HOOFDSTUK 22

‘Jaaaah!’

De kreet deed hem van het gras opveren alsof hij van een trampoline omhooggesprongen was. In tegenstelling tot zijn eerste verrijzenis was hij niet zwak en verbijsterd. Hij wist wat hij kon verwachten. Hij zou op de grazige oevers van De Rivier dicht bij een graalrots ontwaken, maar hij was niet voorbereid op reuzen die om hem heen slag leverden.

Zijn eerste gedachte was een wapen te zoeken. Behalve de graal die altijd bij een herrezene aanwezig was en de stapel doeken van verschillende afmetingen, kleur en dikte, was er niets bij de hand. Hij nam een stap, greep het handvat van de graal en wachtte af. Als het moest zou hij de graal als knots gebruiken. De graal was licht maar erg hard en praktisch onverwoestbaar.

De monsters om hem heen zagen er evenwel uit alsof zij de hele dag afgetuigd konden worden zonder er iets van te voelen.

De meesten van hen waren minstens twee en een halve meter groot en enkelen waren zeker groter dan drie meter. Hun massieve, zwaar gespierde schouders waren meer dan een meter breed. Hun lichamen waren menselijk — of tenminste ten naaste bij — en hun blanke huid was met lang, roodachtig of bruin haar bedekt. Zij waren niet zo behaard als een chimpansee maar veel sterker dan enig ander mens die hij ooit had gezien en hij had enkele opmerkelijk harige menselijke wezens gekend.

Hun gezichten bezorgden hun evenwel een onmenselijke en vreesaanjagende aanblik, in het bijzonder nu zij allen van strijdwoede gromden. Onder een laag voorhoofd hadden zij een benen rand die zonder inkeping boven de ogen doorliep, naar beneden boog en vervolgens twee o’s formeerde. Hoewel de ogen even groot als de zijne waren leken zij in verhouding tot het brede gezicht waarin zij stonden klein. De jukbeenderen staken sterk naar voren en bogen van daaruit scherp naar binnen. De reusachtige neus verschafte deze reuzen de aanblik van neusapen.

Op een ander tijdstip zou Burton zich er misschien vrolijk over hebben gemaakt maar nu niet. Het gebrul dat uit hun reusachtige borst klonk was even zwaar als dat van een leeuw en de geweldige tanden zouden een beer tweemaal doen nadenken alvorens aan te vallen. Hun vuisten die even groot als zijn hoofd waren omklemden knuppels die even lang en dik als wagenbomen of stenen bijlen waren. Zij zwaaiden met hun wapens naar elkaar en als het raak was braken vlees en beenderen met een gekraak dat even luid was als het splijten van boomstammen. Soms braken de knuppels ook.

Burton kon een ogenblik om zich heen kijken. Het licht was zwak, de zon was maar half boven de bergtoppen aan de overkant van De Rivier gerezen. De lucht was veel kouder dan hij tot dusverre op deze planeet had meegemaakt, behalve bij zijn mislukte pogingen om de top van de steile berghellingen te beklimmen.

Toen keek een van de overwinnaars in een tweegevecht op zoek naar een nieuwe vijand om zich heen en zag hem.

Hij sperde zijn ogen open. Een ogenblik zag hij er even geschrokken uit als Burton bij het ontwaken. Misschien had hij nog nooit een schepsel als Burton gezien, evenmin als Burton er een als hem had gezien. Als dat al zo was kostte het hem niet veel tijd zijn verbazing te boven te komen. Hij brulde, sprong over het verminkte lichaam van zijn tegenstander heen en stormde naar Burton toe, waarbij hij een bijl ophief die een olifant had kunnen vellen.

Burton nam de vlucht met zijn graal in een hand. Als hij deze verloor zou hij net zo goed meteen kunnen sterven. Zonder graal zou hij van honger omkomen of zijn leven op vis en bamboespruiten moeten rekken.

Hij haalde het bijna. Voor hem verscheen een opening en hij snelde tussen twee titanen, die de armen om elkaar heen geslagen hadden en zich inspanden elkaar omver te werpen en een ander, die onder een regen van slagen die hem door een vierde met een knuppel werden toegediend, achteruitweek. Net toen hij er bijna door was vielen de twee worstelaars over hem heen. Hij liep zo snel dat hij niet rechtstreeks onder hen terechtkwam maar de zwaaiende arm van een van hen raakte zijn linker hiel. De slag was zo hard dat zijn voet tegen de grond verbrijzeld werd en dit stuitte onmiddellijk zijn vaart. Hij viel voorover en schreeuwde het uit. Zijn voet was gebroken en door zijn gehele been waren spieren afgescheurd.

Niettemin probeerde hij op te staan en naar De Rivier te strompelen. Als hij er eenmaal in was kon hij wegzwemmen als hij tenminste van pijn niet bewusteloos raakte. Hij nam twee sprongetjes op zijn rechtervoet maar werd van achteren beetgegrepen.

Hij werd in de lucht omhooggegooid en werd nog voor hij begon te vallen weer opgevangen.

De titaan hield hem met één hand op armlengte voor zich. De enorme, krachtige vuist was om Burton’s borst gekneld. Burton kon nauwelijks ademhalen en zijn ribben dreigden het te begeven.

Ondanks alles had hij zijn graal niet laten vallen. Hij sloeg deze nu tegen de schouder van de reus. Heel gemakkelijk, alsof hij een vlieg wegjoeg, tikte de reus met zijn bijl tegen de metalen bus en de graal werd uit Burton’s greep gerukt.

De kolos grinnikte en boog zijn arm om Burton dichterbij te brengen. Burton woog tachtig kilo maar de arm trilde niet van inspanning.

Een enkel ogenblik keek Burton recht in de lichtblauwe ogen die in de benige cirkels verzonken lagen. De neus was met vele gebarsten aderen doorgroefd. De lippen puilden naar voren als gevolg van de ronde, vooruitstekende kaak en niet zoals hij eerst had gedacht omdat de lippen zo dik waren.

De titaan brulde en hief Burton boven zijn hoofd. Burton hamerde met zijn vuisten op de reusachtige arm hoewel hij wist dat het niets hielp. Hij had echter geen zin zich als een gevangen konijn te onderwerpen. Zelfs terwijl hij daarmee bezig was nam hij, hoewel niet met zijn volle aandacht, verschillende dingen in zijn omgeving waar.

Op het ogenblik dat hij ontwaakte was de zon juist bezig achter de bergtoppen vandaan te komen. Hoewel de tijd die er verstreken was vanaf het ogenblik dat hij was opgestaan maar een paar minuten bedroeg, zou de zon nu boven de toppen moeten zijn gestegen. Dat was niet het geval. De zon hing op precies dezelfde hoogte als op het tijdstip dat hij haar voor de eerste maal had gezien. Bovendien liet een lichte helling van het dal een uitzicht over minstens vijf kilometer toe. De graalrots naast hem was de laatste. Daarachter lagen alleen de vlakte en De Rivier.

Dit was het eindpunt van de reis... of het begin van De Rivier.

Hij had nu niet de tijd of de behoefte om hetgeen hij zag op de juiste waarde te schatten. Hij zag het alleen maar in de tijd die tussen pijn, woede en doodsangst verstreek. Toen de reus aanstalten maakte zijn bijl naar achteren te brengen om Burton’s schedel te versplinteren, verstarde hij en stootte een gillende kreet uit. Voor Burton klonk het ongeveer als het geluid van de fluit van een locomotief. De greep verslapte en Burton viel op de grond. Een ogenblik raakte hij door de pijn in zijn voet buiten kennis.

Nadat hij was bijgekomen moest hij op zijn tanden bijten om niet opnieuw te gillen. Hij kreunde en ging rechtop zitten, maar niet zonder dat verschrikkelijke pijnscheuten door zijn been schoten, waardoor het zwakke daglicht bijna verduisterd werd. Het gevecht om hem heen raasde voort maar hij lag in een klein hoekje waar tijdelijk niets gebeurde. Naast hem lag het boomdikke lijk van de titaan die op het punt had gestaan hem te doden. De schedel die er massief genoeg uitzag om een stormram te weerstaan was van achteren ingeslagen.

Een andere zwaar gewonde gestalte kroop op handen en voeten om het olifantachtige lichaam heen. Bij het zien daarvan vergat Burton een ogenblik zijn pijn. De verschrikkelijk toegetakelde man was Hermann Göring.

Beiden waren op dezelfde plaats herrezen. Er was geen tijd om over de gevolgtrekkingen van het voorval na te denken. Zijn pijn kwam terug en bovendien begon Göring te praten.

Göring zag er echter niet naar uit dat hij nog veel te zeggen had of dat hij veel tijd had om het te zeggen. Hij was met bloed overdekt. Zijn rechteroog was weg. Zijn mondhoek was tot zijn oor opengescheurd en een van zijn handen was platgestampt. Een rib stak door zijn huid. Hoe hij het had klaargespeeld in leven te blijven, laat staan weg te kruipen, ging Burton’s begrip te boven.

‘Jij... jij!’ zei Göring schor en zakte ineen. Het bloed spoot uit zijn mond over Burton’s benen en zijn ogen verglaasden.

Burton vroeg zich af of hij ooit te weten zou komen wat Göring had willen zeggen. Niet dat het er werkelijk toe deed. Hij had belangrijker dingen om aan te denken.

Ongeveer tien meter van hem vandaan stonden twee titanen met de rug naar hem toe. Beiden ademden zwaar en rustten blijkbaar een ogenblik uit alvorens zich weer in de strijd te mengen. Toen sprak de een tegen de ander.

Er was geen twijfel aan. De reus bracht niet zo maar wat geluiden voort, hij maakte gebruik van een taal.

Burton verstond het niet maar hij wist dat het spreken was. Hij behoefde het gemoduleerde en duidelijk uit lettergrepen bestaande antwoord van de ander niet te horen om zijn herkenning te bevestigen. Dit was dus niet de een of andere soort prehistorische aap maar een soort submens. Zij moesten aan de aardse wetenschap van de twintigste eeuw niet bekend zijn geweest omdat zijn vriend Frigate alle in 2008 n.C. bekende fossielen beschreven had.

Hij lag met zijn rug tegen de gotische ribben van de gevelde reus en veegde wat lange, roodachtige, bezwete haren uit zijn gezicht. Hij vocht tegen de misselijkheid en de helse pijn in zijn voet en de gescheurde beenspieren. Als hij te veel geluid maakte zou hij misschien de aandacht van die twee op zich vestigen en zouden zij het karwei afmaken. Maar wat dan nog? Welke kans op overleving had hij met zijn wonden in een land van zulke monsters?

Bijna nog erger dan de pijn in zijn voet was de gedachte dat hij op het eerste traject van wat hij de Zelfmoord-Express noemde, zijn doel had bereikt. Hij had maar een geschatte kans van één op tien miljoen gehad in dit gebied terecht te komen en zelfs als hij zich tienduizend maal had verdronken zou hij het misschien nooit hebben gehaald. Toch had hij fantastisch geluk gehad en dat zou wel eens nooit meer voor kunnen komen. Maar hij zou het weer kwijtraken en wel heel gauw.

De zon bewoog zich half verscholen achter de toppen van de bergen aan de andere kant van De Rivier. Dit was de plek waarvan hij vermoed had dat zij moest bestaan en hij was hier bij de eerste de beste poging aangeland. Nu, terwijl zijn gezichtsvermogen het begaf en de pijn afnam, wist hij dat hij stervende was. De misselijkheid kwam niet alleen op rekening van de verbrijzelde beenderen in zijn voet. Hij had stellig inwendige bloedingen. Hij probeerde nogmaals op te staan. Hij moest en zou rechtopstaan, al was het maar op één voet om zijn vuist te schudden tegen het spottende noodlot en het te vervloeken. Hij zou met een vervloeking op zijn lippen sterven.

Загрузка...