HOOFDSTUK 24

Er gingen twee maanden voorbij. Burton telde de dagen af op een stok waarop hij met een vuurstenen mes inkepingen maakte. Dit was de veertiende dag van de zevende maand van het vijfde jaar na de Verrijzenis. Burton probeerde een kalender aan te houden want, naast vele andere hoedanigheden, was hij ook kroniekschrijver, maar het was moeilijk. Langs De Rivier had tijd niet veel betekenis. De poolas van de planeet onderhield altijd een hoek van negentig graden ten opzichte van de zonnebaan. Er was geen wisseling van seizoenen en de sterren leken elkaar te verdringen, zodat identificatie van individuele lichtgevende hemellichamen of sterrenstelsels onmogelijk was. Zij waren zo talrijk en zo helder dat zelfs als de zon rond het middaguur in het zenith stond, de grootste ervan niet geheel verbleekten. Zij hingen in de hete lucht als geesten die onwillig zijn om voor het aanbreken van de dag te wijken.

Niettemin heeft de mens de tijd nodig zoals een vis het water nodig heeft. Als hij het niet heeft vindt hij het wel uit en voor Burton was het dus 14 juli, 5 n.V.

Maar net als vele anderen had Collop een tijdrekening die vanaf het jaar van zijn aardse dood liep. Voor hem was het 1667 n.C. Hij geloofde niet dat zijn Lieve Here Jezus er de brui aan had gegeven. Integendeel, deze Rivier was de Jordaan en dit dal de vallei achter de schaduw van de dood. Hij gaf toe dat het leven na de dood niet zo was als hij had verwacht. Toch was het in veel opzichten een veel glorieuzer plek. Zij vormde het bewijs van de alomvattende liefde van God voor Zijn schepping. Hij had alle mensen die alles bijeengenomen zo’n gift in het geheel niet verdienden, een kans gegeven. Als deze wereld niet het nieuwe Jeruzalem was dan was het toch een plaats die voor de bouw ervan voorbestemd was. Hier moesten de bouwstenen, die de liefde voor God en de specie die Zijn Liefde voor de mens was, in de oven en de werkplaats van de planeet van het Rivierdal bereid worden.

Burton lapte deze geloofsvoorstelling aan zijn laars maar vatte desondanks genegenheid voor de kleine man op. Collop was oprecht. Het vuur van zijn zachtmoedigheid werd niet met bladeren uit een boek of leerstukken uit de theologie gevoed. Hij handelde niet onder de druk van een opgelegd geloof. Zijn vlam brandde uit een bron die uit zijn eigen wezen opwelde en dit wezen bestond uit liefde. Liefde zelfs voor de minst aan-trekkelijken, de zeldzaamste en moeilijkste soort liefde.

Hij vertelde Burton iets over zijn aardse leven. Hij was dokter en boer geweest, een liberaal met een onwankelbaar vertrouwen in zijn geloof, maar niettemin vol vragen over zijn geloof en de maatschappij van zijn tijd. Hij had een pleidooi voor godsdiensttolerantie geschreven, dat in zijn tijd zowel lof als vervloeking had uitgelokt en bovendien was hij een dichter geweest, die gedurende korte tijd veel bekendheid genoot maar daarna vergeten werd.

O Heer, toon hun die niet geloven

de wond’ren die Uw heil beloven,

de blinde ziend, de kreup’le recht

en door Uw stem gewekt, de dode.

‘Mijn gedichten mogen in vergetelheid zijn geraakt maar de waarheid ervan niet,’ zei hij tegen Burton. Hij zwaaide met zijn arm om de heuvels, De Rivier, de bergen en de mensen aan te duiden. ‘Zoals je ziet als je je ogen opendoet en niet volhardt in die koppige mythe van jou, dat dit het werk der handen van mensen zoals wij is.’

‘Of, aangenomen datje veronderstelling juist is,’ vervolgde hij, ‘blijft het een feit dat deze Ethici alleen maar het werk van Hun Schepper uitvoeren.’

‘Ik vind die andere versregels van je mooier,’ zei Burton.

O trage ziel ontstijg Uw kruis

Gij zijt geen stof, waar is Uw huis?

De Vonk, die in U gloeit is God,

Gijzelf bestemt Uw levenslot.

Collop voelde zich gestreeld maar wist niet dat Burton de versregels op andere wijze uitlegde dan door de dichter was bedoeld.

‘Gijzelf bestemt Uw levenslot.’

Dit betekende dat hij op een of andere manier de Donkere Toren moest binnendringen, de geheimen van de Ethici moest ontsluieren en Hun scheppingen tegen Hen moest keren. Hij voelde geen dankbaarheid omdat Zij hem een tweede leven hadden geschonken. Hij was gekrenkt omdat Zij dit zonder zijn toestemming hadden gedaan. Als Zij dankbaarheid wilden innen, waarom hadden Zij hem dan niet verteld waarom Zij hem een nieuwe kans gegeven hadden? Wat voor reden hadden Zij om Hun motieven geheim te houden? Hij zou de reden aan het licht brengen. De vonk die Zij in hem hadden aangeblazen zou tot een laaiend vuur worden dat Hen zou verzengen.

Hij vervloekte het noodlot dat hem naar een plek zo dicht bij de bron van De Rivier en dus zo dicht naar de Toren had gestuwd om hem een paar minuten later weerweg te voeren naar de een of andere plaats aan het midden van De Rivier, miljoenen kilometers van zijn doel verwijderd. Niettemin kon hij, nu hij er eenmaal was geweest, daar opnieuw komen. Niet per boot omdat de reis tenminste veertig jaar en waarschijnlijk zelfs langer zou duren. Hij kon er op rekenen dat hij duizend of meer keer gevangengenomen en in slavernij zou worden gevoerd. Als hij onderweg gedood werd, zou hij ver van zijn doel weer opgewekt kunnen worden en helemaal opnieuw moeten beginnen.

Aan de andere kant bestond de kans, gezien de schijnbare willekeur van de plaats van verrijzenis, dat hij nogmaals dicht bij de monding van De Rivier zou terechtkomen. Het was deze gedachte die hem deed besluiten weer aan boord van De Zelfmoord Express te stappen. Zelfs hoewel hij wist dat zijn dood maar tijdelijk zou zijn, vond hij het toch moeilijk de noodzakelijke stappen daartoe te nemen. Zijn verstand zei hem dat de dood het enige geldige reisbiljet vormde, maar zijn lichaam rebelleerde. De felle vasthoudendheid tot overleving van zijn lichaamscellen was sterker dan zijn wil.

Gedurende enige tijd rationaliseerde hij dit door voor te geven dat hij in de gebruiken en de taal van de prehistorische mensen waaronder hij leefde geinteresseerd was. Toen overwon de eerlijkheid en wist hij dat hij alleen maar excuses zocht om het grimmige ogenblik op te schuiven, maar desondanks ging hij niet tot handelen over.

Burton, Collop en Göring werden uit hun vrijgezellenhut gelaten om het normale leven van burger op te vatten. Elk van hen zocht onderkomen in een hut en had binnen een week een vrouw gevonden om mee te leven.

De Kerk van Collop stelde niet de eis van het celibaat. Een lidmaat kon een kuisheidseed afleggen als hij dat wilde, maar de Kerk ging er van uit dat mannen en vrouwen verrezen waren in lichamen die volledig het geslachtskenmerk van het oorspronkelijke lichaam behouden hadden. Het was overduidelijk dat de Scheppers der Verrijzenis de uitoefening van geslachtsverkeer in hun bedoelingen betrokken hadden. Het was een bekend feit — hoewel sommigen dit ontkenden — dat seks behalve voortplanting ook andere functies had. Dus, jongelui, ga je gang en rol maar in het gras.

Een ander gevolg van de onverbiddelijke logica van de Kerk — die overigens de Rede voor onbetrouwbaar uitkreet — was dat alle vormen van liefde geoorloofd waren zolang ze maar vrijwillig waren en geen wreedheid of dwang met zich brachten. De exploitatie van kinderen was verboden. Dit was overigens een probleem dat mettertijd zou ophouden te bestaan. Binnen een paar jaar zouden alle kinderen volwassen zijn.

Collop weigerde een hutgenote te nemen met als enig doel zijn seksuele spanningen te verlichten. Hij wilde alleen een vrouw waar hij van hield. Burton plaagde hem ermee en zei dat dit een gemakkelijke en daarom goedkope voorwaarde was.

Collop beminde de gehele mensheid en zou daarom theoretisch de eerste de beste vrouw moeten nemen die ja tegen hem zei.

‘Mijn vriend,’ zei Collop, ‘dit is in feite precies wat er gebeurd is.’

‘Is het dan alleen maar toeval dat ze mooi, hartstochtelijk en intelligent is?’ zei Burton.

‘Hoewel ik er naar streef meer dan menselijk te zijn, of liever, volledig mens te worden, ben ik maar al te menselijk,’ antwoordde Collop. Hij glimlachte. ‘Zou je willen dat ik me opzettelijk tot martelaar maakte door een lelijke helleveeg uit te zoeken?’

‘Dan zou ik hebben gedacht dat je zelfs nog gekker was dan ik nu ben,’ zei Burton. ‘Wat mij betreft, alles wat ik van een vrouw verlang, is schoonheid en aanhankelijkheid. Haar verstand kan me geen cent schelen. Bovendien heb ik een voorkeur voor blondjes. Er zit een snaar in me die sterk reageert op de vingers van een vrouw met goudblond haar.’

Göring nam een Walküre, een lange, breedgeschouderde, achttiende-eeuwse Zweedse met grote boezem in zijn hut. Burton vroeg zich af of zij een surrogaat was voor Göring’s eerste vrouw, de schoonzuster van de Zweedse ontdekkingsreiziger Graaf von Rosen. Göring gaf toe dat zij niet alleen op zijn Karla leek maar zelfs een op de hare gelijkende stem had. Hij scheen erg gelukkig met haar te zijn en zij met hem.

Eens op een nacht tijdens de onveranderlijke morgenregen werd Burton uit de slaap gerukt. Hij dacht dat hij een schreeuw had gehoord maar toen hij volledig wakker was kon hij alleen maar het gerommel van het onweer en het geknetter van een zeer nabije blikseminslag horen. Hij sloot zijn ogen weer maar ging onmiddellijk opnieuw rechtop zitten. In een dichtbijgelegen hut had een vrouw gegild. Hij sprong op, schoof de uit bamboelatten bestaande deur opzij en stak zijn hoofd naar buiten. De regen sloeg hem in het gezicht. Behalve de bergen in het westen, door bliksemstralen oplichtend, was alles donker. Toen sloeg de bliksem op zo korte afstand in, dat hij verblind en verdoofd werd.

Hij ving echter even een glimp van twee spookachtig witte figuren net buiten Göring’s hut op. De Duitser had zijn handen om de keel van zijn vrouw geslagen en deze had zijn polsen beetgepakt en probeerde hem weg te duwen.

Burton holde naar buiten, gleed op het natte gras uit en viel. Op het ogenblik dat hij opstond liet een tweede bliksemstraal de vrouw zien, die achterovergebogen op haar knieën lag met Göring’s verwrongen gezicht boven haar. Tegelijkertijd kwam Collop onder het bevestigen van een doek om zijn middel uit zijn hut naar buiten.

Burton kwam overeind en rende nog steeds zwijgend naar voren, maar Göring was weg. Burton knielde bij Karla neer, voelde haar hart, maar kon geen hartslag ontdekken. Nieuwe bliksemflitsen toonden hem haar gezicht met openhangende mond en uitpuilende ogen. Hij stond op en riep: ‘Göring, waar ben je?’

Er sloeg iets tegen zijn achterhoofd en hij viel op zijn gezicht.

Verdoofd slaagde hij erin op handen en knieën te komen, maar hij werd opnieuw door een tweede zware slag neergelegd. Hoewel hij half bewusteloos was, rolde hij niettemin op zijn rug en hief zijn benen en handen op in een poging zich te verdedigen. Het licht van de bliksem onthulde Göring, die met een knots in de hand boven hem stond. Zijn gezicht was dat van een waanzinnige.

Een gestalte tekende zich tegen het bliksemlicht af. Een vage, witte verschijning sprong uit de duisternis boven op Göring. De twee schimmige gestalten vielen naast Burton op het gras en rolden over elkaar heen. Zij grauwden als katers en een nieuwe bliksemstraal liet zien hoe zij naar elkaar klauwden.

Burton kwam overeind en wankelde naar hen toe maar werd neergesmeten door Collop’s lichaam dat door Göring was afgeworpen. Opnieuw stond Burton op. Collop sprong overeind en viel Göring aan. Er klonk een luide klap en Collop zakte in elkaar. Burton probeerde op Göring af te stormen maar zijn benen weigerden zijn bevel op te volgen. Zij droegen hem in een hoek, van zijn uitvalspunt weg. Een nieuwe uitbarsting van licht en geluid toonde Göring — alsof hij een momentopname was — bevroren in een houding waarin hij de knots op Burton liet neerkomen.

Burton voelde hoe zijn armen gevoelloos werden onder de slag van de knots. Nu gehoorzaamden niet alleen zijn benen maar ook zijn linkerarm hem niet meer. Niettemin balde hij zijn rechtervuist en probeerde Göring een slag toe te brengen. Hij hoorde iets kraken en zijn ribben voelden aan alsof zij uit hun scharnieren werden gelicht en in zijn longen werden gedreven. De lucht werd uit hem geperst en opnieuw lag hij op het koude, natte gras.

Naast hem viel iets neer. Ondanks zijn hevige pijn tastte hij ernaar. Hij hield de knots in zijn hand. Göring had deze laten vallen. Terwijl hij bij iedere pijnlijke ademhaling hevig trilde, hees hij zich op één knie. Waar was die krankzinnige? Twee schimmen dansten voor hem, vervaagden, smolten samen en scheidden zich weer gedeeltelijk. De hut! Zijn ogen keken scheel. Hij vroeg zich af of hij een hersenschudding had maar vergat het toen hij Göring vaag in het licht van een verre bliksemstraal zag, of, twee Görings. De een scheen de ander gezelschap te houden, de Göring aan de linkerkant stond met zijn voeten op de grond en die aan de rechterkant liep in de lucht.

Beiden hielden hun handen in de regen omhoog alsof zij deze probeerden te wassen. Maar toen de twee zich omdraaiden en naar hem toekwamen begreep hij dat zij dat inderdaad probeerden. Zij riepen in het Duits, met één enkele stem: ‘Neem het bloed van mijn handen! O, God, was het af!’

Burton strompelde met opgeheven knots naar Göring toe. Zijn bedoeling was hem bewusteloos te slaan, maar Göring draaide zich plotseling om en ging er vandoor. Burton volgde hem zo goed hij kon, heuvel af, een andere heuvel op en vervolgens het vlakke land op. Het hield op met regenen, donder en bliksem stierven weg en zoals altijd waren de wolken binnen vijf minuten verdwenen. Het sterrenlicht glom op Göring’s blanke huid.

Als een geestverschijning gleed hij voor zijn achtervolger uit, klaarblijkelijk met de bedoeling bij De Rivier te komen. Burton bleef hem achternazitten ofschoon hij zich afvroeg waarom hij dat deed. Zijn benen hadden hun kracht bijna geheel herwonnen en hij zag niet langer alles dubbel. Kort daarna vond hij Göring. Deze zat op zijn hurken bij De Rivier en staarde strak naar de golven, waarin het gebroken sterrenlicht weerspiegelde.

Burton zei: ‘Ben je nu weer in orde?’

Göring schrok. Hij maakte aanstalten op te staan maar veranderde van gedachten. Kreunend legde hij zijn hoofd op zijn knieën.

‘Ik wist wat ik deed maar ik wist niet waarom,’ zei hij dof. ‘Karla was bezig me te vertellen dat zij morgenochtend zou verhuizen omdat zij door al het lawaai dat ik met mijn nachtmerries maakte niet kon slapen. Bovendien gedroeg ik me vreemd. Ik smeekte haar te blijven. Ik zei dat ik heel veel van haar hield en dat ik zou sterven als ze me verliet. Ze zei dat ze erg op me gesteld was, of liever gezegd was geweest, maar dat ze niet van me hield. Plotseling leek het dat, als ik haar wilde houden, ik haar moest vermoorden. Ze rende gillend de hut uit en de rest weet je.’

‘Ik was van plan je om zeep te brengen,’ zei Burton, ‘maar ik zie dat je niet verantwoordelijker dan een krankzinnige bent. De mensen hier zullen dat excuus echter niet aanvaarden. Je weet wat ze met je zullen doen: ze zullen je aan je enkels ophangen en je zo laten hangen tot je dood bent.’

Göring riep: ‘Ik begrijp het niet! Wat gebeurt er met me? Die nachtmerries! Geloof me, Burton, als ik heb gezondigd, heb ik daarvoor geboet! Ik kan geen boete blijven doen! Mijn nachten zijn een ware hel en mijn dagen zullen dat ook gauw worden! Dan is er nog maar één manier om rust te vinden! Ik maak mijzelf van kant! Maar het zal niets helpen! Ik zal weer wakker worden... en dan begint de hel opnieuw!’

‘Blijf van het droomgum af,’ zei Burton. ‘Je zult het moeten uitzitten. Je kunt het best. Je hebt me verteld dat je op aarde een morfineverslaving te boven bent gekomen.’

Göring stond op en keek Burton aan. ‘Dat is het ’m juist! Sinds ik op deze plek kwam heb ik geen gum aangeraakt!’

Burton zei: ‘Wat? Ik zou zweren...!’

‘Je hebt aangenomen dat ik het spul gebruikte door de manier waarop ik me gedroeg! Nee, ik heb geen stukje gebruikt maar het maakt geen enkel verschil!’

Ondanks zijn afkeer van Göring voelde Burton medelijden. Hij zei: ‘Je hebt de doos van Pandora, die in jezelf zit, opengedaan en het ziet er naar uit dat je niet in staat bent het deksel dicht te krijgen. Ik weet niet hoe dit moet aflopen maar ik zou niet graag in je schoenen staan. Niet dat je het niet verdiend hebt.’

Göring zei op rustige, besliste toon: ‘Ik zal ze verslaan.’

‘Je bedoelt dat je jezelf zult overwinnen,’ zei Burton. Hij draaide zich om maar bleef staan om nog iets te zeggen: ‘Wat ben je van plan te doen?’

Göring gebaarde naar De Rivier. ‘Mezelf verdrinken. Ik ga een nieuw begin maken. Misschien ben ik op de volgende plaats daarvoor beter uitgerust. Bovendien wil ik onder geen beding als een kip in de etalage van een poelier opgeknoopt worden.’

‘Au revoir dan,’ zei Burton, ‘en veel geluk.’

‘Dank je. Weet je, eigenlijk ben jij niet zo beroerd. Mag ik je een kleine raad geven?’

‘En die is?’

‘Je kunt beter zelf van het droomgum afblijven. Tot dusverre heb je geluk gehad maar een dezer dagen krijgt het je net als mij te pakken. Jouw duivels zijn anders dan de mijne, maar voor jou zullen zij net zo monsterachtig en schrikaanjagend zijn als voor mij.’

‘Onzin! Ik heb voor mezelf niets te verbergen!’ lachte Burton luid. ‘Ik heb genoeg van het spul gekauwd om dat te weten.’

Hij liep weg maar bleef over de waarschuwing nadenken. Hij had het gum tweeëntwintig keer gebruikt. Iedere keer had hij gezworen het nooit weer aan te raken.

Op de terugweg naar de heuvels keek hij achterom. De schimmig-bleke gestalte van Göring zonk langzaam in het zwart-zilveren water van De Rivier weg. Burton salueerde want hij was niet iemand die het dramatische gebaar kon weerstaan.

Daarna vergat hij Göring. De pijn in zijn achterhoofd, die tijdelijk was afgenomen, kwam feller dan tevoren terug. Zijn knieën werden als was en op nog maar enkele meters afstand van zijn hut moest hij gaan zitten.

Daarna moest hij bewusteloos of half bewusteloos zijn geworden omdat hij zich niet herinnerde dat hij door het gras was gesleept. Toen hij bijkwam bemerkte hij dat hij op een bamboebed in een hut lag.

Het was donker en de enige verlichting vormde het sterrenlicht dat door de boomtakken aan de andere kant van het vierkante raam naar binnen sijpelde. Hij draaide zijn hoofd om en zag de schimmige, bleekwitte vorm van een man, die gehurkt naast hem zat. De man hield een dun metalen voorwerp voor zijn ogen en het glanzende einde ervan was op Burton gericht.

Загрузка...