Daenerys

Op de muren van Quarth kondigden mannen haar komst met gongslagen aan. Anderen bliezen op merkwaardige hoorns die zich als grote bronzen slangen om hun lijf wonden. Een stoet kameelruiters kwam uit de stad aanrijden om een erewacht voor haar te vormen. De ruiters, hoog op met robijnen en granaten versierde zadels gezeten, waren gehuld in koperen schubbenpantsers en snuitvormige helmen met koperen slagtanden en lange, zwartzijden pluimen. Hun kamelen hadden veelkleurige dekkleden.

‘Quarth is de grootste stad die ooit bestaan heeft of zal bestaan,’ had Pyat Pree temidden van de beenderen van Vaes Tolorro tegen haar gezegd. ‘Zij is het middelpunt der wereld, de poort tussen noord en zuid, de brug tussen oost en west, ouder dan mensenheugenis, en zo oogverblindend dat Saathos de Wijze zijn ogen uitstak toen ze Quarth voor het eerst hadden aanschouwd, wetend dat al wat hij ooit nog zou zien daarna vaal en lelijk zou lijken.’

Dany had de woorden van de heksenmeester met de nodige korrels zout genomen, maar de grote stad bood onmiskenbaar een schitterende aanblik. Ze werd door drie dikke, fraai gebeeldhouwde muren omringd. De buitenste was van rode zandsteen, dertig voet hoog en met dieren versierd: glijdende slangen, vliegende roofvogels, zwemmende vissen, afgewisseld met wolven uit de rode woestenij, gestreepte zorza’s en monsterlijke olifanten. De middelste muur, veertig voet hoog, was van grauw graniet, vol levendige oorlogstaferelen: de botsing van zwaard, schild en speer, voortsuizende pijlen, de strijd der helden en het afslachten der zuigelingen, de brandstapels der doden. De binnenste muur was van zwart marmer, vijftig voet hoog, met reliëfs die Dany een kleur bezorgden, totdat ze zichzelf om die dwaasheid vermaande. Ze was geen maagd meer, en als naar ze die slachtpartijen op de grauwe muur kon kijken, waarom dan de ogen sluiten voor afbeeldingen van mannen en vrouwen die elkaar genot bezorgden?

De buitenpoort was met koper beslagen, de middelste met ijzer, en de binnenste was bezaaid met gouden ogen. Alle drie zwaaiden ze op Dany’s nadering open. Toen ze op haar zilveren merrie de stad in reed, kwamen er kindertjes aanrennen om bloemen op haar pad te strooien. Ze droegen gouden sandalen en felle kleuren verf, en verder niets. Alle kleuren die in Vaes Tolorro hadden ontbroken hadden hun weg naar Quarth gevonden. Rondom haar wemelde het van de gebouwen, grillig als een koortsdroom, in verscheidene tinten roze, violet en amber. Ze reed onder een bronzen boog door in de vorm van twee parende slangen, wier schubben uit fijne schilfertjes jade, obsidiaan en lapis lazuli bestonden. Slanke torens rezen hoger op dan Dany ooit had gezien, en alle pleinen stonden vol rijkelijk versierde fonteinen in de vorm van griffioenen, draken en manticora’s.

Quarthijnen omzoomden de straten en keken toe vanaf sierbalkons die te broos leken om hun gewicht te dragen. Het waren lange, bleke mensen in brokaat, linnen en tijgerhuid, en in haar ogen leken ze stuk voor stuk hooggeboren. De vrouwen droegen japonnen die één borst bloot lieten, terwijl de mannen de voorkeur gaven aan zijden kralenrokken. Dany voelde zich een haveloze barbaar zoals ze daar langsreed, gehuld in haar leeuwenvacht, de zwarte Drogon op haar schouder. Haar Dothraki noemden de Quarthijnen vanwege hun bleke teint ‘melkmuilen’, en Khal Drogo had gedroomd van de dag waarop hij de grote steden in het oosten kon plunderen. Ze wierp een steelse blik op haar bloedruiters. Hun donkere, amandelvormige ogen verrieden niets van hun gedachten. Zien zij slechts buit? vroeg ze zich af. Wat zullen wij niet een wilden lijken in de ogen van deze Quarthijnen. Pyat Pree leidde haar kleine khalasar omlaag door het centrum van een grote arcade waarin de aloude helden van de stad op driemaal hun ware grootte op sokkels van groenwit marmer stonden. Ze kwamen door een bazaar in een groot, hol gebouw waar honderden vrolijk gekleurde vogels in het rasterwerk van de zoldering huisden. Op de terrasvormige muren boven de kraampjes bloeiden bomen en bloemen, terwijl daaronder alles te koop leek wat door de goden op deze wereld was geschapen.

Haar zilveren merrie deinsde achteruit toen de koopmansvorst Xaro Xhoan Daxos naar haar toe reed. Ze had gemerkt dat de paarden de nabijheid van kamelen slecht verdroegen. ‘Als ge hier iets ziet waar uw begeerte naar uitgaat, o schoonste aller vrouwen, spreek slechts en het behoort u toe,’ riep Xaro vanaf zijn gehoornde sierzadel.

‘Quarth zelf behoort haar toe, zij heeft geen klatergoud nodig,’ galmde Pyat Pree met de blauwe lippen aan haar andere zij. ‘Wat ik beloofd heb zal geschieden, khaleesi. Vergezel mij naar het huis der Onsterfelijken en ge zult er waarheid en wijsheid indrinken.’

‘Wat heeft zij in uw Stofpaleis te zoeken als ik haar zonlicht, zoet water en zijden lakens kan geven?’ sprak Xaro tot de heksenmeester. ‘De Dertien zullen haar hoofd tooien met een kroon van zwarte jade en vuuropalen.’

‘Het enige paleis dat ik wil is de rode burcht in Koningslanding, heer Pyat.’ Dany was op haar hoede voor de heksenmeester. Na de maegi Mirri Maz Duur had ze schoon genoeg van lieden die zich met toverij onledig hielden. ‘En als de groten van Quarth mij geschenken willen geven, Xaro, laat ze mij dan schepen en zwaarden geven, zodat ik kan heroveren wat mij rechtens toekomt.’

Pyats blauwe lippen krulden om in een elegant lachje. ‘Wat ge gebiedt zal geschieden, khaleesi.’ Hij reed door, meewiegend met de bewegingen van zijn kameel, en zijn lange gewaden wapperden achter hem aan.

‘De jonge koningin is erg wijs voor haar leeftijd,’ mompelde Xaro Xhoan Daxos vanaf zijn hoge zadel. ‘Zoals wij hier in Quarth zeggen: Het huis van een heksenmeester is van leugens en beenderen gebouwd.’

‘En waarom dempen de mensen dan hun stem wanneer ze het over de heksenmeesters van Quarth hebben? Overal in het oosten houdt men hun macht en wijsheid in ere.’

‘Eens waren ze machtig,’ beaamde Xaro, ‘maar tegenwoordig zijn ze even bespottelijk als zwakke oude soldaten die blijven opscheppen over hun moed wanneer hun kracht en vaardigheid allang vervlogen zijn. Ze lezen hun halfvergane boekrollen, drinken avondschaduw tot hun lippen er blauw van worden en zinspelen op hun angstwekkende vermogens, maar vergeleken met hun voorgangers zijn het holle vaten. Ik waarschuw u: de geschenken van Pyat Pree zullen onder uw handen tot stof vergaan.’ Hij gaf zijn kameel een tikje met de zweep en reed haastig weg.

‘De kraai verwijt de raaf dat hij zwart ziet,’ pruttelde ser Jorah in de gewone spreektaal van Westeros. De verbannen ridder reed zoals altijd aan haar rechterhand. Voordat ze Quarth binnenreden had hij zijn Dothraki-uitrusting verruild voor het staal, de maliën en de wol van de Zeven Koninkrijken, een halve wereld verderop. ‘Die kunt u allebei beter mijden.’

‘Die mannen gaan mij aan mijn kroon helpen,’ zei ze. ‘Xaro is onmetelijk rijk, en Pyat Pree…’

‘… doet alsof hij macht heeft,’ zei de ridder bruusk. Op zijn donkergroene wapenrok verhief de beer van het huis Mormont zich zwart en ruig op zijn achterpoten, en zoals Jorah daar met duistere blikken de menigte in de bazaar overzag zag hij er niet minder woest uit. ‘Ik zou hier niet te lang blijven, koningin. De geur van dit oord bevalt mij niet.’

Dany glimlachte. ‘Misschien ruikt u de kamelen. De geur van de Quarthijnen zelf is aangenaam genoeg.’

‘Aangename geurtjes dienen maar al te vaak om smerige luchtjes te verdoezelen.’

Mijn grote beer, dacht Dany. Ik ben zijn koningin, maar ik zal ook altijd zijn jong blijven, en hij zal me altijd beschermen. Dat gaf haar een veilig, maar ook een treurig gevoel. Ze wilde wel dat ze meer van hem kon houden.

Xaro Xhoan Daxos had Dany voor de duur van haar verblijf in de stad de gastvrijheid van zijn huis geboden. Ze had wel enige grandeur verwacht, maar geen paleis dat menig marktstadje in omvang overtrof. Hiermee vergeleken ziet de state van magister Illyrio in Pentos eruit als een varkenskot, dacht ze. Xaro had gezworen dat zijn woning haar hele volk gemakkelijk kon herbergen met paarden en al, en ze werden er inderdaad volledig door verzwolgen. Ze kreeg een complete vleugel toegewezen waarin ze over een eigen tuin, een marmeren badvijver, een waarzeggerstoren en een magisch doolhof beschikte. Slaven voorzagen in al haar behoeften. In haar privévertrekken waren de vloeren van groen marmer en de wanden behangen met draperieën van kleurige zijde die bij elke ademtocht opbolden. ‘U bent al te vrijgevig,’ zei ze tegen Xaro Xhoan Daxos.

‘Voor de Moeder der Draken is geen geschenk te groot.’ Xaro was een languissante, elegante man met een kaal hoofd en een grote kromme neus, bezet met robijnen, opalen en schilfers jade. ‘Morgenochtend kunt u zich te goed doen aan pauw en leeuwerikentongetjes en muziek beluisteren, de schoonste aller vrouwen waardig. De Dertien en alle groten van Quarth zullen u eer komen bewijzen.’

Alle groten van Quarth zullen komen om mijn draken te bekijken, dacht Dany, maar voordat ze hem heenzond dankte ze Xaro voor zijn vrijgevigheid. Ook Pyat Pree nam afscheid van haar, met de plechtige belofte dat hij de Onsterfelijken een audiëntie zou afsmeken. ‘Een eer, zo zeldzaam als zomersneeuw.’ Voor zijn vertrek kuste hij met zijn bleekblauwe lippen haar blote voeten en drong haar een geschenk op, een kruik met geurige balsem die haar, zo zwoer hij, een visioen zou sckenken van de geesten der lucht. De laatste van de drie zoekers die wegging was Quaith de schaduwbindster. Van haar kreeg Dany alleen maar een waarschuwing te horen. ‘Neem u in acht,’ zei de vrouw met het roodgelakte masker.

‘Voor wie?’

‘Voor iedereen. Ze zullen u dag en nacht bezoeken om het wonder te aanschouwen dat in de wereld is wedergeboren, en zodra ze het zien zullen ze het begeren. Want draken zijn vleesgeworden vuur, en vuur is macht.’

Toen ook Quaith vertrokken was zei ser Jorah: ‘Wat zij zegt is waar, koningin… al mag ik haar evenmin als de anderen.’

‘Ik begrijp haar niet.’ Pyat en Xaro hadden Dany met beloften overstelpt sinds ze voor het eerst een glimp van haar draken hadden opgevangen, en zichzelf in alle opzichten tot haar trouwe dienaren uitgeroepen, maar van Quaith had ze alleen die cryptische opmerking gekregen. En het stoorde haar dat ze haar gezicht niet één keer had gezien. Denk aan Mirri Maz Duur, hield ze zichzelf voor. Hoed je voor verraad. Ze wendde zich tot haar bloedruiters. ‘Zolang we hier zijn houden we zelf de wacht. Zorg dat niemand deze vleugel van het paleis zonder mijn toestemming betreedt, en zorg dat de draken altijd goed bewaakt worden.’

‘Het zal gebeuren, khaleesi,’ zei Aggo.

‘We hebben alleen die delen van Quarth gezien die Pyat Pree wilde dat we zagen,’ vervolgde ze. ‘Rakharo, ga jij de rest bekijken en meld me wat je daar hebt aangetroffen. Neem betrouwbare mannen mee… en vrouwen, om te gaan waar mannen niet mogen komen.’

‘U spreekt en ik gehoorzaam, bloed van mijn bloed,’ zei Rakharo.

‘Ser Jorah, gaat u de havens zoeken om te kijken wat voor schepen er voor anker liggen. Het is al een halfjaar geleden sinds ik voor het laatst iets uit de Zeven Koninkrijken heb vernomen. Misschien hebben de goden wel een goede kapitein uit Westeros hierheen geblazen, met een schip dat ons thuis kan brengen.’

De ridder fronste. ‘Daar zou ik u geen dienst mee bewijzen. De Usurpator vermoordt u, zo zeker als de zon opgaat.’ Mormont haakte zijn duimen in zijn zwaardgordel. ‘Mijn plaats is hier aan uw zij.’

‘Jhogo kan mij even goed beschermen. U beheerst meer talen dan mijn bloedruiters, en de Dothraki wantrouwen de zee en iedereen die haar bevaart. Slechts u kunt dit voor mij doen. Ga naar de schepen en praat met de mensen aan boord, vraag waar ze vandaan komen en waar ze heen gaan, en wie hun gezagvoerders zijn.’

De banneling knikte aarzelend. ‘Zoals u wenst, koningin.’

Toen alle mannen weg waren ontdeden haar dienstmaagden haar van de door de rit besmeurde zijden gewaden, en Dany liep op blote voeten naar de marmeren vijver, in de schaduw van een zuilengang. Het water was heerlijk koel en de vijver zat vol goudvisjes die nieuwsgierig aan haar knabbelden, zodat ze moest giechelen. Het was fijn om haar ogen te sluiten en zich te laten dobberen, wetend dat ze net zo lang kon uitrusten als ze wilde. Ze vroeg zich af of de Rode Burcht van Aegon een vijver als deze had, en geurige tuinen met lavendel en kruizemunt. Dat moet wel. Viserys zei altijd dat de Zeven Koninkrijken mooier waren dan enige andere plaats ter wereld.

De gedachte aan thuis verontrustte haar. Als haar zon-en-sterren nog had geleefd zou hij zijn khalasar over het gifwater hebben geleid en haar vijanden hebben uitgeroeid, maar zijn kracht was uit de wereld verdwenen. Wat restte waren haar bloedruiters, haar toegewijd voor het leven en tot doden uiterst bekwaam, maar uitsluitend naar de wijze der paardenheren. De Dothraki plunderden steden en legden koninkrijken in de as, maar heersten er niet over. Dany wilde van Koningslanding geen zwartgeblakerde puinhoop vol rusteloze geesten maken. Ze had genoeg tranen geproefd. Mijn koninkrjk moet mooi zijn, vol welgedane mannen, knappe meisjes en lachende kinderen. Ik wil dat mijn volk me toelacht als ik voorbijrijd, zoals het volgens Viserys mijn vader toelachte.

Maar eerst moest ze het veroveren.

De Usurpator vermoordt u, zo zeker als de zon opgaat, had Mormont gezegd. Robert had haar dappere broer Rhaegar gedood, en een van zijn handlangers was de zee van Dothrak overgestoken teneinde haar en haar ongeboren zoon te vergiftigen. Ze zeiden dat Robert Baratheon zo sterk als een stier was, en onbevreesd in de strijd, een man die de oorlog bovenal liefhad. En achter hem stonden de grote heren die haar broer de honden van de Usurpator had genoemd, Eddard Stark met zijn kille ogen en zijn ijzige hart, en de gouden Lannisters, vader en zoon, die zo rijk, zo machtig en zo verraderlijk waren. Welke hoop had zij dat ze die mannen ten val kon brengen? Toen Khal Drogo nog leefde, hadden de mensen voor hem gesidderd en geprobeerd met geschenken zijn toorn in bedwang te houden. Deden ze dat niet, dan nam hij hun steden in met schatten, vrouwen en al. Maar hij had een enorme khalasar gehad, terwijl de hare armzalig was. Haar volk was haar door de rode woestenij gevolgd terwijl zij achter haar komeet aan joeg, en het zou haar ook over het gifwater volgen, maar het zou te gering in aantal zijn. Zelfs aan haar draken had ze misschien niet genoeg. Viserys had geloofd dat het rijk voor zijn rechtmatige vorst in opstand zou komen… maar Viserys was een dwaas geweest, en dwazen geloven dwaze dingen. Haar twijfels bezorgden haar de koude rillingen. Ineens voelde het water kil aan en werd het gekietel van de visjes irritant. Dany stond op en stapte de vijver uit. ‘Irri,’ riep ze. ‘Jhiqui.’

Terwijl de dienstmaagden haar droogwreven en haar in een gewaad van zandzijde hulden, liet Dany haar gedachten over de drie gaan die haar in de Stad der Beenderen hadden opgezocht. De Bloedende Ster heeft me met een bedoeling naar Quarth geleid. Hier zal ik vinden wat ik nodig heb, als ik de kracht opbreng te nemen wat mij wordt geboden, en de wijsheid om de voetangels en klemmen te vermijden. Als het de wil der goden is dat ik mijn land herover zullen zij voor mij zorgen, mij een teken sturen, en zo niet… zo niet…

Het liep tegen de avond en Dany voerde net haar draken toen Irri door de zijden gordijnen heen dook om te melden dat ser Jorah van de havens was teruggekeerd… en niet alleen. ‘Laat hem binnenkomen met zijn gezelschap, wie dat ook wezen mag.’

Toen ze binnentraden zat zij op een stapel kussens met aan alle kanten draken om zich heen. De man die hij had meegebracht droeg een mantel van groengele veren en had een huid zo zwart als gepolijst git.

‘Uwe Genade,’ zei de ridder, ‘ik breng u Quhuru Mo, kapitein van de Kaneelvleug, uit de Stad der Hoge Bomen.’

De zwarte man knielde. ‘Ik ben zeer vereerd, koningin,” zei hij, niet in de taal van de Zomereilanden, die Dany niet kende, maar in het vloeiende Valyrisch van de Negen Vrijsteden.

‘De eer is aan mij, Quhuru Mo,’ zei Dany in diezelfde taal. ‘Komt u van de Zomereilanden?’

‘Jawel, uwe Genade, maar minder dan een halfjaar daarvoor hebben wij Oudstee aangedaan. En uit die plaats breng ik u een wonderschoon geschenk.’

‘Een geschenk?’

‘Ik schenk u een bericht. Drakenmoeder, Stormgeborene, ik zeg u naar waarheid dat Robert Baratheon dood is.’

Buiten de muren daalde de schemering over Quarth, maar in Dany’s hart ging de zon op. ‘Dood?’ herhaalde ze. Op haar schoot siste de zwarte Drogon, en bleekgrijze rook zweefde als een sluier voor haar gezicht.

‘Weet u het zeker? Is de Usurpator dood?’

‘Aldus zegt men in Oudstee en Dorne, en in Lys, en in alle andere havens die wij hebben aangedaan.’

Hij heeft me vergiftigde wijn gestuurd, maar ik leef nog en hij niet meer. ‘Hoe is hij gestorven?’ Op haar schouder klapperde de bleke Viserion met zijn roomwitte vleugels en bracht de lucht in beroering.

‘Verscheurd door een monsterlijk everzwijn tijdens een jacht in zijn koninklijke bos, of dat hoorde ik althans in Oudstee. Volgens anderen is hij door zijn koningin verraden, of zijn broer, of heer Stark, die zijn Hand was. Maar alle verhalen zeggen eenstemmig dat koning Robert dood en begraven is.’

Dany had het gezicht van de Usurpator nooit gezien, maar er was zelden een dag voorbijgegaan zonder dat ze aan hem had gedacht. Zijn slagschaduw had op haar gerust sinds het uur van haar geboorte, toen ze temidden van bloed en stormwind een wereld was binnengegaan waarin voor haar geen plaats meer was. En nu had deze ebbenhouten vreemdeling die schaduw verdreven.

‘De knaap zit nu op de IJzeren Troon,’ zei ser Jorah.

‘Koning Joffry regeert,’ beaamde Quhuru Mo, ‘maar de Lannisters heersen. Roberts broers zijn Koningslanding ontvlucht. Het gerucht gaat dat zij de troon willen opeisen. En de Hand is ten val gekomen. Heer Stark, die koning Roberts vriend was. Hij zit gevangen wegens verraad.’

‘Ned Stark een verrader?’ Ser Jorah trok zijn neus op. ‘Verdomd onwaarschijnlijk. De lange zomer zal eerder terugkeren dan dat hij zijn dierbare eer bezoedelt.’

‘Welke eer?’ zei Dany. ‘Hij heeft zijn ware koning verraden, net als die Lannisters.’ Het deed haar genoegen te horen dat de honden van de Usurpator onderling vochten, al verbaasde het haar niets. Dat was ook gebeurd toen haar Drogo was gestorven en zijn grote khalasar in stukjes uiteen was gevallen. ‘Ook mijn broer is dood, Viserys, die de ware koning was,’ zei ze tegen de man van de Zomereilanden. ‘Mijn heer gemaal, Khal Drogo, heeft hem gedood met een kroon van vloeibaar goud.’

Zou haar broer ook maar iets wijzer zijn geweest als hij had geweten dat de wraak waar hij om bad zo nabij was?

‘Dat spijt mij dan zeer voor u, Moeder van Draken, en voor het bloedende Westeros, dat van zijn rechtmatige koning is beroofd.’

Onder Dany’s zachte vingers staarde de groene Rhaegal met ogen van vloeibaar goud naar de vreemdeling. Toen hij zijn bek opendeed blikkerden zijn tanden als zwarte naalden. ‘Wanneer keert uw schip naar Westeros terug, kapitein?’

‘Dat kan nog ruim een jaar duren, vrees ik. Van hieruit vaart de Kaneelvleug naar het oosten om de handelsronde door de Zee van Jade te doen.’

‘Ik begrijp het,’ zei Dany teleurgesteld. ‘Dan wens ik u gunstige winden en goede zaken. U hebt mij een kostbaar geschenk gebracht.’

‘Het is mij al ruimschoots vergolden, grote koningin.’

Dat begreep ze niet. ‘Hoezo?’

Zijn ogen glansden. ‘Ik heb draken gezien.’

Dany lachte. ‘En op een dag ziet u er nog meer, hoop ik. Bezoek mij in Koningslanding wanneer ik op mijn vaders troon zit, en u zult rijkelijk beloond worden.’

De man van de Zomereilanden beloofde dat hij dat zou doen en kuste voor zijn vertrek vluchtig haar vingers. Jhiqui liet hem uit, terwijl ser Jorah Mormont achterbleef.

‘Khaleesi,’ zei de ridder toen ze alleen waren, ‘als ik u was zou ik niet zo openlijk over mijn plannen spreken. Nu vertelt die man het overal verder.’

‘Dat mag hij best,’ zei ze. ‘De hele wereld mag weten wat ik van plan ben. De Usurpator is dood, dus wat doet het ertoe?’

‘Niet alle zeemansverhalen zijn waar,’ maande ser Jorah haar, ‘en zelfs al zou Robert werkelijk dood zijn, dan regeert zijn zoon altijd nog in zijn plaats. Waarlijk, dit verandert niets.’

‘Dit verandert alles.’ Dany stond abrupt op. Krijsend ontrolden haar draken zich en sloegen hun vleugels uit. Al fladderend klauwde Drogon zich omhoog naar de bovendorpel van de zuilengang. De andere scheerden over de vloer, waarbij hun vleugelpunten over het marmer krasten.

‘Eerst waren de Zeven Koninkrijken als mijn Drogo’s khalasar, honderdduizend mensen, bijeengehouden door zijn kracht. Nu vallen ze in stukken uiteen zoals de khalasar na de dood van mijn khal.’’

‘De hoge heren hebben elkaar altijd bevochten. Zeg me wie heeft gezegevierd en ik zal u vertellen wat dat inhoudt. Khaleesi, de Zeven Koninkrijken zullen u niet als evenzovele rijpe appels in de schoot vallen. U hebt een vloot nodig, goud, legers, bondgenoten…’

‘Dat is mij allemaal bekend.’ Ze nam zijn handen in de hare en keek omhoog in zijn donkere, wantrouwige ogen. Soms beschouwt hij me als een kind dat hij moet beschermen, soms als een vrouw met wie hij het bed zou willen delen, maar beschouwt hij me ooit waarlijk als zijn koningin? ‘Ik ben niet meer het bange meisje dat u in Pentos leerde kennen. Het klopt dat ik pas vijftien naamdagen tel… maar ik ben zo oud als de wijfjes van de dosh khaleen en zo jong als mijn draken, Jorah. Ik heb een kind gebaard, een khal verbrand, en ik ben de rode woestenij en de zee van Dothrak overgestoken. Ik heb het bloed van de draak in mij.’

‘Dat gold ook voor uw broer,’ zei hij koppig.

‘Ik ben Viserys niet.’

‘Nee,’ gaf hij toe. ‘U hebt meer van Rhaegar weg, denk ik, maar zelfs Rhaegar kon sneuvelen. Dat heeft Robert bij de Drietand met een doodgewone strijdhamer bewezen. Zelfs draken kunnen sterven.’

‘Draken sterven.’ Ze ging op haar tenen staan en kuste hem vluchtig op een ongeschoren wang. ‘Maar drakendoders ook.’

Загрузка...