HOOFDSTUK 28

Soms beschouwde Burton zichzelf als een dolende sprinkhaan die zich in de zwarte schaduw van de dood stortte, ergens neerstreek en een beetje aan het gras knabbelde met één oog wijd open voor de schaduw die het neerstrijken van de klauwgieren — de Ethici — zou verraden. Hij had in deze uitgestrekte weide van het mensdom heel wat grassprietjes verzameld, ze kort geproefd en was dan weer verder getrokken.

Op andere ogenblikken zag hij zichzelf als een net dat uit de grote zee van de mensheid hier en daar proefexemplaren opviste. Hij ving een paar grote vissen en heel wat sardientjes, hoewel er van de kleine visjes evenveel, misschien zelfs meer, te leren viel dan van de grote.

Hij hield echter niet van de beeldspraak van het net omdat die hem eraan herinnerde dat er voor hem een veel groter net was gespannen.

Welke beeldspraken of vergelijkingen hij ook maakte, hij was een man die, om een uitdrukking uit de twintigste eeuw te gebruiken, overal en nergens kwam en wel in die mate dat hij verschillende malen de legende van Burton, de Zigeuner, tegenkwam, of — in een streek waar Engels werd gesproken — van Richard de Dolende en, in een ander gebied, de Vliegende Lazarus.

Hij maakte zich hier een beetje zorgen over omdat de Ethici hierdoor een aanwijzing van zijn onderduikmethode zouden kunnen krijgen en er in slagen hem in de val te laten lopen. Zij zouden zelfs zijn uiteindelijke bestemming kunnen raden en wachtposten bij de oorsprong van De Rivier kunnen uitzetten.

Na verloop van zeven jaar had hij zich door vele waarnemingen van de morgensterren en heel wat gesprekken een beeld van de loop der Rivier gevormd. Het was geen tweekoppig monster, een slang met kop aan beide einden, die bij de noordpool ontsprong en bij de zuidpool uitmondde. Het was een slang met de kop aan de noordpool, het lijf rondom de planeet gekronkeld en de staart in de bek van de slang. De bron van De Rivier kwam uit de noordelijke poolzee voort, zigzagde over één halfrond, slingerde zich om de zuidpool en zigzagde daarna over het andere halfrond, zich steeds verder een weg banend tot hij in de veronderstelde poolzee uitmondde.

Het grote waterreservoir was evenmin denkbeeldig. Als het verhaal van de Titantroop, de reuzen submens die beweerde de Wazige Toren gezien te hebben, juist was, rees de Toren uit de in mist gehulde zee omhoog.

Burton had die geschiedenis slechts van horen zeggen, maar hij had de Titantropen bij zijn eerste ‘sprong’ vlakbij het beginpunt van De Rivier gezien. Het leek aannemelijk dat één ervan inderdaad de bergen zou zijn overgestoken en voldoende dichtbij was gekomen om een glimp van de poolzee op te vangen. Waar één man was gegaan kon een tweede volgen.

Maar hoe kon De Rivier bergopwaarts stromen?

Haar stroomsnelheid scheen constant te blijven, zelfs op plaatsen waar zij langzamer zou moeten stromen of zelfs niet verder kon. Hiervan uitgaande veronderstelde hij het bestaan van plaatselijke zwaartekrachtvelden, die de geweldige stroom opwaarts stuwden, totdat hij weer een gebied bereikte waar de natuurlijke zwaartekracht het overnam. Ergens, misschien wel onder De Rivier zelf, waren installaties die dit tot stand brachten. Hun werkterrein moest zeer beperkt zijn, aangezien de aantrekkingskracht van de planeet op menselijke wezens in die gebieden geen merkbare verschillen toonde.

Er bestonden te veel vragen. Hij moest doorzetten tot hij bij de plaats of de Wezens kwam, die hem antwoord daarop konden geven.

Zeven jaar na zijn eerste dood bereikte hij het beloofde land.

Dat was bij zijn 777e ‘sprong’. Hij was ervan overtuigd dat zeven zijn geluksgetal was. In weerwil van de spotternijen van zijn vrienden uit de twintigste eeuw koesterde Burton nog steevast het merendeel van zijn aardse bijgeloof. Hij lachte vaak om de bijgelovigheid van anderen maar hij wist dat sommige getallen hem geluk brachten, dat zilver op zijn ogen zijn lichaam weer fit maakte als het vermoeid was en zijn helderziendheid bevorderde, de gewaarwording die hem bijtijds voor gevaarlijke situaties waarschuwde. Goed, het leek alsof er op deze mineraalarme wereld geen zilver bestond, maar als het er was zou hij er zijn voordeel mee kunnen doen.

Die hele eerste dag bleef hij bij de Rivieroever. Hij besteedde weinig aandacht aan degenen die met hem probeerden te praten maar glimlachte vluchtig tegen hen. In tegenstelling tot de mensen in de meeste streken die hij had bezocht, waren deze niet vijandig. De zon bewoog zich boven de oostelijke bergtoppen en leek slechts net boven hen uit te stijgen. De gloeiende bol gleed lager dan hij ooit had gezien over het dal, behalve toen hij tussen de Titantropen met hun groteske neuzen terecht was gekomen. De zon overgoot het dal korte tijd met licht en warmte en begon vervolgens aan haar cirkelvormige baan net boven het westelijke gebergte. Het dal werd met schaduwen gevuld en de lucht werd kouder dan overal elders, behalve natuurlijk bij die eerste sprong. De zon bleef draaien tot zij weer op het punt was aangeland waar Burton haar het eerst had gezien, toen hij zijn ogen opende.

Vermoeid maar gelukkig na een etmaal zonder slaap ging hij op weg om onderdak te zoeken. Hij wist nu dat hij in de poolstreek was, maar niet op het punt net onder de oorsprong van De Rivier. Ditmaal was hij aan de andere kant, bij de monding.

Terwijl hij zich omdraaide hoorde hij een bekende stem die hij niet kon thuisbrengen (hij had er zoveel gehoord).

O trage ziel, ontstijg Uw kruis,

Gij zijt geen stof, waar is Uw huis?

De Vonk, die in U gloeit is God,

Gijzelf bestemt Uw levenslot.

‘John Collop!’

‘Abdul ibn Harun! En dan zeggen ze nog dat er geen wonderen gebeuren! Wat is er gebeurd sinds ik jou de laatste keer zag?’

‘Ik ben op dezelfde avond als jij gestorven,’ zei Burton, ‘en nog verscheidene malen nadien. Er zijn heel wat slechte mensen op deze wereld.’

‘Dat is heel gewoon. Op aarde waren er ook veel. Toch geloof ik dat hun aantal verminderd is, want — Gode zij dank — heeft de Kerk vele goede werken kunnen doen, in het bijzonder in dit gebied. Maar kom mee, mijn vriend. Ik zal je aan mijn hutgezellin voorstellen, een prachtvrouw, vol trouw in een wereld die nog steeds weinig waarde aan huwelijkstrouw, of welke andere deugd dan ook, schijnt te hechten. Ze werd in de twintigste eeuw geboren en heeft het grootste deel van haar leven les in Engels gegeven. Soms denk ik echt dat zij mij niet zozeer om mijzelf liefheeft als wel om hetgeen ik haar over de taal van mijn tijd kan leren.’

Hij lachte zenuwachtig op merkwaardige wijze, zodat Burton wist dat hij schertste.

Zij staken de vlakte naar de voetheuvels over, waar voor iedere hut vuren op kleine stenen verhogingen brandden. De meeste mannen en vrouwen droegen doeken in de vorm van parka’s om zich heen, die hen tegen de kilte van de schaduwen beschutten.

‘Een sombere en kille plaats,’ zei Burton. ‘Waarom zou iemand hier willen wonen?’

‘De meeste van deze mensen zijn Finnen of Zweden uit het laatste deel van de twintigste eeuw. Zij zijn aan middernachtzon gewend. Je zou echter gelukkig moeten zijn dat je hier bent. Ik herinner mij jouw brandende nieuwsgierigheid naar de poolgebieden en je bespiegelingen erover. Er zijn anderen geweest zoals jij die langs De Rivier voortgetrokken zijn om hun Ultima Thule te zoeken, als je me deze uitdrukking wilt vergeven, het goud van de dwaas aan het einde van de regenboog. Maar allen zijn óf er in gebleven óf door de afschrikwekkende obstakels ontmoedigd teruggekomen.’

‘Wat zijn dat?’ zei Burton, terwijl hij Collop’s arm greep.

‘Mijn vriend, je doet me pijn. Ten eerste, de graalrotsen eindigen, zodat er niets is waarop zij hun gralen met voedsel kunnen vullen. Ten tweede, de vlakte van het Rivierdal houdt plotseling op en De Rivier vervolgt haar loop tussen de bergen zelf door een afgrond van ijzige schaduw. Ten derde, wat daarachter ligt weet ik niet want niemand is teruggekomen om me dat te vertellen. Maar ik vrees dat zij aan hun einde kwamen zoals allen die zich aan overmoed bezondigen.’

‘Hoever weg ligt die afgrond waaruit geen terugkeer mogelijk is?’

‘Langs de loop van De Rivier ongeveer veertigduizend kilometer. Als je stug blijft doorzeilen kom je er misschien na een jaar of langer. Alleen de Almachtige Vader weet hoever je moet gaan voor je aan het einde van De Rivier komt. Waarschijnlijk ben je voor die tijd al van honger gestorven, want je zou na de laatste graalsteen levensmiddelen aan boord moeten nemen.’

‘Er is een manier om dat te weten te komen,’ zei Burton.

‘Je laat je dus door niets weerhouden, Richard Burton?’ zei Collop. ‘Je geeft je vruchteloze jacht op het materiële niet op terwijl je vol vuur op het spoor van het geestelijke zou moeten zijn?’

Burton greep Collop opnieuw bij de arm. ‘Je zei Burton?’

‘Ja, dat zei ik. Je vriend Göring vertelde me enige tijd geleden dat dat je ware naam was. Hij heeft me ook andere dingen over je verteld.’

‘Is Göring hier?’

Collop knikte en zei: ‘Hij woont hier nu ongeveer twee jaar op ongeveer een kilometer hier vandaan. We kunnen hem morgen opzoeken. Het zal je verheugen hoe hij veranderd is, dat weet ik wel. Hij heeft de ontbinding die door het droomgum op gang werd gebracht, overwonnen en zijn scherven tot een nieuwe, veel betere mens gevormd. In feite is hij nu leider van de Kerk van de Tweede Kans in dit gebied. Terwijl jij, mijn vriend, op zoek bent geweest naar de een of andere onbelangrijke graal buiten jezelf, heeft hij de Heilige Graal in zich gevonden. Hij is bijna aan waanzin ten onder gegaan, bijna in de boosaardige gewoonten van zijn aardse leven teruggevallen, maar door Gods genade en zijn oprechte wens zich de hem gegeven nieuwe mogelijkheden in het leven waardig te tonen, is hij... wel, je zult het morgen zelf zien en ik bid dat je van zijn voorbeeld iets zult leren.’

Collop weidde verder uit. Göring was bijna evenveel keren als Burton — gewoonlijk door zelfmoord — gestorven. Omdat hij niet bij machte was de nachtmerries en zelfverachting het hoofd te bieden, had hij telkens weer een kort en nutteloos respijt gekocht. Toen hij echter in dit gebied aankwam en hulp zocht bij Collop — de man die hij eens had vermoord — had hij overwonnen.

‘Ik sta versteld,’ zei Burton, ‘en ik ben blij voor Göring, maar ik heb andere doeleinden. Ik zou graag je belofte hebben dat je aan niemand mijn ware identiteit zult vertellen. Laat me Abdul ibn Harun blijven.’

Collop zei dat hij erover zou zwijgen, hoewel hij teleurgesteld was dat Burton Göring niet zou kunnen zien om zelf te oordelen wat geloof en liefde voor zelfs de meest hopeloze en ontaarde gevallen konden doen. Hij nam Burton mee tiaar zijn hut en stelde hem aan zijn vrouw, een kleine, fijngebouwde brunette, voor. Zij was heel gracieus en vriendelijk en stond erop samen met de twee mannen het plaatselijke hoofd, de valkotukkainen, te bezoeken. (Dit woord was de ter plaatse gebruikte platte uitdrukking voor witkop of grote baas.)

Ville Ahonen was een zeer grote, rustige man van weinig woorden, die geduldig naar Burton luisterde.

Burton onthulde maar de helft van zijn plan en zei, dat hij een boot wilde bouwen, zodat hij naar het einde van De Rivier kon reizen. Hij vertelde niet dat hij nog verder wilde gaan, maar Ahonen had blijkbaar anderen als hem ontmoet.

Hij glimlachte wijs en antwoordde dat Burton een vaartuig kon bouwen. De mensen in deze omgeving waren echter conservatief en geloofden niet in de ontbossing van het land. Eiken en pijnbomen moesten met rust gelaten worden maar bamboe was voor gebruik beschikbaar. Zelfs dit materiaal moest met sigaretten en drank worden gekocht. Het zou hem enige tijd kosten om hiervan uit zijn graal wat op te sparen.

Burton bedankte hem en ging weg. Later ging hij in een hut naast die van Collop naar bed maar hij kon niet in slaap komen.

Kort voor de komst van de onvermijdelijke regens, besloot hij de hut te verlaten. Hij wilde de bergen ingaan, onder een richel schuilen totdat de regens ophielden, de wolken verdwenen en de eeuwige maar zwakke zon zich weer deed gevoelen. Nu hij zo dichtbij zijn doel was, wilde hij niet door Hen verrast worden en het leek waarschijnlijk dat de Ethici hier agenten hadden geconcentreerd. Voorzover hij wist zou zelfs de vrouw van Collop een van Hen kunnen zijn.

Voor hij vijfhonderd meter gelopen had sloeg de regen op hem neer en de bliksem sloeg dichtbij in de grond. In het licht van de verblindende flits zag hij iets vlak voor en ongeveer zes meter boven hem trillend gedaante aannemen. Razendsnel draaide hij zich om en rende in de richting van een groepje bomen in de hoop dat Zij hem niet hadden gezien zodat hij zich daar zou kunnen verbergen. Als hij onopgemerkt bleef kon hij daarna de bergen ingaan. Als Zij iedereen hier in slaap hadden gebracht zouden Zij merken dat hij opnieuw verdwenen was...

Загрузка...