Theon

De lucht was een sombere wolk, het woud doods en bevroren. Wortels grepen naar Theons rennende voeten, kale boomtakken zwiepten in zijn gezicht en trokken dunne bloedsporen over zijn wangen. Hij stormde voort, ademloos, halsoverkop, en de ijspegels voor hem versplinterden. Genade, snikte hij. Achter hem ging een huiverend gehuil op dat zijn bloed deed stollen. Genade, genade. Toen hij omkeek zag hij ze komen, wolven als paarden zo groot, met het hoofd van kleine kinderen. O, genade, genade. Pikzwart bloed droop uit hun mond en brandde gaten in de sneeuw. Ze kwamen stap voor stap dichterbij. Theon probeerde nog harder te lopen, maar zakte door zijn benen. De bomen hadden allemaal een gezicht, en ze lachten hem uit, ze lachten, en opnieuw weerklonk dat gehuil. Hij kon de hete adem van de beesten achter hem ruiken, de stank van zwavel en bederf. Ze zijn dood, dood, ik heb ze laten doden, wilde hij roepen, ik heb hun hoofd in teer laten dompelen, maar toen hij zijn mond opende kwam er slechts gekreun uit, en toen raakte iets hem aan. Met een ruk draaide hij zich om en schreeuwde…

… graaiend naar de dolk die hij naast zijn bed bewaarde. Maar hij slaagde er alleen maar in hem op de grond te gooien. Wex danste bij hem vandaan. Achter de stemloze knaap stond Riekt, zijn gezicht van onderaf belicht door de kaars in zijn hand. ‘Wat?’ riep Theon. Genade.

‘Wat wil je? Wat doe je in mijn slaapkamer?’

‘Heer prins,’ zei Riekt, ‘uw zuster is op Winterfel gearriveerd. U wilde meteen op de hoogte gesteld worden als ze er was.’

‘Dat werd tijd,’ prevelde Theon en hij haalde zijn vingers door zijn haar. Hij was al gaan vrezen dat Asha hem aan zijn lot zou overlaten. Genade. Hij keek uit het raam. Buiten streek het eerste fletse ochtendlicht net over de torens van Winterfel. ‘Waar is ze?’

‘Lorren heeft haar en haar mannen naar de grote zaal gebracht om te ontbijten. Wilt u haar nu spreken?’

‘Ja.’ Theon sloeg de dekens opzij. Het haardvuur was tot sintels verbrand. ‘Wex, warm water.’ Asha mocht hem zo niet zien, onverzorgd en bezweet als hij was. Wolven met kinderhoofdjes… Hij rilde. ‘Doe de luiken dicht.’ In zijn slaapkamer was het net zo koud als in zijn droom in het woud.

Al zijn dromen waren de laatste tijd koud, en ze werden steeds afgrijselijker. Vannacht had hij gedroomd dat hij weer in de molen was en op zijn knieën de doden aankleedde. Hun ledematen werden al stijf, zodat het leek of ze lijdelijk verzet pleegden toen hij met zijn half bevroren vingers aan hen zat te frummelen, hozen optrok, rijgkoorden strikte en een met ijzer beslagen riem vastgespte om een middel dat hij met zijn handen kon omspannen. ‘Dit heb ik nooit gewild,’ zei hij tegen hen terwijl hij bezig was. ‘Ik had geen keus.’ De lijken gaven geen antwoord, maar werden slechts kouder en zwaarder.

De nacht daarvoor was het de molenaarsvrouw geweest. Theon was haar naam vergeten, maar hij herinnerde zich haar lichaam: de zachte kussentjes van haar borsten, de zwangerschapsstriemen op haar buik, de manier waarop ze over zijn rug krabbelde als hij haar naaide. In zijn droom van de vorige nacht had hij weer bij haar in bed gelegen, maar ditmaal had ze tanden van boven én van onderen, en terwijl ze hem de strot afbeet knaagde ze hem tegelijkertijd zijn manlijkheid af. Dat was waanzin. Hij had haar ook zien sterven. Gelmar had haar met één bijlslag neergehouwen terwijl ze Theon om genade smeekte. Laat me met rust, mens. Hij heeft je vermoord, niet ik. En bij is ook dood. Maar Gelmar waarde tenminste niet door Theons dromen rond.

De droom was vervaagd toen Wex het water bracht. Theon waste de slaap en het zweet van zijn lijf en nam er de tijd voor om zich aan te kleden. Asha had hem lang genoeg laten wachten, nu was het haar beurt. Hij koos een zwart met goud gestreepte, satijnen tuniek en een fraai leren buis met zilveren noppen… en bedacht toen pas dat zijn zuster meer aan scherpe klingen dan aan schoonheid hechtte. Vloekend rukte hij de kleren weer van zijn lijf en kleedde zich opnieuw aan, in zwart vilt en maliën. Om zijn middel bond hij een riem met zwaard en dolk, die avond dat ze hem bij zijn eigen vader aan tafel had vernederd indachtig. Haar dierbare zuigeling, waarachtig. Nou, ik heb ook een mes, en ik weet bet te gebruiken.

Als laatste zette hij zijn kroon op, een ijzeren band zo smal als een vinger, bezet met zware brokken zwarte diamant en klompjes goud. Hij was verwrongen en lelijk, maar daar was niets aan te doen. Mikken was begraven in de lijkhof en de nieuwe smid kon niet veel meer dan spijkers en hoefijzers maken. Theon troostte zich met de gedachte dat het maar een prinsenkroon was. Als hij tot koning gekroond werd zou hij iets veel beters hebben.

Riekt stond met Urzen en Grom voor de deur te wachten. Theon ging tussen hen in lopen. Dezer dagen liet hij zich overal door lijfwachten vergezellen, zelfs naar het privaat. Winterfel was op zijn dood uit. Nog diezelfde avond dat ze van het Eikelwater waren teruggekeerd, was grimmige Gelmar een paar treden afgevallen en had zijn rug gebroken. De dag daarop dook Aggar op met zijn keel van oor tot oor opengelegd. Gynir Roodneus werd zo voorzichtig dat hij geen wijn meer dronk, bij het naar bed gaan zijn maliënhemd, hoofdkap en helm ophield en de luidruchtigste hond uit de kennels meenam om hem te waarschuwen zodra er iemand op zijn slaapplaats probeerde af te sluipen. Desondanks werd het slot op een ochtend wakker van het verwoede geblaf van het hondje, dat om de put heen draafde waar Roodneus in ronddreef, verdronken en wel. Hij kon die moorden niet ongestraft laten. Geen meer voor de hand liggende verdachte dan Farlen, dus berechtte Theon hem, verklaarde hem schuldig en veroordeelde hem ter dood. Zelfs dat liep fout. Toen hij voor het blok knielde zei de kennelmeester: ‘Heer Eddard voerde altijd zijn eigen doodvonnissen uit.’ Dus was Theon gedwongen de bijl zelf ter hand te nemen om geen zwakkeling te lijken. Zijn handen zweetten, en toen hij hem ophief gleed de bijl dan ook weg, zodat de eerste klap tussen Farlens schouders belandde. Hij moest nog drie keer hakken om door al die botten en spieren heen te komen en het hoofd van de romp te scheiden. Na afloop moest hij overgeven, denkend aan al die keren dat ze achter een beker mede over honden en de jacht hadden gepraat. Ik had geen keus, wilde hij tegen het lijk schreeuwen. IJzergeborenen kunnen geen geheimen bewaren, ze moesten sterven, en iemand moest de schuld krijgen. Hij wilde alleen dat hij hem het hoofd zuiverder had kunnen afhakken. Ned Stark had daar altijd maar één klap voor nodig gehad.

Na Farlens terechtstelling vielen er geen doden meer, maar toch bleven zijn mannen stuurs en schrikachtig. ‘In de open strijd vrezen ze nooit enige vijand,’ zei Zwarte Lorren tegen hem, ‘maar het is iets heel anders om temidden van vijanden te leven en nooit te weten of de wasvrouw je zal strelen of kelen en of de tafelbediende je wijn of venijn inschenkt. We zouden er goed aan doen om te vertrekken.’

‘Ik ben de prins van Winterfel!’ had Theon geschreeuwd. ‘Dit is mijn zetel, en geen man die me verdrijft. Geen vrouw ook, trouwens!’

Asha. Het komt door haar. Mijn eigen, dierbare zuster, moge de Anderen haar naaien met een zwaard. Zij wilde hem dood hebben om zijn plaats als hun vaders erfgenaam in te pikken. Daarom had ze hem hier laten stikken en de dringende bevelen die hij had gestuurd genegeerd. Hij trof haar aan in de grote zetel van de Starks, waar ze met haar handen een kapoen ontleedde. De zaal galmde van het stemgeluid van haar mannen, die dronken met die van Theon en onderwijl verhalen uitwisselden. ‘Waar is de rest?’ wilde hij van Riekt weten. Er zaten niet meer dan vijftig mannen aan de schragentafels, en dat waren voor het merendeel de zijne. In de grote zaal van Winterfel was plaats voor tienmaal dat aantal.

‘Dit is het hele gezelschap, heer prins.’

‘Het hele… hoeveel mannen heeft ze dan bij zich?’

‘Ik heb er twintig geteld.’

Theon beende naar de zetel waar zijn zuster in hing. Asha lachte om iets wat een van haar mannen had gezegd, maar stopte ermee toen hij eraan kwam. ‘Nee maar, de prins van Winterfel.’ Ze smeet een bot naar een van de honden die door de zaal rondsnuffelden. De brede mond onder de haviksneus plooide zich tot een spottende grijns. ‘Of is het de prins der zotten?’

‘Afgunst staat een jonge maagd slecht.’

Asha zoog het vet van haar vingers. Een zwarte haarlok viel voor haar ogen. Haar mannen riepen om brood en spek. Al waren ze met nog zo weinig, ze maakten een hoop lawaai. ‘Afgunst, Theon?’

‘Hoe wou je het anders noemen? Ik heb Winterfel met dertig man bezet, in één nacht. Jij had er duizend plus een complete maanwende nodig om de Motte van Diephout in te nemen,’

‘Tja, ik ben geen groot krijgsman zoals jij, broertje.’ Ze goot een halve hoorn bier naar binnen en veegde haar mond af met de rug van haar hand. ‘Ik heb die hoofden boven je poort gezien. Vertel eens, wie bood de meeste tegenstand, de verlamde jongen of de peuter?’

Theon voelde het bloed naar zijn gezicht stijgen. Hij had geen vreugde beleefd aan die hoofden, en ook niet aan het tentoonstellen van de onthoofde kinderlijken voor het oog van het slot. Ouwe Nans had daar maar gestaan terwijl haar weke, tandeloze mond zich geluidloos opende en sloot, en Farlen had zich grauwend als een van zijn honden op Theon gestort. Urzen en Cadwyl hadden hem met het stomp van hun speren bewusteloos moeten slaan. Hij wist nog wat hij had gedacht toen hij naast de met vliegen bezaaide lijken stond: Hoe beeft het zover met me kunnen komen?

Alleen maester Luwin had het opgebracht dichterbij te komen. Met een strak gezicht had de kleine, grijze man verlof gevraagd de hoofden weer op de schouders te mogen naaien, zodat ze bij de overige dode Starks beneden in de crypte konden worden bijgezet.

‘Nee,’ had Theon gezegd. ‘Niet in de crypte.’

‘Maar waarom dan niet, heer? U hebt nu toch niets meer van ze te vrezen? Dat is waar ze thuishoren. Het gebeente van alle Starks…’

‘Nee, zei ik.’ Hij had de hoofden nodig voor op de muur, maar de onthoofde lichamen had hij nog dezelfde dag verbrand, samen met alle opschik. Naderhand was hij tussen de beenderen en de as neergeknield om een brok verslakt zilver en gebarsten git op te rapen, alles wat restte van de wolvenkop-broche die eens aan Bran had toebehoord. Dat had hij nog steeds.

‘Ik heb Bran en Rickon edelmoedig behandeld,’ zei hij tegen zijn zuster. ‘Ze hebben hun lot zelf over zich afgeroepen.’

‘Dat doen we allemaal, broertje.’

Zijn geduld was op. ‘Hoe dacht je dat ik Winterfel bezet moest houden als jij me maar twintig man brengt?’

‘Tien,’ verbeterde Asha hem. ‘De rest gaat met mij mee terug. Je wilt toch niet dat je bloedeigen zusje zonder escorte de gevaren van het woud trotseert? Er waren daar schrikwolven door het donker rond.’ Ze strekte zich uit en stond uit de grote stenen zetel op. ‘Kom, laten we ergens heen gaan waar we onder vier ogen kunnen spreken.’

Hij wist dat ze gelijk had, al stak het hem dat zij dat besluit had genomen. Ik had nooit naar de zaal moeten gaan, realiseerde hij zich rijkelijk laat. Ik had haar naar mij toe moeten laten komen. Maar daar was het nu te laat voor. Er zat niets anders voor Theon op dan Asha naar Ned Starks bovenvertrek te brengen. Daar, voor de as van een uitgedoofd vuur, barstte hij los: ‘Dagmer heeft het onderspit gedolven bij Torhens Sterkte…’

‘De oude slotvoogd heeft zijn schildwal doorbroken, ja,’ zei Asha bedaard. ‘Wat had je dan gedacht? Anders dan Splijtkaak kent die ser Rodrik het land op zijn duimpje, en veel noorderlingen waren te paard. De ijzergeborenen bezitten niet de discipline om een stormloop van de zware cavalerie te weerstaan. Wees blij dat Dagmer nog leeft. Hij is op dit moment met de overlevenden op de terugweg naar de Rotskust.’

Zij weet meer dan ik, besefte Theon, maar dat maakte hem alleen maar nog bozer. ‘Na die overwinning heeft Leobald Langhart zich achter zijn muren vandaan gewaagd om zich bij ser Rodrik aan te sluiten. En ik heb bericht gekregen dat heer Manderling twaalf barken vol ridders, strij drossen en belegeringsmachines stroomopwaarts heeft gestuurd. En achter de Laatste Rivier verzamelen de Ombers zich ook al. Voordat de maan om is heb ik hier een léger voor de poort, en jij brengt me maar tien man?’

‘Ik had je helemaal niemand hoeven brengen.’

‘Ik had je opgedragen…’

‘Vader heeft mij opgedragen de Motte van Diephout in te nemen,’ snauwde ze. ‘Hij heeft er met geen woord over gerept dat ik mijn broertje moest redden.’

‘Diephout kan barsten,’ zei hij. ‘Dat is een houten pispot op een heuveltje. Winterfel is het hart van dit gebied, maar hoe moet ik het bezet houden zonder garnizoen?’

‘Daar had je dan aan moeten denken voor je het innam. Dat heb je slim gedaan, dat moet ik je nageven. Was je maar zo verstandig geweest het tot de grond toe af te breken en die twee prinsjes als gijzelaars mee te nemen naar Piek. Dan had je in één klap de oorlog gewonnen.’

‘Dat zou je wel willen, hè? Mijn trofee tot een rokende puinhoop gereduceerd.’

‘Die trofee wordt je ondergang. Kraken komen uit zee, Theon, of ben je dat na al die tijd tussen de wolven soms vergeten? Onze kracht schuilt in onze langschepen. Mijn houten pispot staat zo dicht bij zee dat ik voorraden en nieuwe mannen kan krijgen zodra ik die nodig heb. Maar Winterfel ligt vele honderden mijlen landinwaarts, omringd door wouden, heuvels en vijandige hofsteden en kastelen. En iedereen binnen een omtrek van vele duizenden mijlen is nu je vijand, vergis je niet. Daar heb je voor gezorgd toen je die hoofden op je poortgebouw zette.’ Asha schudde haar hoofd. ‘Hoe heb je zoiets ongelofelijk stompzinnigs kunnen doen? Kinderen…’

‘Ze trotseerden me!’ schreeuwde hij in haar gezicht. ‘Bovendien was het bloed om bloed, twee zonen van Eddard Stark als vergelding voor Rodrik en Maron.’ De woorden tuimelden onoverlegd uit zijn mond, maar Theon wist onmiddellijk dat ze zijn vaders goedkeuring zouden wegdragen. ‘Ik heb de geest van mijn broers tot rust gebracht.’

‘Onze broers,’ bracht Asha hem in herinnering, met een lachje dat liet doorschemeren dat ze zijn gepraat over vergelding met een flinke schep zout nam. ‘Had je hun geest uit Piek meegebracht? En ik maar denken dat ze alleen vader kwelden.’

‘Welk meisje heeft ooit de vergeldingsdrang van een man begrepen?

Zelfs al zou vader het niet waarderen dat ik hem Winterfel schenk, dat Theon zijn broers wreekt móét zijn goedkeuring toch wegdragen!’

Snorkend onderdrukte Asha een lachje. ‘Die ser Rodrik heeft die manhaftige aandrang misschien ook, heb je daar al bij stilgestaan? Jij bent bloed van mijn bloed, Theon, wat je verder ook wezen moge. Omwille van de moeder die ons beiden heeft gebaard, keer met mij mee terug naar de Motte van Diephout. Steek de brand in Winterfel en trek je terug nu het nog kan.’

‘Nee.’ Theon zette zijn kroon recht. ‘Ik heb dit slot ingenomen, en ik ben van plan het te houden.’

Zijn zuster keek hem langdurig aan. ‘Dan zul je het houden,’ zei ze, ‘zo lang je leeft.’ Ze slaakte een zucht. ‘Voor mij riekt het naar dwaasheid, maar wat weet een bedeesde maagd nu van zulke dingen af?’ Bij de deur wierp ze hem een laatste, spottende glimlach toe. ‘Weet je dat dat de lelijkste kroon is die ik ooit heb gezien? Heb je die zelf gemaakt?’

Ze liet hem staan, laaiend van woede, en bleef niet langer dan nodig was om haar paarden te voederen en te drenken. Haar dreigement om de helft van haar mannen mee terug te nemen voerde ze inderdaad uit, en ze vertrok via dezelfde Jagerspoort die Bran en Rickon hadden benut om te ontsnappen. Theon keek hen na vanaf de muur. Toen zijn zuster in de nevel van het wolfswoud oploste betrapte hij zich op de vraag waarom hij niet met haar mee was gegaan.

‘Ze is weg, hè?’ Naast hem dook Riekt op.

Theon had hem niet horen aankomen en net zomin geroken. Hij zou niet weten wie hij minder graag wilde zien. Dat de man levend en wel rondliep, wetend wat hij wist, verontrustte hem. Ik had hem moeten laten doden nadat hij de anderen uit de weg had geruimd, peinsde hij, maar de gedachte alleen al maakte hem nerveus. Hoe onwaarschijnlijk ook, Riekt kon lezen en schrijven en bezat genoeg boerenslimheid om ergens een verslag van hun daden te hebben verstopt.

‘Heer prins, neem me niet kwalijk dat ik het zeg, maar ze doet er verkeerd aan u in de steek te laten. En tien man is op geen stukken na genoeg.’

‘Daar ben ik volledig van doordrongen,’ zei Theon. Net als Asha.

‘Misschien dat ik u kan helpen,’ zei Riekt. ‘Geef me een paard en een zak geld, en ik kan u wel een paar bruikbare kerels bezorgen.’

Theons ogen vernauwden zich. ‘Hoeveel?’

‘Allicht honderd. Tweehonderd. Misschien meer.’ Hij glimlachte, en zijn vissenogen blonken. ‘Ik ben hier in het noorden geboren. Ik ken heel wat mensen, en heel wat mensen kennen Riekt.’

Tweehonderd man was geen leger, maar om een slot van de sterkte van Winterfel te verdedigen had je geen duizend man nodig. Als je ze kon bijbrengen welke kant van een speer dodelijk was, zouden ze heel goed doorslaggevend kunnen zijn. ‘Doe dat dan maar en je zult merken dat ik niet ondankbaar ben. Je kunt zelf je beloning noemen.’

‘Nou, heer, sinds ik bij heer Rammert diende heb ik geen vrouw meer gehad,’ zei Riekt. ‘Ik heb een oogje op die Palla, en nu ze toch al gepakt is…’

Hij had Riekt al te veel ruimte gegeven om nog terug te kunnen.

‘Tweehonderd man en ze is van jou. Maar één man minder, en je kunt weer varkens gaan naaien.’

Voor de zon onderging was Riekt vertrokken, met een zak Stark-zilver en Theons laatste hoop. Het kan ook best zijn dat ik die rotzak nooit meer terugzie, dacht hij verbitterd, maar toch moest hij het erop wagen.

Die nacht droomde hij van het feest dat Ned Stark had aangericht toen Robert in Winterfel op bezoek was. Muziek en gelach galmden door de zaal, al stak er buiten een kille wind op. Eerst was het een en al wijn en gebraad, en Theon maakte grappen, begluurde de diensters en vermaakte zich uitstekend… totdat hij merkte dat het donkerder werd in de zaal. De muziek klonk niet meer zo vrolijk, hij ving wanklanken op, vreemde stilten, en tonen die bloedend in de lucht hingen. Ineens werd de wijn in zijn mond bitter, en toen hij van zijn beker opkeek, zag hij dat hij aan een feestmaal van doden aanzat.

Koning Roberts ingewanden welden uit zijn opengereten buik over de tafel en heer Eddard zat naast hem zonder hoofd. Op de banken beneden zaten lange rijen lijken. Grijsbruin vlees glibberde van hun gebeente als ze hun beker hieven om te klinken en de gaten waar hun ogen hadden gezeten krioelden van de maden. Hij kende ze stuk voor stuk: Jory Cassel en Dikke Torn, Porthier en Cain en de stalmeester, Hullen, en al die anderen die naar Koningslanding waren getrokken en nooit meer waren teruggekeerd. Mikken en Cheyl zaten naast elkaar, en van de een droop bloed en van de ander water. Benfred Langhart en zijn Wilde Hazen namen bijna een hele tafel in beslag. De molenaarsvrouw was er ook, en Farlen, en zelfs de wildling die Theon in het wolfswoud had gedood, die dag dat hij Brans leven had gered.

Maar er waren anderen wier gezicht hij bij leven en welzijn nooit had gezien, gezichten die hij uitsluitend in steen kende. Dat slanke, treurige meisje met die krans van bleekblauwe rozen en die bloederige witte japon kon alleen Lyanna zijn. Haar broer Brandon stond naast haar, en heer Rickard, hun vader, vlak achter hen. Langs de wanden schoven half geziene gestalten door de schaduwen, bleke schimmen met lange, grimmige gezichten. Bij hun aanblik joeg er een vlijmscherpe huivering door Theon. Toen vlogen de hoge deuren met een klap open, een ijskoude stormwind blies door de zaal en Robb trad binnen vanuit de nacht. Grijze Wind liep naast hem met gloeiende ogen, en zowel man als wolf bloedden uit tientallen gruwelijke wonden.

Schreeuwend werd Theon wakker, en Wex schrok zo dat hij naakt de kamer uitstoof. Toen zijn wachten met getrokken zwaard binnenstormden beval hij hun de maester te halen. Tegen de tijd dat Luwin arriveerde, verkreukeld en slaperig, had Theon het beven van zijn handen bedwongen met een beker wijn en schaamde hij zich voor zijn paniek.

‘Een droom,’ prevelde hij, ‘dat was alles. Het had niets te betekenen.’

‘Niets,’ beaamde Luwin plechtig. Hij liet een slaapdrank achter, maar zodra hij weg was smeet Theon die de schacht van het privaat in. Luwin was een maester, maar ook een man, en de man droeg hem geen goed hart toe. Hij gunt me mijn slaap, ja… een slaap waaruit ik niet meer ontwaak. Dat wil hij net zo graag als Asba.

Hij liet Kyra komen, trapte de deur dicht, beklom haar en naaide het meisje met voor hemzelf ongekende felheid. Toen hij klaar was lag ze te snikken, haar hals en borsten onder de krabben en tandafdrukken. Theon duwde haar het bed uit en smeet haar een deken toe. ‘Eruit.’

Maar zelfs toen kon hij nog niet slapen.

Met het ochtendkrieken kleedde hij zich aan om de ronde over de buitenmuren te doen. Een frisse herfstwind blies over de borstwering, kleurde zijn wangen rood en deed zijn ogen tranen. Hij zag hoe het woud beneden van grijs tot groen verkleurde naarmate er meer licht door de zwijgende bomen filterde. Aan zijn linkerhand zag hij torens boven de binnenmuur uitsteken, hun daken verguld door de rijzende zon. De rode bladeren van de weirboom vormden een baaierd van vuur temidden van het groen. Ned Starks boom, dacht hij, en Starks woud, Starks slot, Starks zwaard, Starks goden. Deze plaats is van hen, niet van mij. Ik ben een Grauwvreugd van Piek, geboren om een kraak op mijn schild te verven en de wijde, zilte zee te bevaren. Ik had met Asha mee moeten gaan.

Op hun ijzeren pieken op het poortgebouw wachtten de hoofden. Theon sloeg ze zwijgend gade terwijl de wind met spookachtige handjes aan zijn mantel rukte. De molenaarszonen waren net zo oud geweest als Bran en Rickon, net zo lang en met dezelfde kleur haar. Toen Riekt het vel van hun gezicht had gestroopt en hun hoofd in teer had gedompeld was het niet moeilijk geweest in die misvormde hompen rottend vlees bekende trekken te zien. Mensen waren zulke dwazen. Als we beweerd hadden dat het ramskoppen waren hadden ze horens gezien.

Загрузка...