Tyrion

Hij droomde van een gebarsten stenen plafond en de geur van bloed, stront en verbrand vlees. De lucht was vol scherpe rook. Overal om hem heen lagen mannen te kreunen en te jammeren, en zo nu en dan doorsneed een kreet de lucht, bezwangerd met pijn. Toen hij zich wilde verroeren merkte hij dat hij zijn beddengoed had bevuild. Zijn ogen traanden van de rook. Lig ik te huilen? Zijn vader mocht hem zo niet zien. Hij was een Lannister van de Rots van Casterling. Een leeuw, ik moet een leeuw zijn, als een leeuw leven, als een leeuw sterven. Maar hij had zo’n pijn. Te zwak om te kreunen lag hij in zijn eigen vuil en sloot zijn ogen. Vlak bij hem vervloekte iemand met een zware, eentonige stem de goden. Hij luisterde naar de godslasteringen en vroeg zich af of hij stervende was. Na een poosje vervaagde het vertrek.

Hij liep buiten de stad door een kleurloze wereld. Raven zweefden op brede zwarte vleugels door een grauwe lucht terwijl overal waar hij zijn schreden zette de kraaien in furieuze zwermen van hun aasfestijn opvlogen. Witte maden kropen door zwarte verrotting. De wolven waren grijs, evenals de zwijgende zusters, en samen stroopten ze het vlees van de gesneuvelden. Het toernooiveld was met lijken bezaaid. De zon was een withete penning en bescheen een grauwe rivier die zich langs de verkoolde botten van gezonken schepen repte. Van de brandstapels der doden stegen zuilen zwarte rook en witte as op. Mijn werk, dacht Tyrion Lannister. Ze zijn op mijn bevel omgekomen.

Aanvankelijk was er geen geluid in de wereld, maar na een poosje begon hij de stemmen van de doden te horen, zacht en verschrikkelijk. Ze weenden en kreunden, smeekten om een einde aan hun pijn, ze riepen om hulp, om hun moeder. Tyrion had zijn moeder nooit gekend. Hij wilde Shae, maar zij was er niet. Hij wandelde alleen temidden van grauwe schaduwen, zoekend in zijn herinnering.

De zwijgende zusters trokken de doden hun wapenrusting en kleren uit. De felle verfstoffen waren uit de wapenrokken van de gesneuvelden weggetrokken en ze waren gehuld in tinten wit en grijs. Hun bloed was zwart en geronnen. Hij keek toe hoe hun naakte lichamen bij armen en benen werden opgetild en slingerend naar de brandstapels werden gezeuld om met hun kameraden verenigd te worden. Staal en stoffen werden in een wagen van licht hout geladen, getrokken door twee grote zwarte paarden.

Zoveel doden, zo vreselijk veel. Hun lichamen hingen erbij, hun gezichten waren slap of stijf of gezwollen van het gas, onherkenbaar, nauwelijks menselijk. De kleren die de zusters hen uittrokken waren getooid met zwarte harten, grijze leeuwen, verwelkte bloemen en bleke, spookachtige hertenbokken. Hun harnassen zaten onder de deuken en krassen, de maliën waren opengereten, kapot, doorkliefd. Waarom heb ik al die mensen gedood? Eens had hij dat geweten, maar om een of andere reden wist hij het niet meer. Hij wilde het een van de zwijgende zusters vragen, maar toen hij iets probeerde te zeggen merkte hij dat hij geen mond had. Over zijn tanden zat gladde, naadloze huid. Toen hij dat merkte was hij ontzet. Hoe moest hij leven zonder mond? Hij begon te rennen. De stad was niet ver. In de stad zou hij veilig zijn, weg van al die doden. Hij hoorde niet bij de doden. Hij had dan wel geen mond, maar hij was nog altijd een levend mens. Nee, een leeuw, een leeuw, en in leven. Maar toen hij de stadsmuren bereikte sloten de poorten hem buiten.

Toen hij weer wakker werd was het donker. Aanvankelijk zag hij niets, maar na een poosje doemden rondom hem de vage omtrekken van een bed op. De bedgordijnen waren dicht, maar hij k.on de bewerkte houten bedstijlen zien en de hemel die boven zijn hoofd hing. Hij zakte weg in een zachte, veren matras, en het kussen onder zijn hoofd was van ganzendons. Mijn eigen bed, ik lig in mijn eigen bed in mijn eigen slaapkamer.

Tussen de gordijnen, onder de grote stapel vachten en dekens die hem bedekte, was het warm. Hij zweette. Koorts, dacht hij duizelig. Hij voelde zich zo slap, en telkens als hij met veel inspanning zijn hand optilde vlijmde de pijn door hem heen. Hij gaf zijn pogingen op. Zijn hoofd voelde reusachtig aan, even groot als het bed, te zwaar om van het kussen op te tillen. Zijn lichaam voelde hij zelfs nauwelijks. Hoe kom ik hier? Hij probeerde het zich te herinneren. De slag kwam bij vlagen en flitsen boven. Het gevecht langs de rivier, de ridder die zijn handschoen had aangeboden, de schepenbrug…

Ser Mandon. Hij zag de doodse, lege ogen, de uitgestoken hand, het groene vuur dat op het wit geëmailleerde staal weerkaatste. Een ijskoude vrees overspoelde hem en hij voelde dat zijn blaas onder de dekens leegliep. Als hij een mond had gehad zou hij het uitgeschreeuwd hebben. Nee, dat was de droom, dacht hij met bonzend hoofd. Help me, laat iemand me helpen. Jaime, Shae, moeder, wie dan ook… Tysha… Niemand hoorde hem. Niemand kwam. Alleen in het donker zakte hij in slaap met een pislucht in zijn neus. Hij droomde dat zijn zuster aan zijn bed stond met hun vader ernaast, zijn wenkbrauwen gefronst. Dat moest een droom zijn, want heer Tywin was duizenden mijlen ver weg in het westen, waar hij tegen Robb Stark vocht. Ook anderen kwamen en gingen. Varys zag met een zucht op hem neer, maar Pinkje maakte een kwinkslag. Ellendige, verraderlijke bastaard, dacht Tyrion venijnig, we hadden je naar Bitterbrug gestuurd maar je kwam niet meer terug. Soms hoorde hij hen met elkaar praten, maar zonder te verstaan wat ze zeiden. Hun stemmen zoemden in zijn oren als wespen achter een dikke viltlaag.

Hij wilde vragen of ze de slag gewonnen hadden. Dat moet wel, anders was ik nu een hoofd op een piek. Als ik nog leef hebben we gewonnen. Hij wist niet wat hem meer verheugde: de overwinning, of dat hij in staat was die conclusie te trekken. Zijn geestvermogens keerden terug, al ging het nog zo traag. Dat was goed. Hij had niets anders dan zijn geestvermogens.

Toen hij de volgende keer wakker werd waren zijn bedgordijnen opengetrokken en stond Podderik Peyn naast hem met een kaars. Toen hij zag dat Tyrion zijn ogen opsloeg rende hij weg. Niet weggaan, help me, help, probeerde hij te roepen, maar meer dan een gesmoord gekreun kon hij niet uitbrengen. Ik heb geen mond. Hij bracht een hand naar zijn gezicht, en al zijn bewegingen waren pijnlijk en onzeker. Zijn vingers stuitten op stijve stof waar ze huid, lippen en tanden hadden moeten voelen. Linnen. De benedenhelft van zijn gezicht zat stijf in het verband, een masker van hard geworden gips met gaatjes waardoor hij kon ademen en gevoerd kon worden.

Even later kwam Pod terug. Ditmaal had hij een vreemde bij zich, een maester met keten en ambtsgewaad. ‘Heer, u moet zich stil houden,’ prevelde hij. ‘U bent heel ernstig gewond. U zult uzelf veel schade berokkenen. Hebt u dorst?’

Hij knikte moeizaam. De maester stak een gebogen tuit van koper door het etensgaatje boven zijn mond en goot een traag straaltje door zijn keel. Tyrion slikte. Hij proefde nauwelijks iets. Te laat drong het tot hem door dat de vloeistof papavermelksap was. Tegen de tijd dat de maester de tuit uit zijn mond trok tolde hij alweer in slaap. Deze keer droomde hij dat hij aan een feestmaal aanzat, een overwinningsbanket in een grote zaal. Hij had een erezetel op het podium, en de mensen hieven hun bekers en juichten hem toe als held. Marrillion was erbij, de zanger die met hem door de Maanbergen was gereisd. Hij speelde op zijn houtharp en bezong de dappere daden van de dwerg. Zelfs zijn vader glimlachte goedkeurend. Toen het lied uit was stond Jaime van zijn zitplaats op, beval Tyrion om te knielen en sloeg hem met zijn gouden zwaard eerst op de ene en toen op de andere schouder, en hij stond op als ridder. Shae stond te wachten om hem te omhelzen. Ze nam hem bij de hand, lachend en plagerig, en noemde hem haar Lannister-reus. Hij ontwaakte in het donker, in een kille, lege ruimte, nu weer achter gesloten gordijnen. Er was iets mis, al wist hij niet precies wat. Hij was opnieuw alleen. Terwijl hij de dekens van zich afduwde probeerde hij te gaan zitten, maar de pijn was te erg, en al snel gaf hij het op, ademend met horten en stoten. Zijn gezicht was nog het minst erg. Zijn rechterzij was één grote pijnhaard en zodra hij zijn arm optilde ging er een felle steek door zijn borst. Wat is er met me gebeurd? Zelfs de slag leek half gedroomd als hij eraan probeerde te denken. Ik ben zwaarder gewond geraakt dan ik besefte. Ser Mandon…

Die herinnering joeg hem angst aan, maar Tyrion dwong zichzelf eraan vast te houden, hem om en om te draaien in zijn hoofd, er strak naar te kijken. Hij wilde doden, onmiskenbaar. Dat gedeelte was geen droom. Hij had me doormidden gehakt als Pod niet… Pod, waar is Pod?

Met zijn kaken op elkaar greep hij de bedgordijnen en rukte. De gordijnen scheurden van de beddenhemel en vielen naar beneden, half op de biezen en half op hem. Zelfs na die kleine inspanning duizelde het hem. Het vertrek tolde om hem heen, een en al kale muren en donkere schaduwen, met één enkel smal raampje. Hij zag een kist die van hem was geweest, zijn kleren op een slordige hoop, zijn gedeukte harnas. Dit is mijn slaapkamer niet, besefte hij. Zelfs niet de toren van de Hand. Iemand had hem verplaatst. Zijn angstkreet kwam eruit als een gesmoord steunen. Ze hebben me hier gebracht om te sterven, dacht hij, en hij gaf de worsteling op en sloot zijn ogen weer. Het vertrek was klam en kil en hij brandde.

Hij droomde van een beter oord, een knus huisje aan zee, waar de zon onderging. De muren waren scheef en gebarsten en de vloer was van aangestampt leem, maar hier had hij het altijd warm gehad, zelfs als ze het vuur lieten doven. Daar plaagde ze me altijd mee, wist hij nog. Ik dacht er nooit aan om nieuw hout op het vuur te gooien, dat hadden bedienden altijd gedaan. ‘Wij hebben geen bedienden,’ hield ze hem dan voor, en dan zei ik: ‘Je hebt mij, ik ben je bediende’, en zij weer: ‘Een luie bediende. Wat gebeurt er met luie bedienden op de Rots van Casterling, heer?’ En dan zei hij: ‘Die krijgen een zoen’, en daar moest zij altijd om giechelen. ‘Niks ervan. Ze krijgen slaag, wedden?’

Maar hij hield aan: ‘Nee, ze worden gezoend, kijk zo’, en hij deed het haar voor. ‘Eerst hun vingers, een voor een, en dan hun polsen, en het holletje van hun ellebogen. Dan worden hun gekke oren gekust, al onze bedienden hebben gekke oren. Niet lachen! En hun wangen worden gekust, en hun wipneusje, kijk, zo, en hun lieve wenkbrauwen, en hun haar, er hun lippen, hun… mmm… mond… zo…’

Urenlang hadden ze elkaar gekust, en hele dagen hadden ze niets anders gedaan dan in bed liggen luieren en naar de golven luisteren en elkaar aanraken. Hij vond haar lichaam wonderbaarlijk, en zij scheen behagen te scheppen in het zijne. Soms zong ze voor hem. Ik minde een maagd als de zomer zo schoon, met zonneschijn in het haar. ‘Ik hou van je, Tyrion,’ fluisterde ze dan voordat ze ’s nachts gingen slapen. ‘Ik hou van je lippen. Ik hou van je stem en van de woordjes die je tegen me spreekt, en dat je zo lief voor me bent. Ik hou van je gezicht.’

‘Mijn gezicht?’

‘Ja. Ja. Ik hou van je handen, en van je aanraking. Je paal, ik hou van die paal van je, die voelt zo heerlijk aan als hij in me zit.’

‘Hij houdt ook van jou, mijn vrouwe.’

‘Ik vind het fijn om je naam te zeggen. Tyrion Lannister. Dat past bij de mijne. Niet het Lannister-deel, maar het andere. Tyrion en Tysha. Tysha en Tyrion. Tyrion. Tyrion, mijn heer…’

Leugens, dacht hij, allemaal geveinsd, allemaal om goud, ze was een hoer, de hoer van Jaime, het cadeau van Jaime, mijn lieve vrouwe van de veinzerij. Haar gezicht leek te vervagen, op te lossen achter een waas van tranen, maar zelfs toen ze verdwenen was hoorde hij nog het vage, verre geluid van haar stem die zijn naam riep:’… heer, hoort u mij niet?

Heer? Tyrion? Heer? Heer?’

Door een waas van papaversluimer zag hij een zacht, roze gezicht boven zich hangen. Hij was weer in de klamme kamer met de gescheurde bedgordijnen, en het was het verkeerde gezicht, niet dat van haar, te rond, met een bruin baardrandje. ‘Hebt u dorst, heer? Hier heb ik uw melk, uw lekkere melk. Niet tegenstribbelen, nee, probeert u niet te bewegen, u hebt rust nodig.’ In één klam, roze handje hield hij de koperen tuit, in de andere een flacon. Toen de man zich vooroverboog schoven Tyrions vingers onder zijn ketting van vele metalen, grepen en trokken. De maester liet de flacon vallen en morste de papavermelk overal op de deken. Tyrion draaide tot hij voelde dat de schakels in ’s mans dikke nek drongen. ‘Niet. Meer,’

kraste hij, zo schor dat hij niet eens wist of hij het wel gezegd had. Maar dat moest wel, want de maester wurgde er een antwoord uit. ‘Laat los, alstublieft, heer… u hebt uw melk nodig, de pijn… de ketting, niet doen, laat los, nee…’

Het roze gezicht liep al paars aan toen Tyrion losliet. De maester wankelde achteruit en zoog zijn longen vol. In zijn rood geworden hals, daar waar de schakels eringedrukt waren, zaten diepe witte kerven. Ook zijn ogen waren wit. Tyrion bracht een hand naar zijn gezicht en maakte een rukkend gebaar over het hard geworden masker. En nog eens. En nog eens.

‘U… wilt het verband eraf, bedoelt u dat?’ zei de maester ten slotte.

‘Maar ik mag niet… dat zou… heel onverstandig zijn, heer. U bent nog niet genezen, de koningin zou…’

Tyrion gromde toen hij zijn zuster hoorde noemen. Ben je dan een van hen? Hij wees met een vinger naar de maester en balde toen zijn vuist. Knijpend, wurgend, tot de idioot zou doen wat hem gezegd werd. Gelukkig begreep de man het. ‘Ik… zal doen wat u beveelt, heer, natuurlijk, maar… dit is onverstandig, uw wonden…’

‘Doe. Het.’ Luider ditmaal.

De man boog en verliet het vertrek, om enkele ogenblikken later terug te komen met een lang mes met een gekarteld lemmet, een kom met water, een stapel zachte lappen en verscheidene flacons. Tyrion was er ondertussen in geslaagd zich een paar duim naar achteren te wurmen, zodat hij nu half tegen zijn kussen zat. Terwijl hij de punt van het mes bij de kin onder het masker schoof verzocht de maester hem, heel stil te zitten. Eén verkeerde beweging en Cersei is van me af, dacht hij. Hij voelde het lemmet door het stijve linnen zagen, maar een paar duim boven zijn keel. Gelukkig was dit zachte roze mannetje niet een van zijn zusters stoutmoediger handlangers. Na een ogenblik voelde hij koele lucht op zijn wangen. En ook pijn, maar hij deed zijn best die te negeren. De maester wierp het verband weg met het opgedroogde drankje er nog aan.

‘Nu heel stil zitten, ik moet de wond uitwassen.’ Zijn aanraking was voorzichtig, het water warm en verzachtend. Die wond, dacht Tyrion, en herinnerde zich een plotselinge flits van blikkerend zilver dat net onder zijn ogen langs leek te gaan. ‘Dit zal wel een beetje bijten,’ waarschuwde de maester terwijl hij een doek bevochtigde met wijn die naar fijngewreven kruiden rook. Het deed meer dan bijten: over Tyrions hele gezicht werd een vurige streep getrokken, en een brandende pook werd zijn neus in gedraaid. Zijn vingers klauwden aan de dekens, en hij hield hoorbaar zijn adem in, maar op een of andere manier slaagde hij erin om niet te schreeuwen. De maester klokte als een oude kloek. ‘Het zou verstandiger zijn geweest het masker op zijn plaats te laten tot de wondranden aan elkaar waren gegroeid, heer. Maar het ziet er schoon uit, prima, prima. Toen we u in die kelder tussen de doden en stervenden vonden waren uw wonden vuil. U had een gebroken rib, dat zult u ongetwijfeld voelen, een klap met een strijdhamer, of een val, dat is lastig te zeggen. En u had een pijl in uw arm, precies bij het schoudergewricht. Die vertoonde tekenen van wondrot, en een tijdlang vreesde ik dat u de arm zou verliezen, maar we hebben hem met kokende wijn en maden behandeld, en nu lijkt hij keurig te genezen…’

‘Naam,’ hijgde Tyrion in zijn gezicht. ‘Naam.’

De maester knipperde met zijn ogen. ‘Hè? U bent Tyrion Lannister, heer. De broer van de koningin. Kunt u zich de slag herinneren? Bij hoofdwonden kan het voorkomen…’

‘Uw naam.’ Zijn keel was rauw, en zijn tong was vergeten hoe hij de woorden moest vormen.

‘Ik ben maester Ballabar.’

‘Ballabar,’ herhaalde Tyrion. ‘Breng me. Een spiegel.’

‘Heer,’ zei de maester, ‘ik zou u afraden… dat zou, eh, om zo te zeggen, onverstandig zijn… uw wond…’

‘Breng hem,’ moest hij zeggen. Zijn mond was stijf en pijnlijk, alsof zijn lip door een vuistslag gespleten was. ‘En drinken. Wijn. Geen papaver.’

De maester stond met een rood gezicht op en haastte zich weg. Hij kwam terug met een flacon met amberkleurige witte wijn en een kleine, verzilverde spiegel in een gouden sierlijst. Op de rand van het bed gezeten schonk hij een halve beker wijn in en bracht die naar Tyrions gezwollen lippen. Koel gleed het straaltje naar binnen, al proefde hij bijna niets. ‘Meer,’ zei hij toen de beker leeg was. Maester Ballabar schonk hem nogmaals vol. Toen hij de tweede beker bijna op had voelde Tyrion Lannister zich sterk genoeg om zijn gezicht te zien. Hij draaide de spiegel om en wist niet of hij moest huilen of lachen. De snee was lang en krom, begon pal onder zijn linkeroog en eindigde op zijn rechterkaak. Driekwart van zijn neus was weg, en er was een hap uit zijn lip. De randen van de wond waren met kattendarm aan elkaar genaaid, en de onhandige steken zaten nog over de naad van het rauwe, rode, half genezen vlees heen. ‘Mooi,’ kraste hij en hij smeet de spiegel weg.

Nu wist hij het weer. De schepenbrug, ser Mandon Moer, een hand, een zwaard dat op zijn gezicht afkwam. Als ik niet achteruitgedeinsd was zou de bovenkant van mijn hoofd eraf zijn. Jaime zei altijd dat ser Mandon de gevaarlijkste man van de Koningsgarde was, omdat zijn doodse, lege ogen nooit verrieden wat hij van plan was. Ik had nooit iemand van hen moeten vertrouwen. Hij had geweten dat ser Meryn en ser Boros zijn zuster horig waren, en later ook ser Osmond, maar hij had toegegeven aan de gedachte dat de overigen nog een klein beetje eer bezaten. Cersei moet hem betaald hebben om te voorkomen dat ik de slag overleefde. Waarom anders? Voor zover ik weet heb ik ser Mandon nooit een haar gekrenkt. Tyrion raakte zijn gezicht aan en pulkte met dikke, witte vingers aan het wilde vlees. Nog een cadeautje van mijn lieve zuster.

De maester stond naast het bed als een gans die op het punt staat om op te fladderen. ‘U houdt er waarschijnlijk een litteken aan over, heer…’

‘Waarschijnlijk?’ Zijn snorkende lach liep op een pijnscheut uit. Natuurlijk hield hij er een litteken aan over, en het zat er ook niet in dat zijn neus op korte termijn weer zou aangroeien. Niet dat zijn gezicht ooit aantrekkelijk was geweest. ‘Zal me, leren om, met bijlen, te spelen.’ Zijn grijns voelde strak aan. ‘Waar zijn we? Welke, welke plaats?’

Praten deed pijn, maar Tyrion had al te lang gezwegen.

‘Eh, u bent in Maegors Veste, heer. Een kamer boven de balzaal van de koningin. Hare Genade wilde u vlakbij hebben, zodat ze zelf over u kon waken.’

Dat geloof ik graag. ‘Terugbrengen,’ beval Tyrion. ‘Eigen bed. Eigen kamers.’ Waar ik mijn eigen mensen om me heen heb, en mijn eigen maester, als ik er een kan vinden die ik kan vertrouwen.

‘Uw eigen… dat zal niet gaan, heer. De Hand des Konings heeft zijn intrek genomen in uw voormalige vertrekken.’

‘Ik. Ben. Hand des Konings.’ De inspanning van het praten putte hem uit, en wat hij hoorde was verwarrend.

Maester Ballabar keek gekweld. ‘Nee, heer, ik… u was gewond, de dood nabij. Uw vader heeft die plichten nu op zich genomen. Heer Tywin, hij…’

‘Hier?’

‘Sinds de avond van de slag. Heer Tywin heeft ons allemaal gered. Volgens het gewone volk was het de geest van koning Renling, maar verstandige lieden weten beter. Het was uw vader, met heer Tyrel en de bloemenridder en heer Baelish. Ze zijn dwars door de verbrande aarde gereden en hebben de usurpator Stannis in de rug aangevallen. Het was een grote overwinning, en nu heeft heer Tywin zijn intrek genomen in de Toren van de Hand om Zijne Genade te helpen het rijk op orde te brengen, lof zij de goden.’

‘Lof zij de goden,’ herhaalde Tyrion hol. Zijn ellendige vader, en die ellendige Pinkje, en de geest van Renling? ‘Ik wil…’ Wat wil ik eigenlijk? Hij kon Ballabar niet vragen om Shae te halen. Wie kon hij laten komen, wie kon hij vertrouwen? Varys? Bronn? Ser Jacelyn? ‘… mijri schildknaap,’ voltooide hij. ‘Pod. Peyn. Dat was Pod op die schepenbrug, de knaap heeft mijn leven gered.

‘De jongen? Die rare jongen?’

‘Rare jongen. Podderik. Peyn. Ga. Stuur hém.’

‘Zoals u wenst, heer.’ Maester Ballabar bewoog zijn hoofd op en neer en vertrok ijlings. Terwijl hij wachtte voelde Tyrion de kracht uit zich wegvloeien. Hij vroeg zich af hoe lang hij hier had liggen slapen. Cersei had me graag voorgoed zien slapen, maar daar werk ik niet aan mee. Schuw als een muis betrad Podderik Peyn het slaapvertrek. ‘Heer?’

Hij sloop naar het bed. Hoe kan een jongen die zo dapper vecht in een ziekenkamer zo schuw zijn, vroeg Tyrion zich af. ‘Ik had bij u willen blijven, maar de maester stuurde me weg.’

‘Stuur hém maar weg. Luister. Praten gaat zwaar. Moet droomwijn hebben. Droomwijn. Geen papavermelk. Ga naar Frenken. Frenken, niet Ballabar. Toezien bij de bereiding. Hier brengen.’ Pod wierp een blik op Tyrions gezicht en keek net zo hard weer weg. En neem het hem eens kwalijk. ‘Ik wil,’ hernam Tyrion, ‘mijn mensen. Lijfwacht. Bronn. Waar is Bronn?’

‘Die hebben ze tot ridder geslagen.’

Zelfs fronsen deed pijn. ‘Opzoeken. Meenemen.’

‘Zoals u zegt. Heer. Bronn.’

Tyrion greep de jongen bij zijn pols. ‘Ser Mandon?’

De jongen kromp ineen. ‘Ik w-wou hem echt niet d-d-d-d…’

‘Dood? Weet je dat zeker. Dood?’

Hij schuifelde schaapachtig met zijn voeten. ‘Verdronken.’

‘Goed. Niets zeggen. Over hem. Over mij. Wat dan ook. Niets.’

Toen zijn schildknaap wegging was Tyrion aan het eind van zijn krachten. Hij zonk achterover en sloot zijn ogen. Misschien zou hij weer van Tysha dromen. Ik vraag me af hoe mijn gezicht haar nu zou bevallen, dacht hij verbitterd.

Загрузка...