16 De Wijsheid

Perijn liep voor hen uit de herberg in. Rhand was zo druk in gedachten met wat hij tegen Nynaeve wilde zeggen dat hij Min pas opmerkte toen ze hem aan zijn arm opzij trok. De anderen liepen verder de gang in voor ze beseften dat hij was blijven staan. Toen bleven ze ook staan, ongeduldig maar tegelijk aarzelend om verder te lopen.

‘Daar hebben we geen tijd voor, jongen,’ zei Thom bars.

Min wierp een scherpe blik op de witharige speelman, ‘Ga ergens met je ballen spelen,’ snauwde ze en ze trok Rhand nog verder van de anderen weg.

‘Ik heb echt geen tijd,’ vertelde Rhand haar. ‘Zeker niet voor nog meer dwaze praatjes over ontsnappen en zo.’ Hij probeerde zijn arm los te trekken, maar telkens als hem dat lukte, greep zij hem opnieuw vast.

‘En ik heb ook geen tijd voor jouw dwaasheid. Sta nou eens stil!’ Ze keek snel naar de anderen, kwam toen vlak bij hem staan en zei zachtjes: ‘Er is net een vrouw aangekomen – kleiner dan ik, jong, donkere ogen en donker haar in een vlecht tot op haar middel. Ze maakt er deel van uit, net als jullie allemaal.’

Heel even bleef Rhand langs haar heen staren. Nynaeve. Hoe kan zij hierbij betrokken zijnt Licht, hoe kan ik erbij betrokken zijn? ‘Dat is... onmogelijk.’

‘Ken je haar?’ fluisterde Min.

‘Ja, en ze kan er nooit bij horen... bij wat je ook maar...’

‘De vonken. Rhand. Ze kwam vrouw Alys tegen toen ze binnenkwam, en meteen waren er vonken terwijl ze maar met z’n tweeën waren. Gisteren kon ik geen vonken zien tenzij er minstens drie of vier van jullie bij elkaar stonden, maar vandaag is het allemaal scherper en wilder.’ Ze keek naar Rhands vrienden, die ongeduldig stonden te wachten en huiverde voor ze zich tot hem wendde. ‘Het is bijna een wonder dat de herberg niet in vlammen opgaat. Jullie verkeren vandaag allemaal in groter gevaar dan gisteren. Sinds haar komst.’

Rhand wierp een korte blik op zijn vrienden. Thom, met omlaag getrokken wenkbrauwen in een borstelige vleugelvorm, stond licht voorovergebogen, alsof hij op het punt stond hem mee te trekken.

‘Zij zal ons absoluut geen kwaad doen,’ vertelde hij Min. ‘Ik moet nu weg.’ Hij slaagde er deze keer in zijn arm los te trekken. Hij negeerde haar roepen en voegde zich bij de anderen. Ze liepen weer verder de gang in. Rhand keek nog een keer om. Min stak haar vuist tegen hem op en stampte met haar voet.

‘Wat had ze te vertellen?’ vroeg Mart.

‘Nynaeve maakt er deel van uit,’ zei Rhand zonder nadenken en vuurde toen een harde blik op Mart af, die hem met open mond aankeek. Toen was aan Marts gezicht te zien dat het hem begon te dagen.

‘Deel van wat?’ zei Thom zachtjes. ‘Weet dat meisje iets?’

Terwijl Rhand nog steeds liep na te denken wat hij moest zeggen, sprak Mart voor hem. ‘Natuurlijk maakt ze er deel van uit,’ mopperde hij. ‘Deel van dezelfde pech die wij na Winternacht hebben gehad. Misschien is het verschijnen van de Wijsheid voor jou van weinig belang, maar zelf zou ik nog liever de Witmantels hier zien.’

‘Ze zag Nynaeve binnenkomen,’ zei Rhand. ‘Zag haar met vrouw Alys praten en dacht dat ze iets met ons te maken had.’ Thom keek hem van opzij aan en speelde snuivend met zijn snor, maar de anderen leken Rhands uitleg te aanvaarden. Hij vond het niet leuk geheimen voor zijn vrienden te hebben, maar Mins geheim kon even gevaarlijk voor haar zijn als elk van hun geheimen voor hen was.

Perijn bleef onverhoeds voor een deur staan en ondanks zijn forse gestalte leek hij vreemd te schutteren. Hij haalde diep adem, keek naar de anderen, haalde nog eens diep adem en opende toen langzaam de deur en ging naar binnen. Een voor een volgden de anderen. Rhand was de laatste en deed met de grootste tegenzin de deur achter zich dicht.

Het was de kamer waarin ze de vorige avond hadden gegeten. Een haardvuur knapte in de schouw en een glanzend zilveren dienblad stond midden op de tafel, met een kan en bekers van zilver. Moiraine en Nynaeve zaten aan de uiteinden van de tafel en hielden hun ogen op elkaar gericht. De andere stoelen waren leeg. Moiraines handen lagen stil op tafel en haar gezicht was uitdrukkingsloos. Nynaeves vlecht hing over haar ene schouder en werd door haar gebalde hand stevig vastgehouden; ze bleef er met kleine rukjes aan trekken, zoals ze altijd deed als ze nog koppiger was dan anders in de dorpsraad. Perijn had gelijk. Ondanks het vuur leek het wel te vriezen en het kwam allemaal van de twee vrouwen aan de tafel.

Lan leunde tegen de schouw en staarde in de vlammen terwijl hij zijn handen warm wreef. Egwene stond tegen de muur geleund. Ze had de kap van haar mantel omhoog. Thom, Mart en Perijn bleven onzeker vlak achter de deur staan.

Rhand haalde zijn schouders op en liep naar de tafel. Soms moet je de wolf bij zijn oren grijpen, herinnerde hij zichzelf. Maar hij kende ook een ander spreekwoord. Als je een wolf bij de oren hebt, is loslaten even moeilijk als vasthouden. Hij voelde Moiraines ogen en die van Nynaeve op zich gericht en zijn gezicht liep rood aan, maar hij ging toch zitten, even ver van beiden af. Even bleef het stil in de kamer en toen liepen ook Egwene en Perijn en ten slotte Mart aarzelend op de tafel af en namen plaats, zo veel mogelijk in het midden bij Rhand. Egwene trok haar kap nog verder naar voren, ver genoeg om haar gezicht te verbergen. Ze vermeden allen een ander aan te kijken.

‘Nou,’ snoof Thom nog steeds bij de deur. ‘In ieder geval hebben we dat achter de rug.’

‘Aangezien iedereen hier is,’ zei Lan, die van de haard wegstapte en een van de zilveren bekers met wijn vulde, ‘wil je dit dan nu eindelijk aannemen.’ Hij bood Nynaeve de beker aan, die er achterdochtig naar keek. ‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei hij geduldig. ‘Je hebt gezien dat de herbergier de wijn binnenbracht en geen van ons heeft er iets in kunnen doen. Het is volkomen veilig.’

De mond van de Wijsheid verstrakte boos bij het woord ‘bang’, maar ze nam de beker aan en mompelde: ‘Dank u.’

‘Ik zou willen weten,’ zei hij, ‘hoe je ons hebt gevonden.’

‘Ik ook.’ Moiraine leunde gespannen naar voren. ‘Misschien wil je nu praten, nu Egwene en de jongens er zijn.’

Nynaeve nipte aan de wijn voor ze de Aes Sedai antwoord gaf. ‘Jullie konden nergens anders naartoe dan Baerlon. Maar voor de zekerheid heb ik jullie spoor gevolgd. Jullie hebben meer dan genoeg omwegen gemaakt. Maar ja, ik neem aan dat jullie niet de kans wilden lopen nette mensen tegen te komen.’

‘Jij... hebt ons spoor gevolgd?’ zei Lan, voor het eerst echt verbaasd, voor zover Rhand zich kon herinneren, ‘ik moet roekeloos zijn geworden.’

‘Je hebt weinig sporen achtergelaten, maar ik kan even goed spoorzoeken als elke man in Tweewater, misschien met uitzondering van Tham Altor’ Ze aarzelde en voegde er toen aan toe: ‘Toen mijn vader nog leefde, ging ik met hem mee op jacht en hij leerde mij wat hij de zoons die hij nooit kreeg, zou hebben bijgebracht.’ Ze keek Lan uitdagend aan, maar hij knikte slechts waarderend.

‘Als je een spoor kunt volgen dat ik heb geprobeerd te verbergen, heeft hij het je goed geleerd. Weinigen kunnen dat, zelfs in de grenslanden niet.’

Nynaeve boog haar gezicht abrupt over haar beker. Rhands ogen werden groot. Ze bloosde! Nynaeve liet nooit merken dat ze zelfs maar een klein beetje aangedaan was. Kwaad, ja, woedend, vaak, maar nog nooit had ze haar zelfbeheersing verloren. Ze had nu echter rode wangen en probeerde die boven de wijn te verbergen.

‘Misschien zou je nu,’ zei Moiraine kalm, ‘enkele van mijn vragen willen beantwoorden. Ik heb die van jou heel openlijk beantwoord.’

‘Met een zak vol speelmanverhalen,’ kaatste Nynaeve terug. ‘Het enige feit dat ik kan zien, is dat vier jonge mensen zijn weggesleept, het Licht mag weten waarom, door een Aes Sedai.’

‘Er is je gezegd dat die naam hier niet bekend is,’ zei Lan scherp. ‘Je moet leren op je woorden te letten.’

‘Waarom zou ik?’ kaatste Nynaeve terug. ‘Waarom zou ik helpen jullie te verstoppen, of verbergen wie jullie zijn? Ik ben hier om Egwene en de jongens terug naar Emondsveld te brengen, niet om ze weg te toveren.’

Thom kwam tussenbeide en zei bijtend: ‘Als je wilt dat ze hun dorp terugzien – en jij eveneens – kun je maar beter voorzichtiger zijn. Er zijn mensen in Baerlon die haar zouden doden,’ hij wees met zijn hoofd Moiraine aan, ‘om wat ze is. En hem ook.’ Hij duidde Lan aan en liep naar voren en steunde met zijn vuist op tafel. Hij rees vervaarlijk boven Nynaeve uit en zijn lange snorpunten en dikke wenkbrauwen leken opeens zeer dreigend.

Haar ogen werden groter en ze wilde achteruitschuiven, maar rechtte toen verdedigend haar rug. Thom leek het niet te merken; hij ging op veelzeggende zachte toon door: ‘Ze zouden als moordzuchtige mieren over deze herberg krioelen na niet meer dan een gerucht, een fluistering. Zo diep is hun haat en hun verlangen om mensen als deze twee te doden of gevangen te nemen. En het meisje? De jongens? Jij? Jullie horen er allemaal bij en dat is in ieder geval genoeg voor de Witmantels. Je zou de manier waarop ze vragen stellen niet echt leuk vinden, zeker niet als de Witte Toren erbij is betrokken. De Ondervragers van de Witmantels nemen al voor ze beginnen aan dat je schuldig bent en ze kennen maar één soort vonnis voor dat soort schuld. Ze willen de waarheid niet vinden; ze denken dat ze die al kennen. Het enige dat ze met hun ijzers en tangen willen bereiken, is een bekentenis. Je kunt maar beter geloven dat sommige geheimen te gevaarlijk zijn om hardop uitgesproken te worden, zelfs als je denkt dat je weet wie er meeluistert.’ Hij ging rechtop staan met een gemompeld. ‘Ik lijk dat de laatste tijd vaak te verrellen.’

‘Goed gezegd, speelman,’ zei Lan. De zwaardhand had weer die onderzoekende blik in zijn ogen. ‘Het verrast me dat je zo bezorgd bent.’

Thom haalde zijn schouders op. ‘Ze weten hier dat ik samen met jullie aankwam. Ik heb niet zoveel op met de gedachte dat een Ondervrager met een heet brandijzer mij zegt dat ik berouw moet hebben over mijn daden en in het Licht moet wandelen.’

‘Dat is een reden temeer dat deze vier morgen met mij mee naar huis gaan. Of liever nog deze middag. Hoe sneller we uit jullie buurt zijn en op weg naar Emondsveld, hoe beter.’

‘We kunnen niet mee,’ zei Rhand en hij was blij dat ook zijn vrienden tegelijk hun mond opendeden. Als Nynaeve zo woest rondkeek, zou ze toch al niemand sparen. Maar hij had het eerst gesproken en de anderen zwegen en keken naar hem. Zelfs Moiraine leunde achteruit en keek hem over haar spitse vingers aan. Het kostte hem veel moeite de Wijsheid recht in de ogen te zien. ‘Als we naar Emondsveld teruggaan, zullen de Trolloks dat ook doen. Ze... maken jacht op ons. Ik weet niet waarom, maar ze doen het. Misschien kunnen we in Tar Valon te weten komen waarom. Misschien kunnen we ontdekken hoe het kan ophouden. Het is de enige manier.’

Nynaeve stak haar handen op. ‘Je praat net als Tham. Hij heeft zich naar de dorpsvergadering laten dragen en probeerde iedereen om te praten. Hij had het in de dorpsraad al geprobeerd. Het Licht mag weten hoe jullie... hoe vrouw Alys,’ er klonk een karrenvracht aan hoon in Nynaeves stem door, ‘erin geslaagd is hem te overtuigen. Gewoonlijk is hij redelijk verstandig, verstandiger dan de meeste mannen. In ieder geval, de raad is meestal een troep dwazen, maar daarvoor toch niet dwaas genoeg, en de anderen waren dat evenmin. Ze waren het erover eens dat jullie gevonden moesten worden. Toen stelde Tham voor dat hij achter jullie aan zou gaan, terwijl hij niet eens op zijn benen kon staan. Dwaasheid lijkt erfelijk in je familie.’

Mart schraapte zijn keel en mompelde: ‘En mijn pa? Wat zei hij?’

‘Hij is bang dat je bij buitenlanders je grapjes gaat uithalen en een klap op je hoofd zult krijgen. Hij leek daar banger voor te zijn dan voor... vrouw Alys hier. Maar ja, hij is nooit veel slimmer dan jij geweest.’

Mart was niet zeker hoe hij die opmerking moest opvatten of hoe hij moest reageren; hij wist zelfs niet of hij wel wilde reageren.

‘Ik denk,’ begon Perijn aarzelend, ‘ik bedoel... ik neem aan dat baas Lohan ook niet al te blij was met mijn vertrek.’

‘Verwachtte je dat dan?’ Nynaeve schudde vol walging het hoofd en richtte zich tot Egwene. ‘Ik zou eigenlijk niet zo verbaasd moeten zijn over de doorgedraaide idioterie van jullie drie, maar ik dacht dat anderen een beter oordeel hadden.

Egwene zocht steun tegen de rugleuning zodat Perijn haar afschermde van Nynaeve. ‘Ik heb een briefje achtergelaten,’ zei ze zwakjes. Ze trok aan haar mantelkap alsof ze bang was dat haar losvallende haar te zien zou zijn. ‘Ik heb alles uitgelegd.’ Nynaeves gezicht werd nog bozer.

Rhand zuchtte. De Wijsheid stond op het punt een van haar tirades af te steken en het zag ernaar uit dat dit een van haar betere zou worden. Als ze in het vuur van haar boosheid een standpunt innam, als ze zei dat ze ervoor ging zorgen dat ze naar Emondsveld terugkeerden, bijvoorbeeld, wat er verder ook gezegd mocht worden, dan zou het vrijwel onmogelijk worden haar om te praten. Hij deed zijn mond open.

‘Een briefje,’ begon Nynaeve, net toen Moiraine zei: ‘Jij en ik moeten nog steeds praten, Wijsheid.’

Als Rhand zich had kunnen bedwingen, zou hij dat hebben gedaan, maar de woorden stroomden uit zijn mond alsof er een sluis was opengedraaid. ‘Dit is allemaal goed en wel, maar het verandert niets. We kunnen niet terug. We moeten verder.’ De laatste woorden kwamen trager en zijn stem klonk zachter, zodat hij op het eind fluisterde en de Wijsheid en de Aes Sedai hem beiden aankeken. Ze keken hem aan met een blik alsof hij een vrouw stoorde die zaken van de vrouwenkring besprak; een blik die zei dat hij zich bemoeide met dingen die hem niets aangingen. Hij leunde naar achteren en wilde dat hij ergens anders was.

‘Wijsheid,’ zei Moiraine, ‘je moet geloven dat ze bij mij veiliger zijn dan daarginds in Tweewater.’

‘Veiliger?’ Nynaeve wierp haar hoofd minachtend achterover. ‘Jij bent degene die ze hierheen heeft gebracht, waar de Witmantels zijn. Dezelfde Witmantels die, als de speelman de waarheid vertelt, hen vanwege jóu kwaad zullen doen. Vertel mij eens, Aes Sedai, hoe ze dan veiliger zijn.’

‘Er zijn veel gevaren waar ik ze niet tegen kan beschermen.’ stemde Moiraine in, ‘net zoals jij ze niet tegen de bliksem kunt beschermen als ze naar huis gaan. Maar voor de bliksem hoeven ze niet bang te zijn, en ook niet voor de Witmantels. Wél voor de Duistere en de helpers van de Duistere. Daartegen kan ik ze beschermen. De aanraking van de Ware Bron, de aanraking van saidar, geeft me die bescherming, net als iedere Aes Sedai.’ Nynaeves mond vormde een rechte streep vol twijfel. Moiraine verstrakte ook, van boosheid, maar ze ging door, haar stem hard en op het randje van haar geduld. ‘Zelfs die arme mannen die een korte tijd de Kracht kunnen geleiden, hebben die bescherming. Het aanraken van saidin kan hen soms inderdaad beschermen, maar hen ook nog kwetsbaarder maken. Maar ik – iedere Aes Sedai – kan mijn bescherming uitstrekken over de mensen die bij haar zijn. Geen Schim kan hen kwaad doen zolang ze dicht bij me zijn, zoals nu. Geen Trollok kan binnen een halve span komen of Lan voelt hem, voelt zijn kwaad. Kun jij ze iets van die bescherming bieden als ze met jou naar Emondsveld terugkeren?’

‘Je bent net zo overtuigend als een stropop,’ zei Nynaeve. ‘We hebben een gezegde in Tweewater. Of de beer de wolf verslaat of de wolf de beer, het konijn verliest altijd. Voer je strijd ergens anders en laat de mensen van Emondsveld erbuiten.’

‘Egwene,’ zei Moiraine een ogenblik later, ‘ga met de anderen naar buiten en laat mij een poosje met de Wijsheid praten.’ Haar gezicht verried niets en Nynaeve zette zich schrap, alsof ze zich klaarmaakte voor een worstelpartij zonder regels.

Egwene sprong overeind. Haar verlangen om haar waardigheid te behouden was zichtbaar in strijd met haar wens een ruzie over haar niet-gevlochten haar met de Wijsheid te vermijden. Het kostte haar echter geen enkele moeite iedereen met haar ogen naar buiten te krijgen. Mart en Perijn schoven haastig en beleefd mompelend hun stoelen naar achteren, terwijl ze probeerden het vertrek niet meteen uit te hollen. Zelfs Lan liep na een seintje van Moiraine naar de deur en trok Thom met zich mee.

Rhand volgde en de zwaardhand sloot de deur achter zich, waarna hij zich als wachtpost in de gang opstelde. Onder Lans ogen liepen de anderen een stukje verder de gang op; ze kregen niet de geringste kans om het gesprek af te luisteren. Toen ze naar zijn zin ver genoeg waren, leunde Lan tegen de muur. Hij stond zo stil dat hij zelfs zonder zijn van kleur wisselende mantel niet gemakkelijk was te zien, tenzij je tegen hem aanliep.

De speelman mopperde dat hij zijn tijd beter kon besteden dan aan zoiets en liep weg met een streng; ‘Denk aan wat ik heb gezegd,’ tegen de jongens. Niemand anders leek geneigd weg te gaan.

‘Wat bedoelde hij?’ vroeg Egwene afwezig, haar ogen gericht op de deur die Moiraine en Nynaeve aan het gezicht onttrok. Ze bleef maar spelen met haar haren alsof ze werd verscheurd tussen het verlangen te verbergen dat ze geen vlecht meer droeg en het verlangen haar mantelkap terug te slaan.

‘Hij heeft ons wat raad gegeven,’ zei Mart.

Perijn keek hem scherp aan. ‘Hij zei dat we onze mond moesten houden tot we zeker wisten wat we gingen zeggen.’

‘Klinkt als een goede raad,’ zei Egwene, maar ze had duidelijk niet echt geluisterd.

Rhand was helemaal in gedachten verzonken. Hoe was het mogelijk dat Nynaeve er deel van uitmaakte? Hoe kon iemand uit Emondsveld betrokken raken bij Trolloks en Schimmen en Ba’alzamons verschijning in hun dromen? Het was waanzinnig. Hij vroeg zich af of Min Moiraine had verteld over Nynaeve. Waar zouden ze daarbinnen over praten?

Hij had geen idee hoe lang hij daar had gestaan, toen de deur eindelijk openging. Nynaeve stapte naar buiten en schrok toen ze Lan zag. De zwaardhand mompelde iets, waardoor ze kwaad haar hoofd in de nek gooide, waarna hij langs haar de kamer in schoof.

Ze wendde zich tot Rhand en voor het eerst besefte hij dat de anderen stilletjes waren verdwenen. Hij wilde niet alleen met de Wijsheid zijn, maar hij kon niet meer weggaan nu Nynaeve hem recht aankeek. Een buitengewoon scherpe en onderzoekende blik, dacht hij verward. Waar hebben ze over gepraat? Hij rechtte zijn rug toen ze dichterbij kwam.

Ze knikte naar Thams zwaard. ‘Het lijkt nu bij je te passen, hoewel ik liever had gezien dat dat niet zo was. Je bent gegroeid, Rhand.’

‘Binnen een paar dagen?’ Hij lachte, maar het klonk gemaakt en ze schudde haar hoofd alsof hij het niet begreep. ‘Heeft ze u overtuigd?’ vroeg hij. ‘Het is echt de enige manier.’ Hij zweeg en dacht aan Mins vonken. ‘Gaat u met ons mee?’

Nynaeves ogen werden groot. ‘Met jullie mee? Waarom zou ik dat doen? Mavra Mallen is uit Devenrit naar Emondsveld gekomen om voor alles te zorgen tot ik terugkom, maar ze wil zo gauw ze kan weer naar huis. Ik hoop nog steeds dat jullie verstandig worden en met mij naar huis gaan.’

‘Dat kunnen we niet.’ Hij dacht dat hij in de openstaande deur iets zag bewegen, maar ze waren alleen in de gang.

‘Jij hebt het me gezegd, en dat deed zij ook.’ Nynaeve fronste haar voorhoofd. ‘Als dat mens er niet bij betrokken was... je kunt Aes Sedai niet vertrouwen, Rhand.’

‘Zo te horen geloof je ons echt,’ zei hij langzaam. ‘Wat is er gebeurd in de dorpsvergadering?’

Nynaeve keek om naar de deur voor ze antwoord gaf, maar er was niets te zien. ‘Het was een rommeltje, maar zij hoeft niet te weten dat we onze zaken niet beter kunnen regelen. Ik geloof trouwens maar één ding: dat jullie allemaal in gevaar verkeren zolang jullie bij haar zijn.’

‘Er is iets gebeurd,’ hield hij vol. ‘Waarom wil je dat we teruggaan, als je zelf denkt dat er een even grote kans bestaat dat we gelijk hebben? En waarom juist jij? De dorpsmeester gaat toch altijd, niet de Wijsheid?’

‘Je bént gegroeid.’ Ze glimlachte en haar geamuseerde stem liet hem met zijn voeten schuifelen. ‘Ik herinner me nog de tijd dat je me niet zou durven vragen waar ik heen wilde of wat ik ging doen. En die tijd is minder dan een week geleden.’

Hij schraapte zijn keel en bleef koppig volhouden. ‘Het klopt niet. Waarom ben je echt hier?’

Ze keek met een schuin oog naar de nog lege deuropening en pakte hem toen bij zijn arm. ‘Laten we onder het lopen verder praten.’ Hij liet toe dat ze hem wegleidde en toen ze ver genoeg van de deur waren om niet afgeluisterd te kunnen worden, begon ze opnieuw. ‘Zoals ik al zei, de vergadering was een rommeltje. Iedereen was het erover eens dat iemand jullie achterna moest gaan, maar het dorp was verdeeld in twee groepen. De ene wilde jullie redden, al was er een behoorlijke ruzie over hoe dat gedaan moest worden, gezien het feit dat jullie bij een... bij iemand als dat mens waren.’

Hij was blij dat ze besefte dat ze voorzichtig moest zijn. ‘De anderen geloofden Tham?’ zei hij.

‘Niet helemaal, maar ze vonden ook dat jullie niet bij vreemdelingen behoorden te zijn, zeker niet bij iemand als dat mens. Hoe dan ook, bijna iedere man wilde mee. Tham, en Bran Alveren met zijn ambtsteken om, en Haral Lohan, tot Alsbet hem omlaag trok. Zelfs Cen Buin. Het Licht redde me van mannen die met hun borsthaar denken. Al weet ik niet of er ook anderen zijn.’ Ze snoof hartgrondig en keek beschuldigend naar hem op. ‘In ieder geval zag ik al aankomen dat het nog een dag zou duren, misschien meer, voor ze een besluit zouden nemen en op de een of andere manier... op de een of andere manier wist ik zeker dat we niet zo lang mochten wachten. Dus heb ik de vrouwenkring bijeengeroepen en ze gezegd wat er gedaan moest worden. Ik kan niet zeggen dat ze het leuk vonden, maar ze zagen in dat het moest gebeuren. En daarom ben ik hier, omdat de mannen van Emondsveld eigenwijze wolkoppen zijn. Ze zijn waarschijnlijk nog steeds aan het bekvechten over wie er moet gaan, hoewel ik bericht heb achtergelaten dat ik het zou regelen.’

Nynaeves verhaal legde haar aanwezigheid uit, maar stelde hem niet gerust. Ze was nog steeds vastbesloten hen mee terug te nemen.

‘Wat heeft ze daarbinnen tegen je gezegd?’ vroeg hij. Moiraine zou zeker op elke opmerking zijn ingegaan, maar als zij er een was vergeten, zou hij het doen.

‘Nog meer van hetzelfde,’ antwoordde Nynaeve. ‘En ze wilde alles van jullie drie weten. Ze wilde zien of ze kon beredeneren waarom jullie... het soort aandacht hebben getrokken die jullie... volgens haar hebben gekregen.’ Ze zweeg en keek hem van opzij aan. ‘Ze probeerde het te verbergen, maar ze wilde vooral weten of een van jullie buiten Tweewater was geboren.’

Zijn gezicht stond opeens even strak als een trommelvel. Het lukte hem schor te grinniken. ‘Zij kan vreemde dingen bedenken. Ik hoop dat je haar hebt verzekerd dat wij allemaal in Emondsveld zijn geboren.’

‘Natuurlijk,’ antwoordde ze. Ze had slechts een hartenklop gewacht voor ze dat zei, zo kort dat hij het niet zou hebben gehoord als hij er niet op had gelet.

Hij probeerde iets anders te zeggen, maar zijn tong leek wel een lap leer. Ze weet het. Per slot van rekening was ze de Wijsheid en de Wijsheid werd verondersteld alles over iedereen te weten. Als ze het weet, was het geen koortsdroom. O Licht, help me, vader!

‘Voel je je wel goed?’ vroeg Nynaeve.

‘Hij zei... zei dat ik... zijn zoon niet was. Toen hij ijlde... van de koorts. Hij zei dat hij me had gevonden. Ik dacht dat het maar...’ Zijn keel leek te verschroeien en hij moest stoppen met praten.

‘O, Rhand.’ Ze bleef staan en nam zijn gezicht tussen haar handen. Ze moest op haar tenen staan om dat te kunnen doen. ‘Mensen zeggen vreemde dingen als ze koorts hebben. Verwrongen dingen. Dingen die niet waar zijn, niet echt zijn. Luister. Tham Altor liep weg om het avontuur te zoeken toen hij een jongen was, niet ouder dan jij. Ik was nog een kind toen hij in Emondsveld terugkwam, een volwassen man met een roodharige buitenlandse vrouw en een klein kind in een bundeltje kleren. Ik zie nog Kari Altor dat kind in haar armen wiegen met zoveel liefde en verrukking als ik nog nooit bij enige vrouw met een pasgeborene heb gezien. Haar kind, Rhand. Jij. Nou, verman je en houd op met die dwaasheid.’

‘Natuurlijk,’ zei hij. Ik ben buiten Tweewater geboren. ‘Natuurlijk.’ Misschien had Tham een koortsdroom gehad en misschien had hij een klein kindje gevonden na een veldslag. ‘Waarom heb je het haar niet verteld?’

‘Een buitenstaander heeft er niets mee te maken.’

‘Is een van de anderen daarginder geboren?’ Hij had de vraag nog niet gesteld of hij schudde zijn hoofd al. ‘Nee, geef maar geen antwoord. Daar heb ik ook niets mee te maken.’ Maar het zou goed zijn te weten of Moiraine nog bijzondere belangstelling voor hem had, afgezien van haar aandacht voor hen allemaal. Was dat zo?

‘Nee, dat zijn jouw zaken niet,’ beaamde Nynaeve. ‘Het zal wel niets betekenen. Ze zoekt misschien blindelings een reden, wat voor reden dan ook, waarom die monsters achter jullie aan zitten. Achter jullie allemaal.’

Rhand slaagde erin naar haar te grijnzen. ‘Dus je gelooft echt dat ze ons volgen.’

Nynaeve schudde droogjes haar hoofd. ‘Sinds je haar hebt ontmoet, heb je in ieder geval geleerd hoe je woorden moet verdraaien.’

‘Wat ga je doen?’ vroeg hij.

Ze bekeek hem aandachtig en hij keek haar recht in de ogen. ‘Vandaag ga ik eerst in bad. En voor de rest zullen we het moeten afwachten, nietwaar?’

Загрузка...