34 Oordeel

‘Ik wil de verkenners op pad hebben,’ beval Perijn nadrukkelijk.

‘Zelfs tijdens het rechtsgeding.’

‘Dat zal de Speervrouwen niet bevallen, Perijn Aybara,’ zei Sulin. ‘Niet als ze daardoor de gelegenheid mislopen om de speren te dansen.’

‘En toch doen ze het,’ zei Perijn. Hij liep door het kamp met Dannil en Gaul. Achter hem liepen Azi en Wil Alseen, zijn twee wachters van vandaag.

Sulin keek Perijn onderzoekend aan, en toen knikte ze. ‘Het zal gebeuren.’ Ze liep weg.

‘Heer Perijn,’ vroeg Dannil, die zenuwachtig rook. ‘Waar gaat dit over?’

‘Dat weet ik nog niet,’ antwoordde Perijn. ‘Er klopt iets niet in de wind.’

Dannil fronste en keek verward. Nou, Perijn was ook verward. Verward en in toenemende mate overtuigd. Het leek een tegenstelling, maar het was zo. Het was druk in het kamp en zijn legers verzamelden zich voor een ontmoeting met de Witmantels. Niet zijn leger, zijn legers. Er was zoveel verdeeldheid tussen hen. Arganda en Gallenne streden tegen elkaar om een positie, de mannen uit Tweewater hadden een afkeer van de nieuwere troepen huurlingen, en de vroegere vluchtelingen zaten geplet tussen hen allemaal in. En natuurlijk de Aiel, die hooghartig deden waar ze maar zin in hadden. Ik ontbind ze, hield Perijn zich voor. Wat maakt het uit? Toch zat het hem dwars. Het was een wanordelijke manier om een kamp te bestieren.

Hoe dan ook, Perijns mensen hadden zich grotendeels hersteld van die laatste bel van kwaad. Geen van hen zou waarschijnlijk nog met dezelfde ogen naar zijn wapens kijken, maar de gewonden waren Geheeld en de geleiders waren uitgerust. De Witmantels waren niet blij geweest met het uitstel, dat langer had geduurd dan ze waarschijnlijk hadden verwacht. Maar Perijn had die tijd nodig gehad, om een aantal redenen.

‘Dannil,’ zei hij. ‘Mijn vrouw heeft je betrokken in plannen om me te beschermen, neem ik aan.’ Dannil schrok. ‘Hoe...’

‘Ze heeft haar geheimen nodig,’ zei Perijn. ‘De helft ervan ontgaat me, maar dit was zo klaar als een klontje. Ze is niet blij met dat rechtsgeding. Wat moet je van haar doen? Een of andere strategie om me samen met de Asha’man buiten gevaar te brengen?’

‘Zoiets, heer,’ gaf Dannil toe.

‘Ik ga wel mee als het misloopt,’ zei Perijn. ‘Maar spring er niet te vroeg in. Ik wil niet dat dit een bloedbad wordt omdat een van de Witmantels op het verkeerde ogenblik vloekt. Wacht op mijn teken, begrepen?’

‘Ja, heer,’ zei Dannil, en hij rook schaapachtig. Perijn wilde dit allemaal achter de rug hebben. Ervan verlost zijn. Nu. Want in de afgelopen paar dagen was het natuurlijk gaan aanvoelen. Ik ben maar een... Hij zette die gedachte niet door. Maar een wat? Een smid? Kon hij dat nog wel beweren? Wat was hij eigenlijk?

Verderop zat Neald op een stronk vlak bij het Reisterrein. De laatste paar dagen hadden de jonge Asha’man en Gaul op bevel van Perijn in verschillende richtingen verkend om te kijken of de Poorten wel werkten als je ver genoeg bij het kamp vandaan ging. En ja, dat bleek zo te zijn, hoewel je uren moest rijden om het effect achter je te laten.

Neald en Gaul hadden geen van beiden enige andere verandering waargenomen, behalve dat de weving voor Poorten daar weer werkte. Er was geen blokkade of zichtbare aanwijzing aan deze kant te zien, maar als Perijn het goed had, dan kwam het gebied waarin de Poorten niet werkten exact overeen met het gebied dat zich in de wolfsdroom onder de koepel bevond.

Dat was het doel van de koepel, en daarom bewaakte Slachter hem. Het ging niet om jagen op de wolven, hoewel hij daar beslist van genoot. Iets veroorzaakte zowel die koepel als de problemen met de Asha’man.

‘Neald,’ groette Perijn terwijl hij naar de Asha’man toe liep. ‘Ging de laatste verkenning goed?’

‘Ja, heer.’

‘Toen Gradi en jij me voor het eerst vertelden over de mislukkende wevingen, zei je dat het al eerder was gebeurd. Wanneer was dat?’

‘Toen we probeerden een Poort te openen om de verkenners uit Cairhien terug te halen,’ zei Neald. ‘Bij de eerste poging vielen de wevingen uiteen. Maar nadat we een tijdje hadden gewacht en het nog eens probeerden, lukte het wel.’

Dat was vlak na de eerste avond dat ik de koepel zag, dacht Perijn. Hij verscheen een tijdje, en verdween toen weer. Slachter probeerde hem toen zeker uit.

‘Heer,’ zei Neald, die dichterbij kwam. Hij was een fatterige man, maar hij was betrouwbaar gebleken als Perijn hem nodig had. ‘Wat is er gaande?’

‘Ik denk dat iemand een valstrik voor ons uitzet,’ zei Perijn zachtjes. ‘Ons inperkt. Ik heb anderen op zoek gestuurd naar het ding dat dit veroorzaakt; het is waarschijnlijk een of ander voorwerp van de Ene Kracht.’ Hij was bang dat het verborgen was in de wolfsdroom. Kon iets daar een effect bewerkstelligen in de echte wereld? ‘Maar weet je zeker dat je helemaal geen Poorten kunt maken? Ook niet naar plekken dichtbij, binnen het aangetaste gebied?’ Neald schudde zijn hoofd.

De regels zijn dus aan deze kant anders, dacht Perijn. Of, althans, het werkt anders in op Reizen dan op verplaatsingen in de wolfsdroom. ‘Neald, je zei dat je met de grotere Poorten – met gebruikmaking van een cirkel – binnen enkele uren een heel leger kon verplaatsen?’

Neald knikte. ‘We hebben geoefend.’

‘Daar moeten we klaar voor zijn,’ zei Perijn, kijkend naar de hemel. Hij rook nog steeds dat vreemde in de lucht. Een vage mufheid. ‘Heer,’ zei Neald, ‘we zullen ons daarop voorbereiden, maar als we geen Poorten kunnen maken, dan maakt het niet uit. We kunnen het leger wel naar een punt buiten het aangetaste gebied leiden en van daaraf ontsnappen.’

Helaas vermoedde Perijn dat dat niet zou gaan. Springer had dit een ding uit het verre verleden genoemd. Dat betekende dat de kans groot was dat Slachter samenwerkte met de Verzakers. Of hij was zélf een Verzaker. Perijn had daar nooit bij stilgestaan. Hoe dan ook, degenen die deze valstrik voorbereidden, zouden ongetwijfeld toekijken. Als zijn leger probeerde te ontkomen, zou de vijand de valstrik laten dichtklappen of de koepel verplaatsen.

De Verzakers hadden de Shaido misleid met die kisten en hadden ze hier geplaatst. En dan was er nog die tekening van hem die werd verspreid. Was dat allemaal onderdeel van deze valstrik, wat het dan ook was? Gevaren. Zoveel gevaren om hem heen. Nou, wat had je dan verwacht, dacht hij. Tarmon Gai’don is bijna aangebroken.

‘Ik wou dat Elyas terugkwam,’ zei hij. Hij had de man afzonderlijk op verkenning gestuurd. ‘Hou je gewoon klaar, Neald. Dannil, het is beter als je mijn waarschuwingen doorgeeft aan je mannen. Ik wil niet dat er ongelukken gebeuren.’

Dannil en Neald gingen ieder huns weegs, en Perijn liep naar de piketlijnen om Stapper te gaan halen. Gaul, stil als de wind, kwam naast hem lopen.

Iemand trekt een strik aan, dacht Perijn. Langzaam, stukje bij beetje, om mijn been. Waarschijnlijk wachtten ze tot hij tegen de Witmantels ging strijden. Naderhand zou zijn leger verzwakt en gewond zijn. Een gemakkelijke prooi. Het verkilde hem te beseffen dat als hij eerder al de strijd met Damodred was aangegaan, de valstrik misschien toen al was dichtgeklapt. Ineens werd dat rechtsgeding ontzettend belangrijk.

Perijn móést een manier vinden om een strijd uit te stellen totdat hij nog een keer naar de wolfsdroom kon. Daarin vond hij misschien iets om de koepel te vernietigen en zijn mensen te bevrijden. ‘Je bent aan het veranderen, Perijn Aybara,’ merkte Gaul op. ‘Wat zeg je?’ vroeg Perijn, die Stapper overnam van een verzorger. ‘Dat is goed,’ antwoordde Gaul. ‘Ik ben blij dat je niet langer ontkent dat je een leider bent. Het is fijner om te zien dat je van het bevelvoeren geniet.’

‘Ik heb mijn bezwaren gestaakt omdat ik wel wat beters te doen heb,’ zei Perijn. ‘En ik geniét er niet van om het bevel te hebben. Ik doe het omdat ik moet.’

Gaul knikte alsof hij dacht dat Perijn het met hem eens was. Aiel, dacht Perijn. Hij zwaaide zich in het zadel. ‘Kom op. De rij komt in beweging.’


‘Wegwezen,’ zei Faile tegen Aravine. ‘Het leger vertrekt.’ Aravine maakte een knicks en liep weg om Failes bevelen door te geven aan de vluchtelingen. Faile wist niet zeker wat deze dag zou brengen, maar ze wilde dat de achterblijvers het kamp opbraken en klaar waren voor vertrek, gewoon voor het geval dat. Toen Aravine wegliep, zag Faile dat Aldin de boekhouder zich bij haar aansloot. Hij scheen de laatste tijd veel met Aravine om te gaan. Misschien had hij het eindelijk opgegeven bij Arrela.

Ze haastte zich naar de tent toe. Onderweg zag ze Vlan Barster, Jon Gaelin en Marek Cormer die hun boogpezen en de veren aan hun pijlen nakeken. Alle drie keken ze op en zwaaiden naar haar. Er leek opluchting in hun ogen te zien, en dat was een goed teken. Vroeger hadden die mannen bedrukt gekeken als ze haar zagen, alsof ze zich schaamden over Perijns schijnbare ontrouw met Berelain tijdens Failes afwezigheid.

Nu Faile met Berelain omging, en na de officiële ontkenning van de geruchten, begon het kamp ervan overtuigd te raken dat er niets ongepasts was gebeurd. Opvallend genoeg leek het erop dat Failes redding van Berelains leven tijdens de bel van kwaad de grootste invloed had op de veranderde denkwijze van de mensen. Ze namen door dat voorval aan dat er geen onmin tussen de twee vrouwen bestond. Natuurlijk had Faile haar leven helemaal niet gered, alleen maar geholpen. Maar de geruchten zeiden iets anders, en Faile was blij te zien dat ze voor de verandering eens een keer ten voordele van Perijn en haar waren.

Ze kwam in de tent aan en waste zich haastig met een vochtige doek bij hun waskom. Ze deed een beetje geurwater op en trok haar mooiste gewaad aan: een diepgrijs kleed met geborduurde klimop over het lijfje en langs de zoom. Uiteindelijk bekeek ze zichzelf in de spiegel. Goed zo. Ze verborg haar ongerustheid. Perijn zou zich wel redden. Echt.

Toch stopte ze een paar messen achter haar riem en in haar mouwen. Buiten had een verzorger Daglicht klaarstaan. Ze steeg op; ze miste Zwaluw, die was gedood door de Shaido. Zelfs haar mooiste gewaad had een split voor het rijden; ze zou verder niets meenemen. Haar moeder had haar geleerd dat niets de geloofwaardigheid van een vrouw bij soldaten zo snel om zeep hielp als wanneer ze met een dameszadel reed. En mocht het ondenkbare gebeuren en Perijn sneuvelen, dan moest Faile mogelijk het bevel over hun legers overnemen.

Ze draafde naar de voorhoede van het zich verzamelende leger. Perijn zat daar te paard. Hoe durfde hij zo geduldig te kijken! Faile liet haar ergernis niet blijken. Er waren tijden dat je een storm moest zijn, maar ook tijden dat je een lichte bries moest zijn. Ze had Perijn al onomwonden laten weten wat ze van dat rechtsgeding vond. Voorlopig moest ze hem steunen.

Ze kwam bij Perijn aan toen de Aes Sedai zich achter hen verzamelden, te voet, net als de Wijzen. Geen Speervrouwen. Waar waren die? Het was zeker belangrijk als hij hen bij de zitting weghield. Voor Sulin en de anderen was de bescherming van Perijn een plicht die hun door de Car’a’carn was opgelegd, en het zou een ernstige zaak van toh voor hen zijn als hij stierf.

Turend door het kamp zag ze twee gai’shain in witte mantels met kappen, die zich naar de voorkant van de rij haastten. Gaul, die naast Perijns paard stond, fronste zijn voorhoofd. Een van de gestalten boog voor hem en stak een handvol speren uit. ‘Pas geslepen,’ zei Chiad.

‘En pijlen met nieuwe veren,’ voegde Bain eraan toe. ‘Ik heb al pijlen en speren,’ antwoordde Gaul. ‘Ja,’ zei de vrouw, knielend voor hem terwijl ze haar gaven bleef uitsteken.

‘Wat is er?’ vroeg hij.

‘We waren gewoon bezorgd om uw veiligheid,’ zei Bain. ‘U hebt die wapens immers zelf voorbereid.’ Ze zei het ernstig, zonder enige spot of onoprechtheid. Maar de woorden zelf waren bijna een belediging. Gaul schoot in de lach. Hij pakte de wapens aan en gaf die van hem aan de vrouwen. Ondanks de zorgen van de dag glimlachte Faile. De gedragingen van de Aiel hadden een misleidende complexiteit. Wat Gaul in zijn gai’shain zou moeten bevallen, scheen hem vaak te frustreren, en dat wat beledigend had moeten zijn, werd met een lach ontvangen.

Terwijl Bain en Chiad zich terugtrokken, bekeek Faile het leger. Iedereen ging mee, niet alleen de kapiteins of een paar symbolische troepen. De meesten zouden de rechtszitting niet kunnen zien, maar ze moesten er toch bij zijn. Voor de zekerheid. Faile kwam naast haar man tot stilstand. ‘Er zit je iets dwars,’ zei ze regen hem.

‘De wereld houdt zijn adem in, Faile,’ zei hij.

‘Hoe bedoel je?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘De Laatste Jacht is begonnen. Rhand is in gevaar. Meer dan ieder van ons is hij in gevaar. En ik kan niet naar hem toe. Nog niet.’

‘Perijn, ik volg je niet. Hoe weet je dat Rhand in gevaar is?’

‘Ik zie hem. Telkens als ik zijn naam noem of aan hem denk, verschijnt er een visioen van hem voor mijn ogen.’

Ze keek hem verbaasd aan.

Hij draaide zich naar haar om, en zijn gouden ogen stonden peinzend. ‘Ik ben met hem verbonden. Hij... trekt aan me. Maar goed, ik had me voorgenomen open tegen je te zijn over dit soort dingen.’ Hij aarzelde. ‘Mijn legers hier, ze worden opgedreven, Faile. Als schapen naar de slacht.’

Plotseling herinnerde hij zich zijn visioen uit de wolfsdroom. Schapen die voor wolven uit renden. Hij had gedacht dat hij een van de wolven was. Maar kon hij het mis hebben?

Licht! Daar had hij het mis over. Hij wist nu wat het betekende. ‘Ik voel het in de wind,’ zei hij. ‘Het probleem met de Poorten heeft te maken met iets wat gebeurt in de wolfsdroom. Iemand wil niet dat we van deze plek wegkomen.’

Een koude bries, vreemd in de warmte van de vroege middag, streek over hen heen. ‘Weet je dat zeker?’ vroeg Faile.

‘Ja,’ zei Perijn. ‘Vreemd genoeg wel.’

‘Zijn de Speervrouwen daar? Op verkenning?’

‘Iemand wil ons in de val laten lopen en aanvallen. Het is het meest logisch om ons te laten vechten tegen de Witmantels en dan te doden wie het heeft overleefd. Maar daarvoor zou een leger nodig zijn, waar geen spoor van te zien is. Alleen wij en de Witmantels zijn hier. Elyas is op zoek naar sporen van een saidinpoort in het gebied, maar hij heeft nog niets gevonden. Dus misschien is het wel niks en zie ik ze gewoon vliegen.’

‘De laatste tijd, echtgenoot, kunnen vliegende dingen vaak bijten. Ik vertrouw op je intuïtie.’

Hij keek haar aan en glimlachte. ‘Dank je.’

‘Dus wat gaan we doen?’

‘We rijden naar dat rechtsgeding,’ zei Perijn. ‘En doen wat we maar kunnen om te voorkomen dat we slag moeten leveren tegen de Witmantels. Vanavond ga ik kijken of ik dat ding kan tegenhouden dat de Poorten belemmert. We kunnen niet gewoon een eind wegrijden om eraan te ontkomen; dat ding is verplaatsbaar. Ik heb het op twee plekken gezien. Ik zal het op een of andere manier moeten vernietigen. Daarna ontsnappen we.’

Ze knikte, en Perijn gaf het teken voor vertrek. Hoewel de troepen achter hen nog altijd chaotisch leken – als een touw dat in de war was geraakt – zette alles zich in beweging. De verschillende groepen ordenden zich, ontwarden zich.

Ze reden het korte stukje over de Jehannaweg en naderden de wei met het paviljoen. De Witmantels waren er al en stonden in gelederen opgesteld. Het leek erop dat ook zij hun hele leger hadden meegebracht.

Dit zou een gespannen middag worden.

Gaul rende mee naast Perijns paard en leek niet ongerust, en hij droeg ook zijn sluier niet. Faile wist dat hij het eerbaar van Perijn vond om naar die rechtszitting te gaan. Perijn moest zich ofwel verdedigen, of zijn toh onder ogen zien en het oordeel aanvaarden. Er waren Aiel die uit vrije wil de beul tegemoet waren gelopen om hun toh in te lossen.

Ze reden naar het paviljoen toe. Er was een stoel klaargezet op een laag platform aan het noordelijke uiteinde, met de rug naar de verre bossen met lederbladbomen. Morgase zat op die hoge stoel en was ten voeten uit een monarch, in een rood met goudkleurig gewaad dat Galad ergens voor haar moest hebben gevonden. Hoe had Faile die vrouw ooit kunnen aanzien voor een eenvoudige kamenierster? Er waren stoelen voor Morgase neergezet, de helft ervan bezet door Witmantels. Galad stond achter haar provisorische oordeelstroon. Elk haartje van hem zat op zijn plek, zijn uniform was onberispelijk, zijn mantel hing om zijn schouders. Faile keek opzij en zag dat Berelain blozend en met een bijna hongerige blik naar Galad staarde. Ze had haar pogingen om Perijn te overtuigen haar naar de Witmantels te laten gaan in de tussentijd niet opgegeven. ‘Galad Damodred,’ riep Perijn, die afsteeg voor het paviljoen. Faile gleed uit het zadel en liep met hem mee. ‘Ik wil dat je me iets belooft voordat dit begint.’

‘En wat mag dat dan wel zijn?’ riep de jonge commandant vanuit de open tent terug.

‘Zweer dat je dit niet in een veldslag laat uitmonden,’ zei Perijn. ‘Dat kan ik wel beloven,’ zei Galad, ‘maar dan moet jij mij natuurlijk beloven dat je niet vlucht als het oordeel ongunstig voor je uitvalt.’

Perijn zweeg. Toen legde hij zijn hand op zijn hamer. ‘Dat wil je dus niet beloven, zie ik,’ zei Galad. ‘Ik bied je deze kans omdat mijn moeder me heeft overgehaald om je jezelf te laten verdedigen. Maar ik sterf nog liever dan dat ik een man die Kinderen heeft vermoord zomaar laat weglopen. Als je niet wilt dat dit in een veldslag eindigt, Perijn Aybara, dan zou ik mijn verdediging maar met verve voeren. Of je straf aanvaarden.’

Faile keek naar haar man; hij fronste. Hij zag eruit alsof hij de gevraagde belofte wilde uitspreken. Ze legde haar hand op zijn arm. ‘Ik zou het moeten doen,’ zei hij zachtjes. ‘Niemand mag toch boven de wet staan, Faile? Ik heb die mannen in Andor gedood toen Morgase koningin was. Ik moet me naar haar oordeel schikken.’

‘En je plicht aan je leger dan?’ vroeg ze. ‘Je plicht aan Rhand, en aan de Laatste Slag?’ En aan mij, dacht ze erachteraan. Perijn aarzelde, maar toen knikte hij. ‘Je hebt gelijk.’ Op luidere toon zei hij: ‘Laten we dan maar beginnen.’


Perijn beende het paviljoen in, en onmiddellijk sloten Neald, Dannil en Gradi zich bij hem aan. Hun aanwezigheid gaf Perijn een laf gevoel; uit de houding van die vier sprak overduidelijk dat ze niet van zins waren Perijn in hechtenis te laten nemen. Wat was een rechtsgeding als Perijn zich niet zou houden aan het oordeel dat eruit voortkwam? Niets dan een schijnvertoning. De Witmantels keken gespannen toe, hun officiers staand in de schaduw van het paviljoen, het leger in de houding. Ze zagen eruit alsof ze niet de bedoeling hadden zich tijdens het gebeuren te ontspannen. Perijns eigen leger – groter, maar minder ordelijk – reageerde door tegenover de Witmantels in de houding te gaan staan. Perijn knikte, en Rowan Hurn liep weg om na te gaan of Galad de gevangenen had vrijgelaten. Perijn liep naar de voorzijde van het paviljoen en kwam vlak voor Morgases hoge zetel tot stilstand. Faile bleef bij hem. Er stonden stoelen voor hen klaar, en hij ging zitten. Enkele passen naar links was Morgases plek. Rechts van hem zaten de toeschouwers. Hij zat met zijn rug naar zijn leger toe. Faile – die behoedzaam rook – ging naast hem zitten. Anderen stroomden naar binnen. Berelain en Alliandre zaten vlakbij met hun wachters; de Aes Sedai en Wijzen hadden stoelen afgeslagen en stonden achterin. De laatste paar stoelen werden bezet door enkele mannen uit Tweewater en enkele hoger geplaatste voormalige vluchtelingen.

De Witmantelofficiers zaten tegenover hen, met hun gezicht naar Faile en Perijn toe. Bornhald en Byar zaten vooraan. Er stonden ongeveer dertig stoelen, waarschijnlijk uit de wagens van Perijn die de Witmantels zich hadden toegeëigend.

‘Perijn,’ begon Morgase. ‘Weet je zeker dat je dit wilt doorzetten?’

‘Ja,’ antwoordde hij.

‘Goed dan,’ zei ze onbewogen, hoewel ze een geur van aarzeling verspreidde. ‘Dan open ik deze zitting. De beschuldigde is Perijn Aybara, ook bekend als Perijn Guldenoog.’ Ze aarzelde. ‘Heer van Tweewater,’ voegde ze eraan toe. ‘Galad, lees de aanklacht voor.’

‘Het zijn er drie,’ zei Galad, die opstond. ‘De eerste twee zijn de ongerechtvaardigde moord op Kind Lathin en de ongerechtvaardigde moord op Kind Jamwijk. Aybara wordt er ook van beschuldigd een Duistervriend te zijn en Trolloks naar Tweewater te hebben geleid.’ De mannen uit Tweewater begonnen boos te mompelen bij die laatste beschuldiging. Die Trolloks hadden Perijns eigen familieleden ook vermoord.

Galad vervolgde: ‘De laatste aanklacht kan nog niet worden bewezen, aangezien mijn mannen uit Tweewater werden verdreven voordat ze bewijzen konden verzamelen. Wat de eerste twee aanklachten betreft, daarvoor heeft Aybara zijn schuld al toegegeven.’

‘Is dit waar, heer Aybara?’ vroeg Morgase.

‘Ik heb die mannen gedood, ja,’ zei Perijn. ‘Maar het was geen moord.’

‘Dan is dat wat dit hof zal vaststellen,’ besloot Morgase vormelijk. ‘En is dit het geschil.’

Morgase leek een heel andere persoon dan Maighdin. Was dit hoe mensen verwachtten dat Perijn zich zou gedragen als ze naar hem toe kwamen voor een oordeel? Hij moest toegeven dat ze het gebeuren wel een zekere mate van benodigde vormelijkheid verleende. De zitting vond immers plaats in een tent op een weiland, en de stoel van de rechter was verhoogd met wat leek op een stapeltje kisten met een kleed eroverheen.

‘Galad,’ zei Morgase. ‘Je mannen mogen hun kant van het verhaal vertellen.’

Galad knikte naar Byar. Hij stond op, en een andere Witmantel -een jongeman met een volledig kaal hoofd – stapte naar hem toe. Bornhald bleef zitten.

‘Edelachtbare,’ zei Byar, ‘het gebeurde ongeveer twee jaar geleden. In de lente. Een onnatuurlijk kille lente, herinner ik me. We waren op weg terug van belangrijke zaken op bevel van de Kapiteinheer-gebieder en reden door de wildernis van centraal Andor. We zouden die nacht doorbrengen in een verlaten Ogierstedding, aan de voet van wat ooit een reusachtig standbeeld was. Het soort plek waarvan je zou aannemen dat het er veilig is.’

Perijn herinnerde zich die avond. Er had een kille oostenwind gestaan, en zijn mantel had gewapperd terwijl hij bij een vijver met zoet water stond. Het was er stil geweest toen de zon onderging in liet westen. Hij had in het afnemende licht in die poel gestaard en gekeken naar de rimpelingen van de wind over het water, met de bijl in zijn hand.

Die verdomde bijl. Hij had hem toen meteen moeten weggooien. Elyas had Perijn overgehaald hem te houden.

‘Toen we aankwamen,’ vervolgde Byar, ‘zagen we dat de kampeerplek onlangs nog was gebruikt. Dat baarde ons zorgen, want maar weinig mensen wisten van het bestaan van de stedding. We leidden uit de enkele vuurkuil af dat er niet veel van die raadselachtige reizigers konden zijn.’

Zijn stem klonk afgemeten, zijn beschrijving zorgvuldig. Zo herinnerde Perijn zich die avond niet. Nee, hij herinnerde zich het gesis van de vlammen. Vonken die kwaad de lucht in vlogen toen Elyas de theepot leeggooide in de vuurkuil. Hij herinnerde zich een gehaaste boodschap van de wolven in zijn hoofd, die hem had verward. De behoedzaamheid van de wolven had het lastig gemaakt zichzelf van hen te onderscheiden. Hij herinnerde zich de geur van angst van Egwene, hoe ze had staan stuntelen toen ze Beia’s zadelriem aanspande. En hij herinnerde zich honderden mannen met een onaangename geur. Net als de Witmantels in het paviljoen. Ze roken naar zieke wolven die hapten naar alles wat te dichtbij kwam. ‘De kapitein was bezorgd,’ vervolgde Byar. Hij noemde de naam van de kapitein niet, misschien om Bornhald te sparen. De jonge Witmantelkapitein zat volkomen stil, starend naar Byar alsof hij niet naar Perijn durfde te kijken. ‘Hij dacht dat het kamp misschien door bandieten was gebruikt. Wie zou anders het vuur doven en verdwijnen zodra er iemand anders verscheen? Toen zagen we de eerste wolf.’

Onder dekking, ademend met korte, snelle teugen, zat Egwene ineengedoken naast Perijn in het donker. De geur van rook van het kampvuur steeg op van haar kleding en die van hem. Beia’s hoorbare gesnuif. De beschutting van een reusachtige stenen hand, de hand van Artur Haviksvleugels standbeeld, die lang geleden was afgebroken.

Vlek was boos en ongerust. Beelden van mannen in het wit, met brandende fakkels. Wind schoot heen en weer tussen de bomen. ‘De kapitein dacht dat de wolven een slecht teken waren. Iedereen weet dat ze de Duistere dienen. Hij stuurde ons op verkenning. Mijn groep doorzocht het gebied ten oosten van ons, kijkend tussen de rotsen en de scherven van dat grote, gebroken standbeeld.’ Pijn. Schreeuwende mannen. Perijn? Wil je op Zonnedag met me dansen? Als we dan thuis zijn...

‘De wolven vielen ons aan,’ vervolgde Byar, en zijn stem klonk hard. ‘Het was duidelijk dat dit geen gewone schepsels waren. Er zat te veel coördinatie in hun aanvallen. Het leken er tientallen te zijn, bewegend in de schaduwen. Er waren mannen bij, die onze rijdieren aanvielen en doodden.’

Perijn had alles gezien vanuit meerdere gezichtspunten. Dat van hemzelf, en door de ogen van de wolven, die alleen maar met rust wilden worden gelaten. Ze waren eerder gewond geraakt door een reusachtige zwerm raven. Ze hadden geprobeerd de mannen weg te jagen, bang te maken.

Zoveel angst. Zowel de angst van de mannen als die van de wolven. De angst had die avond geregeerd, beide partijen gestuurd. Hij herinnerde zich dat hij had moeten vechten om zichzelf te blijven, onthutst over de gedachten die hij toegestuurd kreeg. ‘Die avond was lang,’ zei Byar nu met zachtere stem, maar vol woede. ‘We kwamen langs een heuvel met een grote, vlakke rots bovenaan, en Kind Lathin zei dat hij dacht daar iets in de schaduwen te hebben gezien. We hielden halt, staken onze lichten naar voren, en zagen de benen van een paard onder de overhangende rotsrichel. Ik knikte naar Lathin, en hij stapte naar voren om degene die daar stond omlaag te roepen en zich bekend te laten maken. Nou, die man – Aybara – kwam de duisternis uit, samen met een jonge vrouw. Hij had een angstaanjagende bijl bij zich, en hij liep rustig recht naar Lathin toe en negeerde de lans die op zijn borst gericht was. En toen...’

En toen namen de wolven het over. Het was de eerste keer geweest dat het Perijn was overkomen. Hun gedachten waren zo sterk geweest dat Perijn zichzelf was verloren. Hij herinnerde zich nog dat hij Lathins keel had geplet met zijn tanden, het warme bloed dat in zijn mond was gespoten alsof hij in een vrucht had gehapt. Die herinnering was van Springer geweest, maar Perijn kon zichzelf in de ogenblikken van die strijd niet van de wolf onderscheiden. ‘En toen?’ spoorde Morgase hem aan.

‘En toen volgde er een gevecht,’ zei Byar. ‘Wolven sprongen uit de schaduwen tevoorschijn en Aybara viel ons aan. Hij bewoog zich niet als een mens, maar als een grommend beest. We wisten hem tegen de grond te werken en een van de wolven te doden, maar toen had Aybara al twee Kinderen vermoord.’

Byar ging zitten. Morgase stelde geen vragen. Ze wendde zich tot de andere Witmantel die naast Byar had gestaan. ‘Ik heb er weinig aan toe te voegen,’ zei de man. ‘Ik was erbij, en ik herinner me het net zo. Ik wil benadrukken dat toen we Aybara in hechtenis namen, hij al schuldig was bevonden. We wilden...’

‘Dat oordeel is niet van belang voor deze zitting,’ zei Morgase kil.

‘Nou, laat mijn stem dan de verklaring zijn van een tweede getuige.

Ik heb ook alles gezien.’ De kale Witmantel ging zitten.

Morgase wendde zich tot Perijn. ‘Je mag spreken.’

Perijn stond langzaam op. ‘Die twee mannen spreken de waarheid, Morgase. Dat is ongeveer hoe het is gebeurd.’

‘Ongeveer?’ vroeg Morgase.

‘Hij heeft bijna gelijk.’

‘Je schuld of onschuld hangt van dat “bijna” af, Aybara. Het is de maatstaf waarnaar je wordt beoordeeld.’

Perijn knikte. ‘Dat is waar. Vertel me eens iets, Edelachtbare. Als u iemand op deze manier beoordeelt, probeert u dan hun verschillende onderdelen te begrijpen?’ Ze fronste haar voorhoofd. ‘Wat?’

‘Mijn meester, de smid die me heeft opgeleid, bracht me een belangrijke les bij. Om iets te maken, moet je het begrijpen. En om iets te begrijpen, moet je weten waar het van is gemaakt.’ Een koele bries waaide door het paviljoen en zette mantels in beweging. Dat paste bij de zachte geluiden van de vlakte buiten; mannen die met rinkelende pantsers gingen verzitten en paarden die stampten, gehoest en gefluister terwijl zijn woorden werden doorverteld aan mensen verder naar achteren.

‘Ik ben de laatste tijd iets gaan inzien,’ zei Perijn. ‘Mensen bestaan uit een heleboel verschillende delen. Wie ze zijn, hangt af van de omstandigheden waarin je ze plaatst. Ik had de hand in het doden van die twee mannen. Maar om dat te begrijpen, moet je alle delen van mij zien.’

Hij keek Galad in de ogen. De jonge Witmantelkapitein stond in een kaarsrechte houding, met zijn handen op zijn rug. Perijn wenste dat hij zijn geur kon opvangen.

Hij wendde zich weer tot Morgase. ‘Ik kan met wolven praten. Ik hoor hun stemmen in mijn hoofd. Ik weet dat dat klinkt als de bekentenis van een waanzinnige, maar ik vermoed dat veel mensen in mijn kamp niet verbaasd zullen zijn dit te horen. Als ik tijd had, zou ik het kunnen bewijzen, met de medewerking van enkele plaatselijke wolven.’

‘Dat zal niet nodig zijn,’ zei Morgase. Ze rook angstig. Het gefluister van het leger werd luider. Hij ving Failes geur op. Bezorgdheid. ‘Dat is wat ik kan,’ zei Perijn. ‘Het is een deel van me, net zoals het smeden van ijzer dat is. Net als het aanvoeren van mannen dat is. Als u me daarom wilt beoordelen, moet u het begrijpen.’

‘Je graaft je eigen graf, Aybara,’ zei Bornhald, die opstond en naar hem wees. ‘Onze Kapiteinheer-gebieder zei dat hij niet kon bewijzen dat je een Duistervriend bent, en nu bepleit je die zaak zelf voor ons!’

‘Dit maakt me nog geen Duistervriend,’ weersprak Perijn. ‘Het doel van dit hof,’ zei Morgase streng, ‘is niét dat we oordelen over die beschuldiging. Wij bepalen Aybara’s schuld aan de dood van die twee mannen, en anders niets. Je mag gaan zitten, Kind Bornhald.’

Bornhald liet zich kwaad op zijn stoel zakken. ‘Ik heb uw verdediging nog niet gehoord, heer Aybara,’ zei Morgase.

‘De reden dat ik u vertel wat ik ben – wat ik doe – is om aan te tonen dat de wolven mijn vrienden waren.’ Hij haalde diep adem. ‘Die avond in Andor... Het was verschrikkelijk, zoals Byar al zei. We waren bang, allemaal. De Witmantels waren bang voor de wolven, de wolven waren bang voor het vuur en de dreigende bewegingen van de mannen, en ik was bang voor de hele wereld. Ik was nog nooit uit Tweewater weg geweest, en ik begreep niet waarom ik wolven in mijn hoofd hoorde.

Niets daarvan is natuurlijk een uitvlucht, en zo bedoel ik het ook niet. Ik heb die mannen gedood, maar ze vielen mijn vrienden aan. Toen de mannen op jacht gingen naar wolvenpelzen, vochten de wolven terug.’ Hij zweeg even. Ze moesten de hele waarheid horen. ‘Om eerlijk te zijn, Edelachtbare, had ik mezelf niet in de hand. Ik was klaar om me over te geven. Maar met de wolven in mijn hoofd... Ik voelde hun pijn. Toen doodden de Witmantels een goede vriend van me en moest ik wel vechten. Ik zou hetzelfde doen om een boer te beschermen die werd aangevallen door soldaten.’

‘Je bent een schepsel van de Schaduw!’ riep Bornhald, die weer opstond. ‘Je leugens zijn een belediging aan de doden!’ Perijn wendde zich naar de man toe en keek hem recht aan. Het werd stil in de tent, en Perijn rook de spanning die in de lucht hing. ‘Heb je nooit beseft dat niet iedereen zo is als jij, Bornhald?’ vroeg Perijn. ‘Heb je ooit geprobéérd je in te denken hoe het zou zijn om iemand anders te zijn? Als je door die gouden ogen van mij kon kijken, zou je de wereld op een heel andere manier zien.’

Bornhald opende zijn mond alsof hij nog een belediging wilde spuien, maar toen likte hij langs zijn schijnbaar droge lippen. ‘Je hebt mijn vader vermoord,’ zei hij uiteindelijk beschuldigend. ‘De Hoorn van Valere was geblazen,’ antwoordde Perijn, ‘en de Herlezen Draak vocht tegen Ishamael in de lucht. Artur Haviksvleugels legers waren naar deze kust teruggekeerd om te overheersen. Ja, ik was in Falme. Ik ben ten strijde getrokken samen met de helden van de Hoorn, samen met Haviksvleugel zelf, vechtend tégen de Seanchanen. Ik vocht aan dezelfde kant als je vader, Bornhald. Ik heb gezegd dat hij een goed mens was, en dat was hij ook. Hij viel moedig aan. Hij stierf moedig.’

De toehoorders zaten zo stil dat ze wel standbeelden leken. Niemand bewoog zich. Bornhald opende zijn mond weer, maar liet hem toen dichtvallen.

‘Ik zweer je,’ zei Perijn, ‘onder het Licht en bij mijn hoop op redding en wedergeboorte, dat ik je vader niét heb gedood. En ik had ook niets met zijn dood te maken.’

Bornhald keek Perijn onderzoekend aan, met een verontruste blik. ‘Luister niet naar hem, Dain,’ zei Byar. De geur die van hem afkwam was sterk, sterker dan die van enig ander in het paviljoen. Als die van rottend vlees. ‘Hij heeft je vader wél vermoord.’ Galad stond nog steeds naar de uitwisseling te kijken. ‘Ik heb nooit begrepen hoe je dat weet, Kind Byar. Wat heb je gezien? Misschien zou dit de zaak moeten zijn die we hier bespreken.’

‘Het gaat niet om wat ik heb gezien, Kapiteinheer-gebieder,’ zei Byar, ‘maar om wat ik weet. Hoe valt anders te verklaren dat hij het overleefde, en het legioen niet! Je vader was een moedig strijder, Bornhald. Hij zou nooit zijn gesneuveld door toedoen van de Seanchanen!’

‘Dat is onzin,’ kaatste Galad terug. ‘De Seanchanen hebben ons keer op keer verslagen. Zelfs een sterk man kan tijdens de strijd sneuvelen.’

‘Ik zag Guldenoog daar,’ zei Byar, gebarend naar Perijn. ‘Hij vocht naast spookachtige verschijningen! Schepsels van het kwaad!’

‘De Helden van de Hoorn, Byar,’ antwoordde Perijn. ‘Zag je niet dat we samen met de Witmantels vochten?’

‘Ja, dat léék zo,’ zei Byar woest. ‘Net zoals het léék alsof je de mensen in Tweewater beschermde. Maar ik doorzag je, Schaduwgebroed! Ik doorzag je al meteen toen ik je voor het eerst ontmoette!’

‘Zei je daarom dat ik moest ontsnappen?’ vroeg Perijn zachtjes. ‘Toen ik opgesloten was in de tent van de oudere heer Bornhald na mijn gevangenneming? Jij gaf me een scherpe steen om mijn boeien mee door te snijden en zei dat als ik ervandoor ging, niemand me zou achtervolgen.’

Byar verstarde. Hij scheen dat tot op dit ogenblik vergeten te zijn. ‘Je wilde dat ik probeerde te ontsnappen,’ zei Perijn, ‘zodat je me kon doden. Je wilde Egwene en mij heel graag dood zien.’

‘Is dit waar, Kind Byar?’ vroeg Galad.

Byar haperde. ‘Natuurlijk... natuurlijk niet. Ik...’ Ineens draaide hij zich om en wendde zich tot Morgase op haar eenvoudige troon. ‘Deze zitting draait niet om mij, maar om hem! U hebt beide kanten gehoord. Wat is uw antwoord? Geef uw oordeel, vrouw!’

‘Je moet niet zo tegen mijn moeder praten,’ zei Galad zachtjes. Zijn gezicht stond onbewogen, maar Perijn rook een gevaarlijke geur van hem. Bornhald, die heel verontrust keek, was weer gaan zitten en steunde met zijn hoofd op zijn hand.

‘Nee, het geeft niet,’ zei Morgase. ‘Hij heeft gelijk. Deze zitting gaat inderdaad over Perijn Aybara.’ Ze wendde zich van Byar af en keek Perijn aan. Hij keek rustig terug. Ze rook... alsof ze ergens nieuwsgierig naar was. ‘Heer Aybara. Vindt u dat u voldoende voor uzelf hebt gesproken?’

‘Ik beschermde mezelf en mijn vrienden,’ zei Perijn. ‘De Witmantels hadden niet het recht om zo te doen, ons weg te jagen, ons te bedreigen. U kent hun faam even goed als ieder ander, neem ik aan. We hadden goede reden om behoedzaam te zijn en hun bevelen te negeren. Het was geen moord. Ik verdedigde mezelf alleen.’ Morgase knikte. ‘Dan zal ik mijn besluit nemen.’

‘Mogen er nog anderen voor Perijn spreken?’ vroeg Faile, die opstond.

‘Dat zal niet nodig zijn, vrouwe Faile,’ zei Morgase. ‘Voor zover ik kan bepalen, is de enige andere persoon die we zouden kunnen horen Egwene Al veren, en dat lijkt binnen de grenzen van deze zitting redelijkerwijs niet haalbaar.’

‘Maar...’

‘Het is genoeg zo,’ viel Morgase haar met kille stem in de rede. ‘We kunnen tien Kinderen laten opstaan om hem een Duistervriend te noemen, en twintig van zijn volgelingen zijn deugden laten opsommen. Geen van beide hebben zin tijdens deze zitting. We hebben het over specifieke gebeurtenissen op een specifieke dag.’ Faile zweeg, maar ze rook woedend. Ze pakte Perijns arm en bleef staan. Perijn voelde zich... treurig. Hij had de waarheid verteld, maar hij was niet tevreden.

Hij had die Witmantels niet willen doden, maar dat had hij wel gedaan. En hij had dat in razernij gedaan, zonder beheersing. Hij kon de wolven de schuld geven, hij kon de Witmantels de schuld geven, maar de eerlijke waarheid was dat hij zijn beheersing had verloren. Toen hij wakker was geworden, had hij nauwelijks nog geweten wat hij had gedaan.

‘Je kent mijn antwoord, Perijn,’ zei Morgase. ‘Ik zie het in je ogen.’

‘Doe wat je doen moet,’ antwoordde Perijn. ‘Perijn Aybara, je bent schuldig bevonden.’

‘Nee!’ schreeuwde Faile. ‘Hoe durf je! Hij heeft je onderdak geboden!’

Perijn legde zijn hand op haar schouder. Ze had instinctief naar haar mouwen getast, op zoek naar de messen daar. ‘Dit heeft niets te maken met mijn persoonlijke gevoelens jegens Perijn,’ zei Morgase. ‘Dit is een zitting volgens de Andoraanse wet. En de wet is heel duidelijk. Perijn kan dan beweren dat de wolven zijn vrienden waren, maar volgens de wet is de hond of het vee van een man een bepaalde prijs waard. Het doden van zijn dieren is onwettig, maar het uit vergelding doden van een mens is dat nog meer. Ik kan de wetsartikelen voor je citeren, als je wilt.’ Het was stil in het paviljoen. Neald was half uit zijn stoel opgestaan, maar Perijn keek hem aan en schudde zijn hoofd. De gezichten van de Aes Sedai en de Wijzen verraadden niets. Berelain keek gelaten, en de zonblonde Alliandre had een hand voor haar mond geslagen. Dannil en Azi Altone liepen naar Perijn en Faile toe, en Perijn dwong hen niet achteruit.

‘Wat maakt dit uit?’ wilde Byar weten. ‘Hij houdt zich toch niet aan de uitspraak!’

Andere Witmantels stonden ook op, en deze keer kon Perijn niet iedereen van zijn kant die hetzelfde deed met zijn blik weer laten zitten.

‘Ik heb mijn uitspraak nog niet gedaan,’ zei Morgase op ferme toon. ‘Er is toch maar één uitspraak mogelijk?’ vroeg Byar. ‘U zegt dat hij schuldig is.’

‘Ja,’ zei Morgase. ‘Hoewel ik geloof dat er andere omstandigheden zijn die ook belangrijk zijn voor het vonnis.’ Haar gezicht stond nog steeds hard, en ze rook vastberaden. Waar was ze mee bezig? ‘De Witmantels waren een ongeoorloofde militaire groepering binnen de grenzen van mijn rijk,’ zei Morgase. ‘In dat licht, hoewel ik Perijn wel schuldig verklaar aan het doden van je mannen, verklaar ik deze zaak onderhevig aan het Kainec-protocol.’

‘Is dat de wet waar huurlingen onder vallen?’ vroeg Galad. ‘Dat klopt.’

‘Wat is dit?’ vroeg Perijn.

Galad draaide zich naar hem om. ‘Ze verklaart dat onze schermutseling een gevecht was tussen huurlingengroepen zonder werkgever. In essentie zegt het vonnis daarmee dat er geen onschuldigen bij betrokken waren; je wordt daarom niet veroordeeld voor moord. In plaats daarvan heb je onwettig iemand gedood.’

‘Is er een verschil?’ vroeg Dannil fronsend.

‘Alleen in betekenis,’ antwoordde Galad, met zijn handen nog op zijn rug. Perijn ving zijn geur op: nieuwsgierigheid. ‘Ja, dit is een goed vonnis, moeder. Maar de straf ervoor is nog altijd de dood, geloof ik.’

‘Dat kan,’ zei Morgase. ‘Het protocol is veel soepeler, afhankelijk van de omstandigheden.’

‘Wat is dan uw besluit?’ vroeg Perijn.

‘Geen,’ zei Morgase. ‘Galad, jij had indirect de verantwoording over de gedode mannen. Ik laat de strafmaat aan jou over. Ik heb het vonnis geveld en de wettelijke kaders omschreven. Jij kiest de straf.’ Galad en Perijn keken elkaar van weerskanten van het paviljoen aan. ‘Ik begrijp het,’ zei Galad. ‘Een vreemde keus, Edelachtbare. Aybara, ik moet het nog eens vragen. Zul je je neerleggen bij de besluiten genomen tijdens deze zitting, waar je zelf om had gevraagd? Of moeten we dit uitvechten?’

Naast hem spande Faile haar spieren. Perijn hoorde zijn leger achter hem bewegen, mannen die zwaarden losser in schedes legden en mompelden. Het nieuws werd in een laag geroezemoes onder hen doorgegeven. Heer Perijn is schuldig bevonden. Ze gaan proberen hem in hechtenis te nemen. Dat laten we toch niet gebeuren? De bittere geuren van angst en woede vermengden zich in het paviljoen terwijl beide kanten woest naar elkaar keken. Boven dat alles rook Perijn die niet-kloppende geur in de lucht. Kan ik blijven vluchten, dacht hij, achtervolgd door die dag? Toeval bestond niet bij ta’veren. Waarom had het Patroon hem hierheen gebracht om die nachtmerries uit zijn verleden te herleven? ‘Ik zal me erbij neerleggen, Damodred,’ zei Perijn. ‘Wat?’ bracht Faile ademloos uit.

‘Maar,’ zei Perijn, en hij stak zijn vinger op, ‘alleen als je belooft de uitvoering van de straf uit te stellen tot nadat ik mijn plicht heb gedaan in de Laatste Slag.’

‘Je legt je bij het oordeel neer na de Laatste Slag?’ vroeg Bornhald onthutst. ‘Na wat misschien wel het einde van de wereld is? Nadat je tijd hebt gehad om te ontsnappen, misschien wel om ons te verraden? Wat voor belofte is dat nou?’

‘De enige die ik kan geven,’ zei Perijn. ‘Ik weet niet wat de toekomst zal brengen, en of we die wel bereiken. Maar we vechten voor ons overleven. Misschien wel voor de wereld zelf. Voor die tijd zijn alle andere zorgen ondergeschikt. Dit is de enige manier waarop ik me kan onderwerpen.’

‘Hoe weten we dat je woord houdt?’ vroeg Galad. ‘Mijn mannen noemen je Schaduwgebroed.’

‘Ik ben toch hier gekomen?’ vroeg Perijn.

‘Omdat we je mensen gevangen hadden.’

‘En zou Schaduwgebroed zich daar maar een ogenblik druk om hebben gemaakt?’ vroeg Perijn. Galad aarzelde.

‘Ik zweer het,’ zei Perijn. ‘Onder het Licht en bij mijn hoop op redding en wedergeboorte. Bij mijn liefde voor Faile en op de naam van mijn vader. Je krijgt je kans, Galad Damodred. Als jij en ik aan het eind van dit alles nog leven, onderwerp ik me aan je gezag.’ Galad keek hem onderzoekend aan, maar toen knikte hij. ‘Goed.’

‘Nee!’ brulde Byar. ‘Dit is waanzin!’

‘We gaan, Kind Byar,’ zei Galad, die naar de zijkant van het paviljoen liep. ‘Mijn besluit is genomen. Moeder, ga je mee?’

‘Het spijt me, Galad,’ zei Morgase. ‘Maar nee. Aybara gaat terug naar Andor, en ik moet met hem mee.’

‘Zoals je wilt.’ Galad liep door.

‘Wacht,’ riep Perijn. ‘Je hebt nog niet verteld wat mijn straf zal zijn, als ik me onderwerp.’

‘Nee,’ zei Galad, die nog steeds doorliep, ‘dat klopt.’

Загрузка...