HOOFDSTUK 5

Een vrouw liep naar hen toe. Zij was van gemiddelde lengte, had een prachtig figuur en een gezicht, dat mooi zou zijn geweest als het door haar was omgeven. Haar ogen waren groot en donker. Zij deed geen poging zich met haar handen te bedekken. Burton voelde niet de geringste aanvechting toen hij naar haar of welke vrouw ook keek. Hij was te sterk verdoofd.

De vrouw sprak met een goed gemoduleerde stem en een Oxford accent. ‘Neemt u mij niet kwalijk, heren. Ik hoorde toevallig uw gesprek. U bent de enige Engelse stemmen die ik sinds mijn ontwaken gehoord heb ... hier, waar dat dan ook is. Ik ben Engelse en zoek bescherming. Ik doe een beroep op uw barmhartigheid.’

‘Gelukkig voor u, mevrouw,’ zei Burton, ‘bent u naar de juiste mensen gekomen. Tenminste, als ik voor mijzelf spreek, kan ik u verzekeren dat u alle bescherming zult krijgen, die ik kan verlenen. Niettemin, als ik zo was als sommige andere Engelse heren, die ik gekend heb, had het u slechter kunnen vergaan. A propos, deze heer is geen Engelsman. Hij is een Yankee.’

Het was vreemd juist op deze dag zo formeel te praten, terwijl door het gehele dal gejammer en geschreeuw klonk en iedereen even naakt als bij zijn geboorte en net zo behaard als een paling was.

De vrouw stak haar hand naar Burton uit. ‘Ik ben mevrouw Hargreaves,’ zei zij.

Burton nam haar hand, boog en drukte er een lichte kus op. Hij voelde zich dwaas maar tegelijkertijd versterkte het gebaar zijn greep op zijn geestelijke gezondheid. Als de omgangsvormen van beschaafd gezelschap gehandhaafd konden worden, zou misschien ook de ‘normaliteit’ van de dingen hersteld worden.

‘Wijlen kapitein Sir Richard Francis Burton,’ zei hij, en grinnikte een beetje bij het wijlen. ‘Misschien hebt u wel van mij gehoord?’

Zij griste haar hand weg maar stak deze toen weer uit. ‘Ja, ik heb over u gehoord, Sir Richard.’

Iemand zei: ‘Het is niet mogelijk!’ Burton keek naar Frigate, die met heel zachte stem gesproken had.

‘En waarom niet?’

‘Richard Burton!’ zei Frigate. ‘Ja, ik vroeg het me al af, maar zonder haar...?’

‘Jaah?’ zei Burton lijzig.

‘Jaah!’ zei Frigate. ‘Precies zoals in de boeken!’

‘Waar heb je het over?’

Frigate haalde diep adem en zei toen: ‘Het doet er nu niet toe, mister Burton. Ik zal het later wel uitleggen. Ga er maar vanuit dat ik erg geschokt ben. Niet helemaal normaal. U begrijpt het natuurlijk wel.’

Hij keek gespannen naar mevrouw Hargreaves, schudde zijn hoofd en zei: ‘Heet u soms Alice?’

‘Ja, inderdaad!’ zei zij lachend en werd opeens mooi, haar of geen haar. ‘Hoe wist u dat? Heb ik u ontmoet? Nee, ik geloof het niet.’

‘Alice Pleasance Liddell Hargreaves?’

‘Ja!’

‘Ik moet even gaan zitten,’ zei de Amerikaan. Hij liep onder de boom en ging met zijn rug tegen de stam zitten. Zijn ogen keken enigszins glazig.

‘Naschok,’ zei Burton.

Gedurende enige tijd kon hij zulk onevenwichtig gedrag en streken van de anderen verwachten. Ook van zichzelf kon hij een bepaalde mate van irrationeel gedrag verwachten. Het belangrijkste was aan onderdak en voedsel te komen en het een of andere plan ter gemeenschappelijke verdediging te maken.

Burton sprak in het Italiaans en Sloweens met de anderen en stelde daarna iedereen aan iedereen voor. Zij protesteerden niet toen hij hun voorstelde hem naar de rivieroever te volgen.

‘Wij hebben stellig allemaal dorst,’ zei hij, ‘en we moeten die stenen paddenstoelen onderzoeken.’ Zij liepen achter hem aan naar de vlakte terug. Mensen zaten op het gras of doolden rond. Zij kwamen voorbij een paar, dat luid en met verhit gezicht ruzie maakte. Blijkbaar waren zij man en vrouw geweest en zetten zij een levenslange twist voort. Plotseling draaide de man zich om en liep weg. De vrouw keek hem ongelovig na en holde toen achter hem aan. Hij duwde haar zo wild weg dat zij op het gras viel. Spoedig was hij in de menigte verdwenen, maar de vrouw dwaalde rond, riep zijn naam en dreigde een schandaal te veroorzaken als hij niet uit zijn schuilplaats kwam.

Burton dacht kort aan zijn eigen vrouw Isabel. Hij had haar niet in deze menigte gezien, maar dat betekende niet dat zij er niet was. Zij zou echter naar hem op zoek zijn gegaan en niet hebben opgehouden voor zij hem had gevonden. Hij drong door de menigte naar de oever van de rivier en ging vervolgens op zijn knieën liggen om met zijn handen water te scheppen. Het water was koel, helder en verfrissend. Zijn maag voelde aan alsof zij volkomen leeg was. Nadat hij zijn dorst gelest had, kreeg hij honger.

‘De wateren van de Rivier des Levens,’ zei Burton. ‘De Styx? De Lethe? Nee, niet de Lethe. Ik herinner mij alles van mijn aardse bestaan.’

‘Ik wou dat ik het mijne kon vergeten,’ zei Frigate.

Alice Hargreaves knielde bij de waterkant en schepte water met één hand, terwijl zij op de andere arm steunde. Ze had beslist een verrukkelijk figuur, dacht Burton. Hij vroeg zich af of ze blond zou zijn als haar haar weer ging groeien.

Als het weer ging groeien. Misschien hadden Zij, die hen hier hadden neergezet, om redenen die Zij alleen kenden, wel de bedoeling, dat zij eeuwig kaal zouden blijven.

Zij klommen op de bovenkant van de dichtstbijzijnde paddenstoel. Het graniet was fijn-korrelig grijs, sterk met rood dooraderd. Op de vlakke bovenkant ervan waren zevenhonderd uitsparingen, die vijftig concentrische cirkels vormden. De verlaging in het midden bevatte een metalen cilinder. Een kleine, donkere man met een grote neus en wijkende kin was bezig de cilinder te onderzoeken. Toen zij naderbij kwamen keek hij op en glimlachte.

‘Deze gaat niet open,’ zei hij in het Duits. ‘Misschien later wel. Ik ben ervan overtuigd, dat deze hier staat als voorbeeld van wat wij met onze eigen vaten moeten doen.’

Hij stelde zich als Lev Ruach voor en schakelde op Engels met een zwaar accent over toen Burton, Frigate en Hargreaves hun namen hadden genoemd.

‘Ik ben altijd atheist geweest,’ zei hij, terwijl hij meer tot zichzelf dan tot de anderen scheen te spreken. ‘Nu weet ik het niet meer! Deze plaats is voor een atheist een even grote schok als voor die vrome gelovigen, die zich het hiernamaals heel anders hadden voorgesteld. Nou, ik had dus ongelijk. Het zou de eerste keer niet zijn.’

Hij grinnikte en zei tegen Monat: ‘Ik heb jou meteen herkend. Het is een geluk voor je, dat je verrezen bent in een groep mensen die voornamelijk in de negentiende eeuw gestorven zijn. Anders zou je gelyncht zijn.’

‘En waarom dan wel?’ vroeg Burton.

‘Hij slachtte de aarde af,’ zei Frigate. ‘Tenminste, ik geloof dat hij dat deed.’

‘De Speurder,’ zei Monat triest, ‘was zo afgesteld dat hij alleen menselijke wezens doodde en hij zou niet de hele mensheid hebben uitgeroeid. Hij zou hebben opgehouden te functioneren nadat een van tevoren vastgesteld aantal — ongelukkigerwijs een groot aantal — om het leven was gekomen. Geloof me, vrienden, ik heb dat niet gewild. Jullie weten niet wat een vreselijke foltering ik ondergaan heb toen ik de beslissing moest nemen de knop in te drukken. Maar ik moest mijn volk beschermen. Jullie dwongen mij ertoe.’

‘Het begon allemaal toen Monat in een directe uitzending verscheen,’ zei Frigate. ‘Monat maakte een ongelukkige opmerking. Hij zei dat zijn geleerden de kennis en vaardigheid bezaten om het ouder worden van mensen tegen te gaan. Theoretisch zou met gebruik van Tau Cetiaanse technieken, een mens eeuwig kunnen leven. De kennis werd evenwel op zijn planeet niet gebruikt maar was verboden gebied. De interviewer vroeg hem of deze technieken ook op aardbewoners konden worden toegepast. Monat antwoordde dat er geen reden was waarom dit niet het geval zou zijn. Verjonging werd echter om een zeer geldige reden aan zijn eigen soort ontzegd en dit gold ook voor aardbewoners. Tegen die tijd besefte de staatscensor wat er aan de hand was en onderbrak het geluid maar het was al te laat.’

‘Later,’ zei Lev Ruach, ‘deelde de Amerikaanse regering mede dat Monat de vraag verkeerd begrepen had en dat zijn kennis van de Engelse taal hem ertoe gebracht had een verkeerde uitspraak te doen. Maar het was te laat. Het Amerikaanse volk en van de gehele wereld eiste dat Monat het geheim van de eeuwige jeugd zou openbaren.’

‘Een geheim, dat ik niet bezat,’ zei Monat. ‘Zelfs niet één enkel lid van onze expeditie bezat die kennis en in feite waren maar zeer weinig mensen op mijn planeet in het bezit ervan. Het haalde echter niets uit de mensen dit te vertellen. Zij dachten dat ik loog. Er brak een oproer uit en een groep gepeupel bestormde de wachtposten rondom ons schip en brak er doorheen. Ik zag hoe mijn vrienden aan stukken werden gescheurd, terwijl zij probeerden redelijk met het schuim te praten. Redelijk!’

‘Wat ik gedaan heb kwam evenwel niet voort uit wraakgevoelens, maar gebeurde om een geheel andere reden. Ik wist dat, als wij gedood zouden worden of zelfs als dit niet het geval mocht zijn, de U.S.-regering de orde zou herstellen. Dan zou men het schip in zijn bezit hebben. Het zou niet lang duren voor aardse geleerden erin zouden slagen het te kopiëren. Het was onvermijdelijk, dat de aarde dan een invasievloot tegen onze wereld uit zou zenden. Om er dus zeker van te zijn, dat de aarde vele eeuwen misschien wel duizenden jaren, terug zou worden gezet en met de wetenschap dat ik deze verschrikkelijke daad moest doen om mijn eigen wereld te redden, zond ik het signaal naar de Speurder om zich in een baan om de aarde te begeven. Ik had dat niet hoeven doen als ik de destructieknop had kunnen bereiken en het schip had kunnen opblazen. Maar ik kon de controlekamer niet meer bereiken, en drukte dus de knop in, die de Speurder activeerde. Even later blies het gepeupel de deur van de kamer, waarin ik gevlucht was, op. Daarna herinner ik mij niets meer.’

Frigate zei: ‘Ik lag op West-Samoa in een ziekenhuis aan kanker dood te gaan en vroeg mij af of ik naast Robert Louis Stevenson begraven zou worden. Ik dacht dat daar niet veel kans op was. Maar toch had ik de Ilias en de Odyssee in het Samoaans vertaald... en toen kwam het nieuws. Over de gehele wereld vielen mensen dood neer. Het patroon van het noodlot was duidelijk. De Tau Cetiaanse satelliet zond een of andere straling uit die menselijke wezens deed neervallen waar ze zich bevonden. Het laatste, dat ik hoorde, was dat de Verenigde Staten, Engeland, Rusland, China, Frankrijk en Israël alle raketten afvuurden om het ding te onderscheppen en op te blazen. De Speurder volgde een baan, die hem binnen enkele uren boven Samoa zou brengen. De opwinding moet in mijn verzwakte toestand te veel voor mij zijn geweest. Ik raakte bewusteloos. Dat is alles wat ik mij herinner.’

‘De onderscheppingsraketten haalden het niet,’ zei Ruach. ‘De Speurder blies ze op voor zij zelfs maar in de buurt konden komen.’

Burton dacht dat hij nog heel wat moest leren over de tijd na 1890 maar het was nu niet de tijd erover te praten.

‘Ik stel voor dat we de heuvels ingaan,’ zei hij. ‘We moeten nagaan wat voor vegetatie daar groeit en of deze van nut kan zijn. Bovendien, of er vuursteen ligt dat we tot wapens kunnen verwerken. Deze snuiter uit het stenen tijdperk moet met steenbewerking op de hoogte zijn. Hij kan ons laten zien hoe we het moeten doen.’

Zij liepen over de vijftienhonderd meter brede vlakte de heuvels in. Onderweg voegden zich verscheidene anderen bij hun groep. Eén ervan was een klein meisje van ongeveer zeven jaar met donkerblauwe ogen en een mooi gezichtje. Zij keek aandoenlijk naar Burton, die haar in twaalf talen vroeg of een van haar ouders of familieleden in de buurt was. Zij antwoordde in een taal, die geen van hen verstond. De talenkenners onder hen probeerden iedere taal die zij maar machtig waren, en wel de meeste van de Europese talen en vele Afrikaanse of Aziatische: Hebreeuws, Hindoestaans, Arabisch, een Berber dialect, Roemeens, Turks, Perzisch, Latijns, Grieks en Pushtu.

Frigate, die een beetje Wels en Keltisch kende, sprak tegen haar. Zij sperde haar ogen open maar fronste daarna de wenkbrauwen. De woorden schenen haar enigszins bekend voor te komen of enige gelijkenis met haar taal te vertonen, maar de verwantschap was toch niet zo sterk, dat het voor haar verstaanbaar was.

‘Voor zover wij weten,’ zei Frigate, ‘zou ze best een oud-Keltische kunnen zijn. Zij herhaalt steeds maar het woord Gwenafra. Zou dat haar naam misschien zijn?’

‘We zullen haar Engels leren,’ zei Burton, ‘en we noemen haar Gwenafra.’ Hij tilde het kind in zijn armen op en liep met haar verder. Zij barstte in tranen uit, maar deed geen poging zich te bevrijden. Haar huilen was een loslaten van wat een bijna ondraaglijke spanning moest zijn geweest, maar ook van vreugde omdat zij een beschermer gevonden had. Burton boog zijn hoofd en drukte zijn gezicht tegen haar lichaampje. Hij wilde niet dat de anderen de tranen in zijn ogen zagen.

Waar de vlakte tegen de heuvels aanliep alsof er een scheidslijn was getrokken, eindigde het korte gras en begon het dikke ruwe gras, dat tot het middel reikte. Ook hier groeiden torenhoge pijnbomen, eiken, taxis, die knoestige reuzen met vuurrode en groene bladeren alsmede bamboe overvloedig. Het bamboe bestond uit vele verschillende soorten van dunne stengels, die maar een paar decimeter hoog waren tot planten van meer dan vijftien meter. Vele bomen waren begroeid met klimplanten, die reusachtige groene, gele, rode en blauwe bloemen droegen.

‘Bamboe is hèt materiaal voor speerschachten,’ zei Burton, ‘maar ook voor waterleidingpijpen, vaatwerk, huizenbouw, meubelen, boten, houtskool en zelfs voor het maken van buskruit. Bovendien kunnen van sommige de jonge scheuten geschikt zijn om te eten. Maar we hebben steen als gereedschap nodig om het hout om te hakken en te fatsoeneren.’

Zij klommen over heuvels waarvan de hoogte toenam naarmate zij het gebergte naderden. Nadat zij ongeveer drie kilometer hemelsbreed, maar dertien kilometer te voet hadden afgelegd, werden zij door de bergen tegengehouden. Deze rezen als steile klippen van een blauwzwarte rotssoort waarop reusachtige velden blauwgroen korstmos groeide, omhoog. Er was geen manier om vast te stellen hoe hoog zij waren, maar Burton dacht, dat zijn schatting van tenminste zes kilometer hoog er niet veel naast zou zijn. Voor zover zij naar beide zijden in het dal konden zien, vormde het gebergte een massieve barrière.

‘Hebben jullie gemerkt dat er totaal geen dierlijk leven is?’ zei Frigate. ‘Zelfs geen insect.’

Er klonk een uitroep van Burton. Hij liep naar een hoop verbrokkelde rotsstenen en raapte een stuk, zo groot als zijn vuist, van een groenachtige steensoort op. ‘Hoornsteen,’ zei hij. ‘Als er genoeg ligt kunnen we messen, speerpunten en bijlen maken en daarmee huizen, boten en veel andere dingen.’

‘Gereedschappen en wapens moeten aan houten stelen bevestigd worden,’ zei Frigate. ‘Wat gebruiken we als bindmateriaal?’

‘Misschien mensenhuid,’ zei Burton. De anderen keken ontsteld. Burton produceerde een vreemde, kirrende lach, die in het geheel niet bij zijn mannelijke figuur paste. Hij zei: ‘Als we ertoe gedwongen worden in zelfverdediging iemand te doden of het geluk hebben over een lijk te struikelen, dat de een of andere moordenaar zo vriendelijk is geweest voor ons te verzorgen, zouden we wel gek zijn als we niet gebruikten wat we nodig hebben. Als een van jullie echter zich voldoende zelfopofferend vindt om zijn eigen huid voor het nut van de groep aan te bieden, kom dan naar voren! We zullen je dan in ons testament gedenken.’

‘Ik neem aan dat u grapjes maakt,’ zei Alice Hargreaves. ‘Ik kan niet zeggen, dat ik zulke taal bijzonder kan waarderen.’

Frigate zei: ‘Als je in zijn buurt blijft zul je nog heel wat ergers horen, maar...,’ hij legde niet uit wat hij daarmee bedoelde.

Загрузка...