HOOFDSTUK 12

Dit was de tweede keer dat Burton de naam Hitler had horen noemen. Hij was van plan alles over hem te weten te komen, maar voor het ogenblik moest iedereen ophouden met praten zodat de daken van de hutten afgemaakt konden worden. Zij pakten allen mee aan en sneden nog meer gras met de kleine schaar die zij in hun graal hadden aangetroffen of klommen in de ijzerbomen om de reusachtige driehoekige, groene, roodnervige bladeren af te scheuren. De daken lieten veel te wensen over. Burton was van plan een beroepsdakbedekker op te sporen om de juiste techniek te leren. De bedden moesten zolang maar gemaakt worden van hoopjes gras waarop lagen van de zachtste ijzerboombladeren gelegd waren. De dekens moesten van dezelfde bladeren worden gemaakt.


‘God — of Wie dan ook — zij dank zijn er hier geen insecten,’ zei Burton.

Hij hief het grijs metalen kopje op waarin nog een beetje van de beste whisky, die hij ooit had geproefd, zat.

‘Proost voor Die Wie Dan Ook. Als Hij ons had laten verrijzen om alleen maar een duplicaat aarde te bewonen, zouden we ons bed moeten delen met tienduizend soorten bijtend, krabbend, stekend, jeukend en bloedzuigend ongedierte.’

Zij dronken en gingen daarna een poosje rondom het vuur zitten roken en praten. De schaduwen werden dieper, de hemel verloor zijn blauwe kleur en de reusachtige sterren en gaswolken, die vlak voor donker nauwelijks te onderscheiden waren, werden in volle schoonheid zichtbaar. De hemel werd één lichtende glorie.

‘Net als een Sime-illustratie,’ zei Frigate.

Burton wist niet wat een Sime was. De helft van het gesprek met mensen, die na de negentiende eeuw leefden, bestond hieruit, dat zij hun uitspraken toelichtten en hij de zijne.

Burton stond op, liep om het vuur heen en ging bij Alice op zijn hurken zitten. Zij had net het kleine meisje Gwenafra, in een hut naar bed gebracht. Burton stak een stukje kauwgum naar Alice uit en zei: ‘Ik heb net een half stukje genomen. Heb jij zin in de andere helft?’

Zij keek hem uitdrukkingloos aan en zei: ‘Nee, dank je wel.’

‘Er zijn acht hutten,’ zei hij, ‘en er bestaat geen enkele twijfel aan wie welke hut met wie deelt, behalve Wilfreda, jij en ik.’

‘Ik vind niet dat daarover enige twijfel is,’ zei zij. ‘Jij slaapt dus bij Gwenafra?’

Zij hield haar gezicht van hem afgewend. Hij bleef nog enkele ogenblikken gehurkt zitten, stond toen op, liep naar de andere kant van het vuur en ging bij Wilfreda zitten.

‘Loop alsjeblieft een eindje door, Sir Richard,’ zei zij met opgetrokken lip. ‘Heer bewaar me, ik heb geen zin de tweede keus te zijn. Je had haar kunnen vragen waar niemand je kon zien. Ik heb ook nog een beetje trots.’

Hij bleef zwijgend even zitten. Zijn eerste impuls was met een scherpe belediging terug te slaan maar zij had gelijk. Hij had haar te minachtend behandeld. Ook al was zij dan een hoer geweest, toch had zij er recht op als een menselijk wezen behandeld te worden; in het bijzonder omdat zij volhield dat de honger haar tot prostitutie had gedreven. Daarover was hij echter nogal sceptisch gestemd. Er waren te veel prostituées die hun beroep rationaliseerden en te velen hadden fantasieën, die hun intrede in het beroep moesten rechtvaardigen. Niettemin waren haar felle woede tegen Smithson en haar gedrag tegenover hem, aanwijzingen dat zij oprecht was.

Hij stond op en zei: ‘Het was niet mijn bedoeling je te kwetsen.’

Wilfreda keek naar hem op en zei: ‘Ben je op haar verliefd?’

‘Ik heb van mijn leven maar tegen één vrouw gezegd dat ik van haar hield,’ zei hij.

‘Je vrouw?’

‘Nee, het meisje stierf voor we konden trouwen.’

‘En hoelang ben je getrouwd geweest?’

‘Negenentwintig jaar, hoewel ik niet inzie wat jou dat aangaat.’

‘Heremetijd! Zolang en je hebt nooit tegen haar gezegd dat je van haar hield?’

‘Dat was ook niet nodig,’ zei hij, en liep weg. Hij koos de hut uit die door Monat en Kazz was bezet. Kazz snurkte erop los. Monat leunde op zijn elleboog en rookte een marihuanasigaret. Monat rookte dit liever dan tabak omdat de smaak meer met die van de tabak op zijn geboorteplaneet overeenkwam. Het had echter weinig uitwerking op hem. Aan de andere kant verschafte de tabak hem soms vluchtige maar felgekleurde visioenen.

Burton besloot de rest van zijn droomgum, zoals hij het noemde, te bewaren. Hij wist dat marihuana zijn woede en frustratie waarschijnlijk nog zou versterken en stak daarom een sigaret op. Hij stelde Monat wat vragen over zijn woonplaats Ghuurrkh. Hij was daar hevig in geinteresseerd maar de marihuana misleidde hem en terwijl de stem van de Cetaan zwakker en zwakker klonk, zakte hij weg.

‘... nu je ogen bedekken, jongens!’ zei Gilchrist met zijn platte, Schotse accent.

Richard keek naar Edward; Edward grinnikte en legde zijn hand over zijn ogen maar hij keek natuurlijk door de ruimte tussen zijn vingers. Richard legde zijn eigen handen over zijn ogen en bleef op zijn tenen staan. Ofschoon hij en zijn broer op kisten stonden, moesten zij zich toch uitrekken om over de hoofden van de volwassenen vóór hen te kijken.

Het hoofd van de vrouw lag nu op het blok en haar lange, bruine haar hing over haar gezicht. Hij zou graag de uitdrukking op haar gezicht zien waarmee zij in de mand staarde, de mand die op haar of liever op haar hoofd, wachtte.

‘Niet stiekem kijken, jongens!’ zei Gilchrist weer.

Er klonk tromgeroffel, één enkele uitroep en de valbijl suisde omlaag. De menigte gaf een gezamenlijke schreeuw, die met gegil en gekerm vermengd werd en het hoofd viel omlaag. Het bloed spoot uit de nek en wilde niet ophouden. Het bleef spuiten en overdekte de menigte en, hoewel hij minstens dertig meter van haar af stond, sloeg het bloed op zijn handen en sijpelde tussen zijn vingers en over zijn gezicht omlaag. Het vulde zijn ogen en verblindde hem en maakte zijn lippen kleverig en zilt. Hij gilde...

‘Wakker worden, Dick,’ zei Monat. Hij schudde Burton bij de schouder. ‘Word wakker! Ik geloof datje een nachtmerrie hebt!’

Snikkend en huiverend ging Burton rechtop zitten. Hij wreef in zijn handen en betastte toen zijn gezicht. Beide waren nat van het zweet en niet van het bloed.

‘Ik droomde,’ zei hij. ‘Ik was net zes jaar oud en woonde in Tours, in Frankrijk. Mijn huisonderwijzer, John Gilchrist, nam mijn broer Edward en mij mee om te kijken naar de executie van een vrouw, die haar gezin vergiftigd had. Gilchrist noemde het een traktatie.

‘Ik was opgewonden en ik keek stiekem door mijn vingers toen hij ons zei, dat we de laatste seconden niet mochten kijken wanneer de bijl van de guillotine omlaag kwam. Maar ik deed het toch, ik moest het doen. Ik herinner me, dat ik een beetje misselijk werd, maar dat was de enige uitwerking, die de gruwelijke scène op me had. Het leek alsof ik los van mezelf stond, terwijl ik toekeek, alsof ik alles door dik glas zag, alsof het niet echt was of liever dat het denkbeeldig was. Ik voelde dus geen echte afschuw.’

Monat had een andere marihuanasigaret opgestoken. Bij het licht ervan, zag Burton, dat hij zijn hoofd schudde.

‘Wat barbaars! Je bedoelt dat jullie niet alleen misdadigers ter dood brachten maar dat jullie hun hoofden afhakten? In het openbaar! En jullie lieten kinderen toekijken!’

‘In Engeland waren ze een beetje humaner,’ zei Burton. ‘Daar hingen ze misdadigers op!’

‘De Fransen lieten het volk tenminste openlijk weten, dat zij het bloed van hun misdadigers vergoten,’ zei Monat. ‘Het bloed kleefde aan hun handen, maar blijkbaar kwam deze kant van de zaak bij niemand op, tenminste niet bewust. Dus nu rook je na hoeveel jaren — drieënzestig? — wat marihuana en je beleeft opnieuw een voorval waarvan je altijd had geloofd, dat het je geen schade had berokkend. Maar deze keer deins je van afschuw terug. Je schreeuwde als een bang kind. Je reageerde op de manier waarop je zou hebben moeten reageren toen je nog een kind was. Ik zou zeggen dat de marihuana een paar dikke verdringingslagen heeft weggeschept en het afgrijzen, dat daar drieënzestig jaar begraven heeft gelegen, heeft blootgelegd.’

‘Misschien wel,’ zei Burton.

Hij zweeg. In de verte klonk donder en bliksem. Enkele ogenblikken later volgden een ruisend geluid en het spetteren van druppels op het dak. De vorige nacht had het ook geregend, om ongeveer drie uur ’s morgens. Ook deze tweede nacht begon de regen op dezelfde tijd. Het begon hevig te gieten, maar het dak was stevig en er druppelde geen water doorheen. Er kwam echter wat water onder de achtermuur door. Het water verspreidde zich over de grond, maar zij werden niet nat omdat het gras en de bladeren een mat van ongeveer dertig centimeter dik vormden.

Burton praatte met Monat totdat de regen — ongeveer een half uur later — ophield. Monat viel in slaap; Kazz was in het geheel niet wakker geworden. Burton probeerde weer in slaap te komen, maar het lukte niet. Hij had zich nog nooit zo alleen gevoeld en hij was bang, dat hij weer in de nachtmerrie zou terugglijden. Na een poosje verliet hij de hut en liep naar de hut, die Wilfreda had gekozen. Hij rook de tabak voor hij bij de ingang kwam. De punt van haar sigaret gloeide in het donker op. Zij was een schimmige gestalte, die rechtop in de hoop gras en bladeren zat.


‘Het is een menselijk instinct bezit te vergaren,’ zei Burton.

‘Ik betwijfel of het een menselijk instinct is,’ zei Frigate.

‘In de zestiger jaren — ik bedoel na 1960 — probeerden enkele mensen te bewijzen dat de mens een instinct bezat, dat zij territoriumdrift noemden, maar...’

‘Ik mag die uitdrukking wel, klinkt goed,’ zei Burton.

‘Ik wist wel, dat het je zou bevallen,’ zei Frigate, ‘maar Ardrey en anderen probeerden te bewijzen, dat de mens niet alleen het instinct bezat een bepaald gebied als het zijne op te eisen, maar dat hij ook van een moordende aap afstamde en dat het instinct om te doden in zijn erfenis van deze aap nog sterk aanwezig was. Dit zou dan nationale grenzen, lokaal en nationaal patriottisme, kapitalisme, oorlog, moord, misdaad, enz. verklaren. Maar een andere filosofische school sprak van temperamentvolle neigingen en beweerde, dat dit alles het resultaat was van de cultuur oftewel de culturele continuiteit van samenlevingen, die zich vanaf de vroegste tijden toelegden op stammenoorlogen, oorlogen, moord, misdaad, enz. Verander de cultuur en de moordende aap is er niet meer, is er niet meer omdat hij er nooit was geweest zoals het mannetje in de maan. De samenleving was de moordenaar en de samenleving leidde in iedere groep babymoordenaars op. Er waren echter enkele samenlevingen, die nog in het stadium vóór de ontwikkeling van het schrift verkeerden, maar toch samenlevingen waren, die geen moordenaars voortbrachten. Die vormden dan het bewijs, dat de mens niet van de dodende aap afstamde of misschien moet ik zeggen, dat hij misschien van de apen afstamde maar de genen, die voor het moordenaarsinstinct verantwoordelijk waren, niet langer in zich droeg evenmin als hij nog de genen voor sterk geprononceerde zware beenderen boven de ogen of een behaarde huid of zware beenderen of een schedel met zeshonderdvijftig kubieke centimeter inhoud, bezat.’

‘Dat is alles erg interessant,’ zei Burton. ‘We zullen een andere keer wat dieper op die theorie ingaan. Veroorloof mij echter erop te wijzen, dat bijna ieder lid van de verrezen mensheid uit een cultuur komt, die oorlog, moord, misdaad, verkrachting, beroving en waanzin aanmoedigde. Tussen deze mensen leven wij en met hen moeten we overweg kunnen. Eens komt er misschien een nieuwe generatie. Dat weet ik niet. Het is nog te vroeg om het te zeggen omdat we hier nog maar zeven dagen zijn, maar of jullie het leuk vinden of niet, we zitten op een wereld, bevolkt met wezens, die heel dikwijls handelen alsof zij moordende apen zijn. Laten wij ons ondertussen tot ons model bepalen.’

Zij zaten op bamboestoelen voor Burton’s hut. Op een kleine bamboetafel voor hen stond het model van een boot, dat van pijnboomhout en bamboe was gemaakt. Het had een dubbele kiel waarop een dek met één lage reling in het midden rustte. Het had één enkele zeer hoge mast, met gaffel en giek, een ballonkluiver en een enigszins verhoogde brug met stuurrad. Burton en Frigate hadden hoornstenen scharen en messen gebruikt om het model van de catamaran te snijden. Burton had besloten de boot, wanneer hij klaar was, de Hadji te noemen. Hij zou een pelgrimstocht gaan ondernemen ofschoon het doel ervan niet Mekka zou zijn. Hij was van plan er De Rivier mee op te varen zover als hij maar kon. (De rivier was inmiddels De Rivier geworden.)

De twee hadden over de territoriumdrift gepraat omdat zij moeilijkheden verwachtten bij het bouwen van de boot. De mensen in dit gebied waren nu enigszins gevestigd. Zij hadden terrein afgepaald en huizen gebouwd of waren er nog mee bezig. Deze varieerden van afdakjes tot relatief grootse gebouwen, die van bamboe en steen gemaakt waren, vier kamers hadden en twee verdiepingen hoog waren. De meeste ervan stonden bij de graalstenen langs De Rivier aan de voet van de bergen. Burton’s onderzoek, dat hij twee dagen tevoren had afgesloten, resulteerde in een schatting van ongeveer tweehonderd mensen per vierkante kilometer. Voor iedere vierkante kilometer vlak land aan weerszijden van De Rivier waren ongeveer twee en viertiende vierkante kilometer heuvelgebied.

Maar de heuvels waren zo hoog en onregelmatig dat het werkelijk bewoonbare gebied ongeveer drieëntwintig vierkante kilometer was. In de drie gebieden, die hij had onderzocht, had hij gezien dat ongeveer een derde van de bevolking hun onderkomen dicht bij de graalstenen op de rivieroever had gebouwd en een derde rondom de graalstenen in het binnenland. Honderd mensen per vierkante kilometer leek een dichte bevolking, maar de heuvels waren zo dicht bebost en topografisch zo ineengekronkeld, dat een kleine groep die daar woonde, zich afgezonderd kon voelen. Ook de vlakte was zelden vol mensen, behalve op etenstijd, omdat de bewoners van de vlakte in de bossen waren of langs de oever van De Rivier zaten te vissen. Velen waren bezig met het bouwen van boomkano’s of bamboeboten met het doel in het midden van De Rivier te gaan vissen of, zoals Burton, op ontdekkingsreis uit te gaan.

De bamboebegroeiing was verdwenen ofschoon het duidelijk was dat deze spoedig weer hersteld zou zijn. Bamboe had een fenomenale groeisnelheid. Burton schatte dat een vijftien meter hoge plant van begin tot einde in tien dagen volgroeid kon zijn.

Zijn groep had hard gewerkt en alles omgehakt wat zij voor de boot dachten nodig te hebben, maar zij wilden dieven buiten houden en zij gebruikten dus nog meer hout om een hoge schutting te maken. Deze was op dezelfde dag klaar als het model van de boot. De moeilijkheid was, dat zij de boot op de vlakte zouden moeten bouwen. Hij zou nooit door de bossen en langs de verschillende heuvels vervoerd kunnen worden als hij op de kampplaats gebouwd zou worden.

‘Ja, maar als we verhuizen en een nieuwe basis vestigen zullen we tegen weerstand oplopen,’ had Frigate gezegd. ‘Er is geen centimeter grensland met het hoge gras meer, waarop al geen beslag is gelegd. Zoals de zaken er nu voorstaan moet je daar doorheen om bij de vlakte te komen. Tot dusverre heeft niemand geprobeerd zich halsstarrig aan zijn eigendomsrechten vast te klampen, maar dat kan elke dag veranderen. En als je het schip een eindje achter de landzoom met het hoge gras bouwt, kun je het wel gemakkelijk uit het bos en tussen de hutten door vervoeren maar je moet dag en nacht wachtposten uitzetten, anders worden je spullen gestolen of vernield. Je kent die barbaren.’

Hij zinspeelde op de hutten, die vernield waren, terwijl hun eigenaars weg waren, en de vervuiling van de plassen onder de waterval en de bron en ook op de hoogst onhygiënische gewoonten van velen van de plaatselijke bewoners. Dezen wilden geen gebruik maken van de kleine bijgebouwtjes die door verschillende mensen voor openbaar gebruik waren neergezet.

‘We zullen nieuwe huizen en een werf bouwen, zo dicht bij de graszoom als we maar kunnen,’ zei Burton. ‘Dan hakken we elke boom om, die in de weg staat en we banen ons met geweld een weg langs iedereen die ons niet zonder meer doorgang verleent.’

Het was Alice, die sommige mensen bezocht, die hutten in de graszoom tussen de vlakte en de heuvels hadden en ze overhaalde te ruilen. Ze vertelde niemand wat ze van plan was. Ze kende drie paren, die als gevolg van gebrek aan privacy niet erg gelukkig met hun woonplaats waren. Dezen gingen akkoord en verhuisden op de twaalfde dag na de verrijzenis, namelijk een donderdag, naar de hutten van Burton’s groep. Bij algemene afspraak was Verrijzenisdag zondag, de eerste. Ruach zei dat hij de eerste dag liever zaterdag of nog beter, gewoon Eerste Dag zou noemen maar hij was in een gebied waar niet-joden of ex-niet-joden de overhand hadden en dus had hij met de anderen ingestemd. Ruach had een bamboestok waarop hij de dagen bijhield door er elke dag een inkeping in te maken. De stok was in de grond voor zijn hut geslagen.

Het overbrengen van het hout voor de boot nam vier dagen hard werken in beslag. Tegen die tijd namen de Italiaanse paren het besluit, dat zij er genoeg van hadden zich krom te werken. Waarom zou je eigenlijk op een boot stappen en ergens anders heen gaan wanneer het er ergens anders waarschijnlijk net zo uitzag als hier? Zij waren klaarblijkelijk uit de doden opgewekt om zich te vermaken, waarom anders de drank, de sigaretten, de marihuana en de naaktheid?

Zij vertrokken zonder bij iemand kwaad bloed te hebben gezet en gaven tenslotte nog een afscheidsfuifje. De volgende dag op de twintigste van het Jaar 1 n.V. gebeurden er twee dingen waarvan het ene een raadsel oploste en het andere er weer een toevoegde, ofschoon het niet erg belangrijk was.

Bij het aanbreken van de dag ging de groep over de vlakte naar de graalsteen. Zij vonden twee nieuwe mensen — beiden in slaap — bij de graalsteen. Zij konden gemakkelijk wakker worden gemaakt, maar zij leken verschrikt en verward. Eén ervan was een lange donkere man, die een onbekende taal sprak. De andere was een lange, knappe, goed gespierde man met grijze ogen en zwart haar. Zijn spraak was onverstaanbaar totdat Burton plotseling begreep dat hij Engels sprak. Het was het Cumberland-dialect van het Engels zoals dat tijdens de regering van koning Edward I gesproken werd en dat soms Longshanks genoemd werd. Toen Burton en Frigate eenmaal de klanken meester waren en bepaalde omzettingen maakten, konden zij een moeizaam gesprek met hem voeren. Frigate bezat een uitgebreide vocabulaire van het Vroeg Middenengels, maar hij had veel van de woorden of bepaalde grammaticale gebruiken nog nooit ontmoet.

John de Greystock was op het riddergoed Greystock in Cumberland geboren. Hij had Koning Edward I tijdens diens invasie van Gascogne, naar Frankrijk vergezeld. Daar had hij zich tijdens gevechten onderscheiden, als men hem mocht geloven. Later was hij in het Parlement als Baron Greystock opgenomen en vertrok daarna weer naar de oorlog in Gascogne. Hij was in het gevolg van Bisschop Anthony Bec, Patriarch van Jeruzalem. In het achtentwintigste en negenentwintigste jaar van Edwards regering vocht hij tegen de Schotten. Hij stierf kinderloos in 1305, maar vermaakte zijn riddergoed en titel van Baron aan zijn neef Ralph, zoon van Lord Grimthorpe in Yorkshire. Hij was ergens langs De Rivier verrezen tussen mensen, waarvan ongeveer negentig procent uit Engelsen en Schotten uit het begin van de veertiende eeuw en tien procent uit Sybarieten uit de oudheid bestond. De volken aan de andere kant van De Rivier bestonden uit een mengsel van Mongolen uit de tijd van Kubla Khan en een aantal donkerhuidige mensen waarvan de identiteit Greystock niet bekend was. Zijn beschrijving klopte met die van Noordamerikaanse Indianen.

Op de negentiende dag na de verrijzenis hadden de barbaren van over De Rivier aangevallen. Blijkbaar deden zij dit om geen andere reden, dan dat zij een flink robbertje wilden vechten waarin zij hun zin kregen. De wapens bestonden voor het merendeel uit stokken en gralen omdat er weinig steen in het gebied lag. John de Greystock stelde tien Mongolen met zijn graal buiten gevecht en werd toen met een rotssteen op het hoofd geslagen en door de in het vuur geharde punt van een bamboespeer doorstoken. Hij werd wakker, naakt met alleen zijn graal — of een graal — bij deze graalrots. De andere man vertelde zijn verhaal met handgebaren en pantomime. Hij had zitten vissen toen zijn kaak door zoiets krachtigs werd gegrepen dat hij in het water werd gesleurd. Toen hij weer boven kwam was hij met zijn hoofd tegen de kiel van zijn boot geslagen en verdronken.

De vraag wat er met degenen, die in dit tweede leven werden gedood, gebeurde, was hiermee beantwoord. Waarom zij niet in hetzelfde gebied als waarin zij stierven weer tot leven gewekt werden, was een andere vraag.

De tweede gebeurtenis was de nalatigheid van de graalrotsen om het middageten te verzorgen. In plaats daarvan waren er zes stukken textielstof in de cilinders gepropt. Deze waren van verschillende grootte en in vele kleuren, tinten en patronen. Vier ervan waren blijkbaar bedoeld om als kilt gedragen te worden. Zij konden met behulp van magnetisch band in het doek rond het lichaam bevestigd worden. Twee ervan bestonden uit dun, bijna doorzichtig materiaal en waren blijkbaar als b.h.’s bedoeld hoewel zij ook voor andere doeleinden konden worden gebruikt. Ofschoon het doek zacht en absorberend was, was het tegen de meest ruwe behandeling bestand en kon het door het scherpste hoornstenen of bamboemes niet stukgesneden worden.

Het mensdom gaf een collectieve kreet van vreugde toen het deze ‘doeken’ vond. Ofschoon mannen en vrouwen er op het ogenblik aan gewend waren geraakt of er zich tenminste in hadden geschikt, naakt te lopen, hadden de meer estetisch ingestelden en de minder inschikke-lijken, de algemene aanblik van menselijke genitaliën lelijk of zelfs weerzinwekkend gevonden. Nu hadden zij kilts, b.h.’s en tulbanden. Later werden tulbanden een gebruikelijke hoofdtooi.

Overal kwam het haar terug, behalve op het gezicht. Burton was hierover bitter gestemd. Hij was altijd trots geweest op zijn lange snor en gevorkte baard. Hij beweerde dat de afwezigheid ervan hem zich naakter deed voelen dan de afwezigheid van een broek.

Wilfreda had gelachen en gezegd: ‘Ik ben blij dat ze weg zijn. Ik heb altijd een hekel aan het haar op het gezicht van mannen gehad. Als ik een man met een baard kuste, leek het alsof ik mijn gezicht in een stelletje gebroken bedveren stak.’

Загрузка...