3 De woede van de Amyrlin

Egwene zweefde in duisternis. Ze had geen vorm, geen gestalte of lichaam. De gedachten, verbeeldingen, zorgen, hoop en ingevingen van de hele wereld strekten zich tot in de eeuwigheid rondom haar uit.

Dit was de plek tussen dromen en de wakende wereld in, een zwarte omgeving met speldenprikjes van duizenden en nog eens duizenden afzonderlijke lichtjes, elk ervan geconcentreerder en intenser dan de sterren aan de hemel. Het waren dromen, en ze kon er binnenkijken, maar dat deed ze niet. Degene die zij wilde zien, waren afgeschermd, en de meeste andere waren een raadsel voor haar. Er was wel één droom waar ze graag naar binnen zou glippen. Ze hield zich in. Hoewel haar gevoelens voor Gawein nog steeds sterk waren, was haar mening over hem de laatste tijd vertroebeld. Verdwalen in zijn dromen zou niet helpen.

Ze draaide zich om en keek door het uitspansel. Sinds kort kwam ze hierheen om te zweven en na te denken. De dromen van alle mensen hier – sommigen van haar wereld, sommigen van schaduwen ervan – herinnerden haar eraan waarom ze streed. Ze moest nooit vergeten dat er nog een hele wereld buiten de muren van de Witte Toren bestond. Het doel van de Aes Sedai was om die wereld te dienen. De tijd verstreek terwijl ze baadde in het licht van dromen. Uiteindelijk zette ze zich in beweging en vond een droom die ze herkende; hoewel ze niet zeker wist hoe ze dat deed. De droom suisde naar haar toe en vulde haar blikveld.

Ze duwde met haar wilskracht tegen de droom en stuurde er een gedachte in. Nynaeve. Het wordt tijd dat je ophoudt me te ontlopen. Er is werk te doen, en ik heb nieuws voor je. Ontmoet me overmorgennacht in de Zaal van de Toren. Als je niet komt, zal ik gedwongen zijn maatregelen te nemen. Je getreuzel bedreigt ons allemaal.

De droom leek te trillen, en Egwene trok zich terug toen hij verdween. Ze had al met Elayne gesproken. Die twee waren onzekere factoren; ze moesten echt tot de stola worden verheven en de geloften afleggen.

Verder had Egwene inlichtingen van Nynaeve nodig. Hopelijk zou het dreigement, samen met de belofte van nieuws, haar lokken. En dat nieuws was belangrijk. De Witte Toren eindelijk verenigd, de Amyrlin Zetel veilig, Elaida gevangen genomen door de Seanchanen. Speldenprikjes van dromen suisden langs Egwene. Ze overwoog een poging te doen contact op te nemen met de Wijzen, maar bedacht zich. Hoe moest ze met hen omgaan? Ze moest in ieder geval voorkomen dat ze het gevoel kregen dat er met hen ‘werd omgegaan’. Haar bedoelingen met hen stonden nog niet geheel vast. Ze liet zichzelf terugglippen in haar lichaam, stelde zich er tevreden mee de rest van de nacht in haar eigen dromen door te brengen. Hier kon ze gedachten aan Gawein niet weghouden, en dat wilde ze ook niet. Egwene stapte in haar droom, en in zijn omhelzing. Ze stonden in een kleine kamer met stenen muren, gevormd zoals haar werkkamer in de Toren, maar ingericht als de gelagkamer in de herberg van haar vader. Gawein droeg stevige wollen kleding uit Tweewater en had zijn zwaard niet bij zich. Een eenvoudiger leven. Het kon niet haar leven zijn, maar ze kon erover dromen... Alles beefde. De kamer van verleden en heden leek te breken, in flarden van kolkende rook op te gaan. Egwene stapte met een kreet achteruit toen Gawein uiteenvloog alsof hij van zand was. Alles om haar heen was stof, en in de verte verrezen dertien Zwarte Torens onder een hemel zo zwart als teer.

Een ervan, en toen nog een, viel met een klap tegen de grond. Terwijl dat gebeurde, leken de torens die nog overeind stonden steeds hoger te worden. De grond beefde toen er nog een aantal torens vielen. Een andere toren schudde, barstte en stortte grotendeels in, maar toen herstelde hij zich en groeide uit tot de hoogste van allemaal. Toen de beving voorbij was, waren er nog zes hoge torens over. Egwene was op de grond gevallen, die ineens bestond uit zachte aarde met verwelkte bladeren erop. Het visioen veranderde. Ze keek naar een nest. Daarin krijsten een paar jonge adelaars om hun moeder.

Een van de adelaartjes vouwde zich uit en bleek helemaal geen adelaar te zijn, maar een serpent. De slang viel de andere jonge vogels aan en slikte ze in hun geheel door. De jonge vogels bleven alleen maar naar de lucht staren en deden alsof het serpent hun broertje was terwijl het hen verslond.

Het visioen veranderde. Ze zag een reusachtige bol van het fijnste kristal. Hij fonkelde in het licht van drieëntwintig gigantische sterren, die neer schenen op de donkere heuvel waar de bol op stond. Er zaten barsten in de bol, en hij werd bijeengehouden met touwen. Daar was Rhand. Hij liep de heuvel op met een houthakkersbijl in zijn hand. Hij kwam op de top aan en hief de bijl, waarna hij een voor een op de touwen inhakte en ze losmaakte. De laatste viel los en de bol begon uiteen te vallen, de prachtige ronde vorm brak in stukken. Rhand schudde zijn hoofd.

Egwene slaakte een kreet, werd wakker en ging rechtop zitten. Ze was in haar vertrekken in de Witte Toren. De slaapkamer was bijna leeg. Ze had Elaida’s spullen laten verwijderen, maar had de kamer nog niet helemaal van nieuwe huisraad voorzien. Ze had alleen een waskan, een dicht geweven bruin vezelkleed en een bed met een hemel. De luiken voor het raam waren gesloten; het ochtendzonnetje piepte erdoorheen.

Ze ademde in en uit. Maar zelden brachten dromen haar zo van haar stuk als deze.

Toen ze wat gekalmeerd was, reikte ze naast haar bed en raapte het in leer gebonden boekje op waarin ze haar dromen opschreef. De middelste van de drie dromen van vannacht was voor haar het duidelijkst. Ze vóélde de betekenis ervan, interpreteerde hem zoals haar soms lukte. Het serpent was een Verzaker, die zich verborg in de Witte Toren en zich voordeed als een Aes Sedai. Egwene had al vermoed dat dit het geval was, en Verin had het ook gezegd. Mesaana was nog steeds in de Witte Toren. Maar hoe deed ze zich voor als een Aes Sedai? Elke zuster had de geloften opnieuw afgelegd. Kennelijk kon Mesaana weerstand bieden aan de Eedstaf. Terwijl Egwene zorgvuldig haar dromen optekende, dacht ze aan de torens – hoog, dreigend haar te vernietigen – en ze begreep ook een deel van de betekenis daarvan.

Als Egwene Mesaana niet vond en tegenhield, zou er iets verschrikkelijks gebeuren. Het zou de val van de Witte Toren kunnen betekenen, en misschien de overwinning van de Duistere. Dromen waren geen Voorspellingen. Ze lieten niet zien wat er zóu gebeuren, maar wat er kón gebeuren.

Licht, dacht ze terwijl ze haar verslag voltooide. Alsof ik al niet genoeg aan mijn hoofd heb.

Egwene stond op om haar kamermeisjes te roepen, maar er werd al aan haar deur geklopt. Nieuwsgierig liep ze – enkel in haar nachthemd gekleed – over het dikke kleed en opende de deur. Silviana met haar vierkante gezicht stond in de voorkamer, gekleed in het rood, met haar haren in de gebruikelijke knot en haar rode Hoedsterstola over haar schouders.

‘Moeder,’ zei de vrouw met gespannen stem. ‘Mijn verontschuldigingen als ik u heb gewekt.’

‘Ik sliep niet,’ zei Egwene. ‘Wat is er? Wat is er gebeurd?’

‘Hij is hiér, Moeder. Bij de Witte Toren.’

‘Wie?’

‘De Herrezen Draak. Hij wil u spreken.’

‘Nou zeg, is me dit even een pan vissoep met alleen maar koppen erin,’ zei Siuan toen ze door een gang van de Witte Toren beende. ‘Hoe is hij door de stad gekomen zonder dat iemand hem heeft gezien?’ Hoofdkapitein Chubain grimaste.

En terecht, dacht Siuan. De man met het ravenzwarte haar droeg het uniform van de Torenwacht: maliën met een witte tabberd eroverheen, voorzien van de Vlam van Tar Valon. Hij liep met zijn hand op zijn zwaard. Er was over gesproken dat hij mogelijk zou worden vervangen als hoofdkapitein nu Brin in Tar Valon was, maar Egwene had naar Siuan geluisterd en dat niet gedaan. Brin wilde geen hoofdkapitein worden, en hij zou nodig zijn als veldgeneraal bij de Laatste Slag.

Brin was op pad met zijn mannen; het vinden van onderkomens en voedsel voor vijftigduizend soldaten bleek bijna onmogelijk. Ze had hem bericht gestuurd en voelde dat hij naderde. Hoewel die man een stevig blok hout was, had Siuan het gevoel dat het fijn zou zijn geweest om nu op zijn standvastigheid te kunnen steunen. De Herrezen Draak? In Tar Valon?

‘Het is niet werkelijk zo verrassend dat hij zo ver is gekomen, Siuan,’ zei Saerin. De Bruine zuster met haar olijfkleurige huid was bij Siuan geweest toen ze de kapitein met een bleek gezicht langs hadden zien rennen. Saerin had wat grijs bij haar slapen, de enige aanduiding van een hoge leeftijd bij een Aes Sedai, en ze had een litteken op haar wang, waarvan Siuan de oorzaak niet uit haar los had kunnen krijgen.

‘Kr stromen iedere dag honderden vluchtelingen de stad in,’ vervolgde Saerin, ‘en elke man die maar een beetje de bereidheid toont om te strijden, wordt doorgestuurd om zich aan te melden bij de Torenwacht. Geen wonder dat niemand Altor heeft tegengehouden.’ Chubain knikte. ‘Hij stond al voor de Zonsondergangspoort voordat iemand vragen ging stellen. En toen... Nou, hij zei gewoon dat hij de Herrezen Draak was en dat hij de Amyrlin wilde spreken. Hij schreeuwde niet of zo, hij zei het kalm als de lenteregen.’ Het was druk in de gangen van de Toren, hoewel de meeste vrouwen niet schenen te weten wat ze moesten doen en alleen maar als vissen in een net alle kanten op schoten.

Hou daarmee op, dacht Siuan. Hij is naar onze machtszetel gekomen. Hij is degene die in het net zit. ‘Wat voor spelletje speelt hij, denk je?’ vroeg Saerin. ‘Ik mag branden als ik het weet,’ antwoordde Siuan. ‘Hij is ongetwijfeld inmiddels al grotendeels waanzinnig. Misschien is hij bang en komt hij zich aangeven.’

‘Dat betwijfel ik.’

‘Ik ook,’ gaf Siuan met tegenzin toe. In de afgelopen paar dagen had ze – tot haar stomme verbazing – ontdekt dat ze Saerin graag mocht. Als Amyrlin had Siuan geen tijd gehad voor vriendschappen; het was te belangrijk geweest om de Ajahs tegen elkaar uit te spelen. Ze had Saerin destijds koppig en frustrerend gevonden. Nu ze niet meer zo vaak met elkaar op de vuist gingen, vond ze die eigenschappen wel prettig.

‘Misschien heeft hij gehoord dat Elaida weg is,’ zei Siuan, ‘en dacht hij dat hij hier veilig zou zijn, met een oude vriendin op de Amyrlin Zetel.’

‘Dat strookt niet met wat ik over die jongen heb gelezen,’ antwoordde Saerin. ‘Volgens de verslagen is hij achterdochtig, grillig en veeleisend, en probeert hij uit alle macht omgang met Aes Sedai te voorkomen.’

Dat had Siuan ook gehoord, hoewel ze Rhand al twee jaar niet meer had gezien. In feite was zij de vorige keer dat hij voor haar had gestaan de Amyrlin geweest, en hij een eenvoudige schaapherder. Het meeste wat ze sinds die tijd over hem had gehoord, was via de ogen-en-oren van de Blauwe Ajah tot haar gekomen. Er was veel vaardigheid voor nodig om speculatie van waarheid te onderscheiden, maar de meeste mensen waren het over Altor eens. Opvliegend, wantrouwig, hooghartig. Het Licht verzenge Elaida, dacht Siuan. Als zij er niet was geweest, hadden we hem lang geleden al veilig onder de hoede van de Aes Sedai gehad.

Ze gingen drie gedraaide hellingen op en kwamen in een volgende gang van de Witte Toren. De muren waren wit in deze gang naar de Zaal van de Toren. Als de Amyrlin de Herrezen Draak wilde ontvangen, dan zou ze het hier doen. Twee bochten verderop – langs staande spiegellampen en prachtige wandkleden – stapten ze een laatste gang in en verstijfden.

De vloertegels hadden de kleur van bloed. Dat klopte niet. De tegels hier hadden wit en geel moeten zijn. Deze glinsterden alsof ze nat waren.

Chubain inhaleerde scherp en zijn hand ging naar zijn zwaardgevest. Saerin trok haar wenkbrauw op. Siuan kwam in de verleiding om naar voren te stormen, maar plekken waar de Duistere de wereld had aangeraakt konden gevaarlijk zijn. Ze kon wel door de vloer zakken, of worden aangevallen door de wandkleden. De twee Aes Sedai draaiden zich om en liepen de andere kant op. Chubain bleef nog even staan, maar toen haastte hij zich achter hen aan. De spanning in zijn gezicht was duidelijk te zien. Eerst de Seanchanen, en nu de Herrezen Draak zelf, die de Toren kwamen aanvallen terwijl hij dienst had.

Op hun tocht door de gangen kwamen ze andere zusters tegen die dezelfde kant op liepen. De meesten droegen hun stola. Je zou kunnen zeggen dat dat kwam door het nieuws van die dag, maar de waarheid was dat veel van hen nog altijd vasthielden aan hun wantrouwen ten opzichte van de andere Ajahs. Alweer een reden om Elaida te vervloeken. Egwene had hard gewerkt om de Toren te hersmeden, maar je kon netten die in de loop van jaren waren beschadigd niet in één maand repareren.

Éindelijk kwamen ze in de Zaal van de Toren aan. Zusters dromden samen in de brede gang buiten, opgedeeld per Ajah. Chubain ging meteen met de wachters bij de deur praten en Saerin liep de Zaal in, waar ze zou wachten bij de andere Gezetenen. Siuan bleef bij de tientallen anderen buiten staan.

Kr waren dingen veranderd. Egwene had een nieuwe Hoedster gekozen ter vervanging van Sheriam. Dat haar keus op Silviana was gevallen, was heel logisch. De vrouw stond bekend om haar nuchterheid, voor een Rode, en deze keus had geholpen de twee helften van de Toren weer aaneen te smeden. Maar Siuan had de flauwe hoop gekoesterd dat ze zelf zou worden gekozen. Nu Egwene het zo ontzettend druk had – en zelf zo vaardig begon te worden – steunde ze steeds minder op Siuan.

Dat was goed. Maar het was ook om woest van te worden.

De bekende gangen, de geur van pas geboende tegels, de galmende voetstappen... De vorige keer dat ze hier was, had zij de scepter gezwaaid. Nu niet meer.

Ze was niet van zins weer naar een verheven positie op te klimmen. De Laatste Slag naderde; ze had geen zin om tijd te besteden aan het geruzie van de Blauwe Ajah terwijl die weer in de Toren werd geïntegreerd. Ze wilde doen wat oorspronkelijk haar bedoeling was geweest, al die jaren geleden met Moiraine: de Herrezen Draak naar de Laatste Slag begeleiden.

Via de binding voelde ze Brin al aankomen voordat hij sprak. ‘Dat is nog eens een bezorgd gezicht,’ zei hij, dwars door de vele gedempte gesprekken in de gang heen, toen hij achter haar aan kwam lopen. Siuan draaide zich naar hem om. Hij was statig en opmerkelijk kalm, vooral als je naging dat hij was verraden door Morgase Trakand, daarna in de politiek van de Aes Sedai was gezogen, en vervolgens had gehoord dat hij zijn fronttroepen moest aanvoeren tijdens de Laatste Slag. Maar dat was Brin. Altijd sereen. Hij nam haar zorgen al weg door hier alleen maar te zijn.

‘Je bent sneller gekomen dan ik had verwacht,’ zei ze. ‘En ik heb géén bezorgd gezicht, Garet Brin. Ik ben een Aes Sedai. Het ligt in mijn aard om mezelf en mijn omgeving te beheersen.’

‘Jawel,’ zei hij. ‘En toch, hoe meer ik omga met Aes Sedai, hoe meer ik daarover twijfel. Beheersen ze hun gevoelens? Of veranderen die gevoelens gewoon nooit? Als iemand altijd bezorgd is, dan ziet ze er altijd hetzelfde uit.’ Ze keek hem aan. ‘Dwaze kerel.’

Hij glimlachte en draaide zich om om de gang vol Aes Sedai en Zwaardhanden door te kijken. ‘Ik was al op weg terug naar de Toren met een verslag toen je boodschapper naar me toe kwam. Dank je.’

‘Graag gedaan,’ zei ze nors.

‘Ze zijn zenuwachtig,’ zei hij. ‘Ik geloof niet dat ik de Aes Sedai ooit eerder zo heb gezien.’

‘Nou, dat kun je ons toch niet kwalijk nemen?’ snauwde ze. Hij keek haar aan en legde zijn hand op haar schouder. Zijn sterke, eeltige vingers streken langs haar nek. ‘Wat is er aan de hand?’ Ze haalde diep adem en wierp een blik opzij toen Egwene eindelijk aankwam, op weg naar de Zaal terwijl ze in gesprek was met Silviana. Zoals gebruikelijk werd ze gevolgd door de sombere Gawein Trakand, als een schaduw op afstand. Niet opgemerkt door Egwene, niet gebonden als haar Zwaardhand, maar ook niet uit de Toren gezet. Sinds de hereniging bracht hij al zijn nachten door op wacht voor Egwenes deur, ondanks het feit dat ze daar boos om werd. Toen Egwene de ingang van de Zaal naderde, stapten andere zusters achteruit en maakten ruimte, sommige schoorvoetend, andere eerbiedig. Zij had de Toren van binnenuit op de knieën gedwongen, en dat terwijl ze elke dag werd geslagen en zoveel dolkwortel binnenkreeg dat ze amper een kaars kon aansteken met de Kracht. Zo jong. Maar wat stelde leeftijd voor, bij de Aes Sedai? ‘Ik dacht altijd dat ik daarbinnen zou zitten,’ zei Siuan zachtjes, alleen tegen Brin. ‘Dat ik hem zou ontvangen, begeleiden. Dat ik degene zou zijn die in die stoel zat.’ Brins greep werd steviger. ‘Siuan, ik...’

‘O, stel je niet aan,’ gromde ze, en ze keek hem aan. ‘Ik heb nergens spijt van.’

Hij fronste zijn voorhoofd.

‘Het is beter zo,’ zei Siuan, hoewel haar maag verkrampte terwijl ze het toegaf. ‘Ondanks al haar tirannie en dwaasheid is het góéd dat Elaida me heeft afgezet, want dat heeft ons Egwene opgeleverd. Zij zal het beter doen dan ik had gekund. Het is moeilijk te verteren, want ik heb goed werk verricht als Amyrlin, maar dat zou ik niet kunnen. Leiding geven door je aanwezigheid in plaats van met geweld, verenigen in plaats van verdelen. En dus ben ik blij dat Egwene degene is die hem ontvangt.’

Brin glimlachte en kneep liefkozend in haar schouder. ‘Wat is er?’ vroeg ze. ‘Ik ben trots op je.’

Ze sloeg haar ogen ten hemel. ‘Bah. Die gevoeligheid van je verzuipt me nog eens.’

‘Je kunt je goedheid voor mij niet verbergen, Siuan Sanche. Ik kan in je hart kijken.’

‘Wat ben je toch een baviaan.’

‘Maar toch. Jij hebt ons hierheen gebracht, Siuan. Hoe hoog dat meisje ook opstijgt, ze kan dat doen omdat jij de treden voor haar hebt uitgehouwen.’

‘Ja, en toen heb ik de beitel aan Elaida gegeven.’ Siuan wierp een blik op Egwene, die net binnen de deur naar de Zaal stond. De jonge Amyrlin bekeek de vrouwen die buiten stonden en knikte begroetend naar Siuan. Misschien zelfs met een beetje eerbied. ‘Zij is wat we nu nodig hebben,’ zei Brin, ‘maar jij bent wat we toen nodig hadden. Je hebt het goed gedaan, Siuan. Zij weet dat, en de Toren weet het ook.’

Dat was heel fijn om te horen. ‘Nou ja. Heb je hem gezien toen je binnenkwam?’

‘Ja,’ zei Brin. ‘Hij staat beneden, in de gaten gehouden door minstens honderd Zwaardhanden en zesentwintig zusters; twee volle cirkels. Hij wordt ongetwijfeld afgeschermd, maar alle zesentwintig vrouwen leken bijna in paniek. Niemand durft hem aan te raken of te binden.’

‘Zolang hij afgeschermd is, zou het niet moeten uitmaken. Leek hij je bang? Hooghartig? Kwaad?’

‘Niets van dat alles.’

‘Nou, hoe kwam hij dan wél op je over?’

‘Eerlijk, Siuan? Hij kwam op me over als een Aes Sedai.’ Siuan liet haar mond dichtvallen. Plaagde hij haar weer? Nee, de generaal leek het te menen. Maar wat bedoelde hij? Egwene ging de Zaal binnen en een in het wit geklede Novice draafde weg, gevolgd door twee soldaten van Chubain. Egwene liet de Draak hierheen komen. Brin bleef met zijn hand op Siuans schouder vlak achter haar in de gang staan. Siuan dwong zichzelf om kalm te blijven.

Uiteindelijk zag ze beweging aan het einde van de gang. Rondom haar begonnen zusters te gloeien terwijl ze de Bron omhelsden. Siuan bood weerstand tegen dat teken van onzekerheid. Weldra naderde er een stoet: Zwaardhanden in een vierkant rondom een lange gestalte in een sleetse bruine mantel, met zesentwintig Aes Sedai erachteraan. De gestalte daarbinnen gloeide in haar ogen. Ze had het Talent om ta’veren te zien, en Altor was een van de machtigste ta’veren die ooit had geleefd.

Ze dwong zichzelf de gloed te negeren en naar Altor zelf te kijken. Het leek erop dat de jongen een man was geworden. Alle sporen van jeugdige zachtheid waren verdwenen, vervangen door harde lijnen. Hij had niet langer die onbewust ineengezakte houding die vele jongemannen hebben, vooral als ze lang zijn. In plaats daarvan omhelsde hij zijn lengte zoals een man hoorde te doen, en hij liep met een uitstraling van gezag. Siuan had in haar tijd als Amyrlin valse Draken gezien. Vreemd, hoe deze man zo op hen leek. Het was... Ze verstijfde toen ze zijn blik ontmoette. Er lag iets onbenoembaars in zijn ogen, een gewicht, een ouderdom. Alsof de man achter die ogen door het licht van duizend levens heen keek, samengebald in één. Zijn gezicht leek inderdaad op dat van een Aes Sedai. Die ogen, in ieder geval, waren leeftijdloos.

De Herrezen Draak stak zijn rechterhand op – zijn linkerarm hield hij op zijn rug – en liet de stoet halt houden. ‘Mag ik even?’ zei hij tegen de Zwaardhanden, en hij stapte tussen hen door. De Zwaardhanden lieten hem geschokt voorbijgaan; de zachte stem van de Draak zorgde ervoor dat ze opzij stapten. Ze hadden beter moeten weten. Altor liep naar Siuan toe, en ze zette zich schrap. Hij was ongewapend en afgeschermd. Hij kon haar niet deren. Toch stapte Brin naast haar en legde zijn hand op zijn zwaard. ‘Vrede, Garet Brin,’ zei Altor. ‘Ik doe haar geen kwaad. Je hebt je door haar laten binden, neem ik aan? Merkwaardig. Elayne zal dat belangwekkend vinden. En Siuan Sanche. Je bent veranderd sinds de vorige keer dat ik je zag.’

‘We veranderen allemaal naarmate het Rad draait.’

‘Als dat niet het antwoord van een Aes Sedai is.’ Altor glimlachte. Een ontspannen, warme glimlach. Dat verraste haar. ‘Ik vraag me af of ik daar ooit aan zal wennen. Je hebt een keer een pijl voor me opgevangen. Heb ik je daar wel voor bedankt?’

‘Ik deed het niet met opzet, als ik het me goed herinner,’ zei ze droogjes.

‘Toch bedank ik je ervoor.’ Hij wendde zich naar de deur van de Zaal. ‘Wat voor Amyrlin is ze?’

Waarom vraag je dat aan mij, dacht ze. Maar hij wist niet hoe hecht Siuan en Egwene waren. ‘Ze is ongelooflijk,’ zei Siuan. ‘Een van de grootste die we ooit hebben gehad, ondanks het feit dat ze de Zetel pas korte tijd bekleedt.’

Hij glimlachte weer. ‘Ik had niet anders moeten verwachten. Vreemd, maar ik heb het gevoel dat het pijn zal doen om haar weer te zien, hoewel dat een wond is die echt is genezen. Ik denk dat ik me de pijn ervan gewoon nog kan herinneren.’

Licht, maar die man maakte een potje van haar verwachtingen! De Witte Toren was een plek die elke man die kon geleiden een onbehaaglijk gevoel had moeten geven, of hij nu de Herrezen Draak was of niet. Hij scheen zich echter geen zorgen te maken. Ze deed haar mond open, maar werd in de rede gevallen toen een Aes Sedai zich door de groep heen drong. Tiana? De vrouw trok iets uit haar mouw en gaf het aan Rhand. Een briefje met een rood zegel erop. ‘Dit is voor jou,’ zei ze. Haar stem klonk gespannen en haar vingers trilden, hoewel die trilling zo licht was dat de meeste mensen het zouden hebben gemist. Siuan had echter geleerd te letten op tekenen van gevoelens bij Aes Sedai. Altor trok zijn wenkbrauw op en pakte het briefje aan. ‘Wat is dit?’

‘Ik had beloofd het af te leveren,’ zei Tiana. ‘Ik wilde eigenlijk weigeren, maar ik had nooit verwacht dat je echt zou komen om... Ik bedoel...’ Ze maakte haar zin niet af en sloot haar mond. Toen trok ze zich terug in de drukte.

Altor stopte het briefje in zijn zak zonder het te lezen. ‘Doe je best om Egwene te kalmeren als ik klaar ben,’ zei hij tegen Siuan. Toen haalde hij diep adem en beende naar voren, waarbij hij zijn wachters negeerde. Ze haastten zich achter hem aan, de Zwaardhanden met schaapachtige blikken, maar niemand durfde hem aan te raken toen hij de deuren door stapte en de Zaal van de Toren in ging.


De haartjes op Egwenes armen gingen rechtop staan toen Rhand zonder begeleiding de kamer binnenkwam. Aes Sedai buiten verdrongen zich rondom de deur en probeerden de indruk te wekken dat ze zich niet aan hem vergaapten. Silviana keek Egwene aan. Moest deze bespreking worden Verzegeld tot de Zaal?

Nee, dacht Egwene. Ze moeten zien hoe ik met hem omga. Licht, maar ik ben hier niet klaar voor.

Er viel niets aan te doen. Ze vermande zich, en in gedachten herhaalde ze dezelfde woorden die ze zich de hele ochtend al voorhield. Dit was niet Rhand Altor, haar jeugdvriend, de man van wie ze had aangenomen dat ze op een dag met hem zou trouwen. Tegenover Rhand Altor kon ze zich soepel opstellen, maar soepelheid hier zou het einde van de wereld kunnen betekenen.

Nee. Deze man was de Herrezen Draak. De gevaarlijkste man die ooit had geleefd. Hij was lang, en veel zelfverzekerder dan ze zich hem herinnerde. Hij droeg eenvoudige kleding. Hij liep recht naar het midden van de Zaal, terwijl zijn Zwaardhand-wachters buiten bleven staan. Midden op de Vlam op de vloer kwam hij tot stilstand, omringd door Gezetenen in hun stoelen. ‘Egwene,’ zei Rhand, en zijn stem galmde door de kamer. Hij knikte naar haar, als in eerbied. ‘Je hebt je aandeel geleverd, zie ik. De Amyrlinstola past je goed.’

Door alles wat ze de laatste tijd over Rhand had gehoord, had ze niet zoveel kalmte van hem verwacht. Misschien was het de kalmte van een misdadiger die zichzelf eindelijk aangeeft. Was dat hoe ze over hem dacht? Als misdadiger? Hij had beslist dingen gedaan die misdadig leken; hij had verwoest, hij had veroverd. Toen ze voor het laatst enige tijd met Rhand had doorgebracht, reisden ze door de Aielwoestenij. Hij was in die maanden een harde man geworden, en die hardheid zag ze nog steeds in hem. Maar er was nog iets anders, iets diepers.

‘Wat is er met je gebeurd?’ hoorde ze zichzelf vragen terwijl ze zich naar voren boog op de Amyrlin Zetel.

‘Ik ben gebroken,’ zei Rhand, met zijn handen op zijn rug. ‘En toen, opmerkelijk genoeg, werd ik hersmeed. Ik geloof dat hij me bijna te pakken had, Egwene. Cadsuane was degene die me ertoe aanzette dat te herstellen, hoewel ze dat per ongeluk deed. Toch zal ik haar verbanning ongedaan moeten maken, vermoed ik.’ Hij sprak anders. Er klonk iets vormelijks in zijn woorden door dat ze niet herkende. Bij een andere man zou ze zijn uitgegaan van een beschaafde afkomst en goed onderwijs. Maar dat had Rhand niet. Konden leermeesters hem zo snel hebben bijgeschoold? ‘Waarom ben je naar de Amyrlin Zetel gekomen?’ vroeg ze. ‘Ben je hier om een verzoek in te dienen, of kom je je overgeven aan de begeleiding van de Witte Toren?’

Hij keek haar onderzoekend aan, nog altijd met zijn handen op zijn rug. Vlak achter hem kwamen dertien zusters geruisloos de Zaal in, met de gloed van saidar om hen heen terwijl ze het schild rondom hem in stand hielden.

Rhand scheen er niet om te malen. Hij keek om zich heen en bekeek de verschillende Gezetenen. Zijn blik bleef hangen bij de zetels van de Rode Ajah, waarvan er twee onbezet waren. Pevara en Javindhra waren nog niet teruggekeerd van hun onbekende missie. Alleen Barasine – pas gekozen als vervangster van Duhara – was aanwezig. Het sierde haar dat ze Rhands blik rustig ontmoette. ‘Ik heb je gehaat,’ zei Rhand toen hij zich weer tot Egwene wendde. ‘Ik heb vele gevoelens ondergaan in de afgelopen maanden. Het lijkt wel alsof ik, vanaf het ogenblik dat Moiraine naar Tweewater kwam, heb geworsteld om de besturende touwtjes van de Aes Sedai te ontwijken. En toch heb ik andere touwtjes – veel gevaarlijkere touwtjes – zich ongezien om me heen laten wikkelen.

Ik denk dat ik te veel mijn best heb gedaan. Ik was bang dat als ik naar jou luisterde, je me zou gaan beheersen. Het was geen verlangen naar onafhankelijkheid dat me dreef, maar een angst voor irrelevantie. De vrees dat de dingen die ik zou bereiken jouw eigendom zouden zijn, en niet van mij.’ Hij aarzelde. ‘Ik had moeten wensen om zo’n handig stel schouders waarop ik de schuld voor mijn wandaden kon afwentelen.’

Egwene fronste haar voorhoofd. Was de Herrezen Draak naar de Witte Toren gekomen om zinloze filosofie te bedrijven? Misschien was hij tóch gek geworden. ‘Rhand,’ zei Egwene, en ze verzachtte haar stem. ‘Ik wil enkele zusters met je laten praten om te bepalen of er iets... mis met je is. Probeer het alsjeblieft te begrijpen.’ Zodra ze meer over zijn toestand wisten, konden ze besluiten wat ze met hem moesten doen. De Herrezen Draak had wel vrijheid nodig om te doen wat hij volgens de voorspellingen zou doen, maar konden ze hem gewoon laten weglopen nu ze hem hadden? Rhand glimlachte. ‘O, ik begrijp het ook, Egwene. En het spijt me je te moeten weigeren, maar ik heb te veel te doen. Mensen verhongeren vanwege mij, anderen leven in doodsangst door wat ik heb gedaan. Een vriend van me rijdt zonder bondgenoten zijn dood tegemoet. Er is nog maar zo weinig tijd om te doen wat ik moet doen.’

‘Rhand,’ zei Egwene, ‘we moeten het zeker weten.’ Hij knikte alsof hij het begreep. ‘Dit is het deel waar ik spijt van heb. Ik wilde niet naar je machtscentrum komen, alles wat je zo deskundig hebt bereikt, en me tegen je verzetten. Maar er is niets aan te doen. Je moet weten wat mijn bedoelingen zijn, zodat je je kunt voorbereiden.

De vorige keer dat ik probeerde de Bres te verzegelen, was ik gedwongen dat zonder de hulp van de vrouwen te doen. Dat was mede de oorzaak van de rampspoed, hoewel het misschien verstandig van ze was om me hun kracht te onthouden. Nou, de blaam moet gelijkelijk worden verdeeld, maar ik zal de tweede keer niet dezelfde fouten maken. Ik denk dat zowel saidin als saidar moet worden gebruikt. Ik heb de antwoorden nog niet.’

Egwene boog zich naar voren en bekeek hem onderzoekend. Er was geen waanzin in zijn ogen te zien. Ze kende die ogen. Ze kende Rhand.

Licht, dacht ze. Ik heb het mis. Ik kan niet alleen maar aan hem denken als de Herrezen Draak. Ik ben hier met een reden. Hij is hier met een reden. Voor mij moet hij Rhand zijn. Want Rhand is te vertrouwen, terwijl de Herrezen Draak moet worden gevreesd. ‘Wie van de twee ben jij?’ fluisterde ze onbewust. Hij hoorde het. ‘Ik ben allebei, Egwene. Ik herinner me hem. Lews Therin. Ik zie zijn gehele leven, elk wanhopig ogenblik ervan. Ik zie het als in een droom, maar dan wel een lucide droom. Mijn eigen droom. Het is een deel van me.’

De woorden waren die van een waanzinnige, maar ze werden gelijkmatig uitgesproken. Ze keek hem aan en herinnerde zich de jongeman die hij was geweest. Die ernstige jongeman. Niet zo plechtig als Perijn, maar ook niet zo wild als Mart. Degelijk, recht door zee. Het soort man dat je met alles kon vertrouwen. Zelfs met het lot van de wereld.

‘Over een maand,’ zei Rhand, ‘reis ik naar Shayol Ghul en breek de laatste zegels op de kerker van de Duistere. Ik wil je hulp daarbij.’ De zegels breken? Ze zag het beeld uit haar droom, van Rhand die inhakte op de touwen om de kristallen bol. ‘Rhand, nee,’ zei ze. ‘Ik zal jullie allemaal nodig hebben,’ vervolgde hij. ‘Ik hoop bij het Licht dat jullie me deze keer zullen bijstaan. Ik wil jullie één dag voordat ik naar Shayol Ghul ga ontmoeten. En dan... bespreken we mijn voorwaarden.’

‘Je voorwaarden?’ vroeg Egwene.

‘Je ziet het wel,’ zei hij, en hij draaide zich om alsof hij wilde vertrekken.

‘Rhand Altor!’ riep ze, terwijl ze opstond. ‘Je keert de Amyrlin Zetel niét de rug toe!’

Hij verstijfde en draaide zich weer om.

‘Je mag de zegels niet breken,’ zei Egwene. ‘Dan bestaat het gevaar dat je de Duistere vrijlaat.’

‘Dat moeten we gokken. Puin ruimen. De Bres moet eerst weer geheel worden geopend voordat hij kan worden verzegeld.’

‘We moeten hierover praten,’ zei ze. ‘Voorbereidingen treffen.’

‘Daarom ben ik naar jou toe gekomen. Zodat jij voorbereidingen kon treffen.’

Hij scheen vermaakt. Licht! Ze ging boos weer zitten. Die koppigheid van hem was net zoals bij zijn vader. ‘We hebben dingen te bespreken, Rhand. Niet alleen dit, maar nog andere zaken, waaronder de zusters die door je mannen zijn gebonden.’

‘Daar kunnen we het bij onze volgende ontmoeting over hebben.’ Ze keek hem fronsend aan.

‘Nou, daar gaan we dan,’ zei Rhand. Hij maakte een buiging voor haar, een ondiepe, bijna meer een hoofdknik. ‘Egwene Alveren, Hoedster van de Zegels, Vlam van Tar Valon, krijg ik uw toestemming om te vertrekken?’

Hij vroeg het zo beleefd. Ze kon niet bepalen of hij met haar spotte of niet. Ze keek hem in de ogen. Dwing me niet om iets te doen waar ik spijt van krijg, leek zijn gezichtsuitdrukking te zeggen. Kon ze hem werkelijk hier vasthouden? Na wat hij tegen Elaida had gezegd over dat hij vrij moest zijn? ‘Je mag de zegels niet breken,’ zei ze. ‘Dat is waanzin.’

‘Ontmoet me op de plek die bekendstaat als Akker van Merrilor, een stukje naar het noorden. Dan praten we voordat ik naar Shayol Ghul ga. Voorlopig wil ik je niet tarten, Egwene. Maar ik móét gaan.’ Ze wendden geen van beiden hun blik af. De andere aanwezigen leken hun adem in te houden. Het was zo stil in de zaal dat Egwene de lichte bries hoorde, waardoor het roosvenster kreunde in de loden randen.

‘Goed dan,’ zei Egwene. ‘Maar dit is nog niet afgelopen, Rhand.’

‘Het is nooit afgelopen, Egwene,’ antwoordde hij. Toen knikte hij naar haar, draaide zich om en liep de Zaal uit. Licht! Hij was zijn linkerhand kwijt! Hoe was dat gebeurd?

De zusters en Zwaardhanden maakten met tegenzin ruimte voor hem. Egwene hief met een duizelig gevoel haar hand naar haar hoofd. ‘Licht!’ zei Silviana. ‘Hoe kon u daarbij nadenken, Moeder?’

‘Waarbij?’ Egwene keek om zich heen. Veel Gezetenen zaten duidelijk onderuitgezakt in hun stoel.

‘Iets greep mijn hart vast,’ zei Barasine, met een hand tegen haar borst gedrukt, ‘en kneep erin. Ik durfde niet te praten.’

‘Ik probéérde te praten,’ zei Yukiri, ‘maar het lukte me niet.’

‘Ta’veren,’ zei Saerin. ‘Maar zo’n sterke invloed... Ik had het gevoel dat het me van binnenuit zou verpletteren.’

‘Hoe bood u daar weerstand aan, Moeder?’ vroeg Silviana. Egwene fronste haar voorhoofd. Zij had zich niet zo gevoeld. Misschien omdat zij aan hem dacht als Rhand. ‘We moeten bespreken wat hij heeft gezegd. De Zaal van de Toren komt over een uur weer bij elkaar.’ Dat gesprek zou ze wel laten Verzegelen tot de Zaal. ‘En laat iemand hem volgen om zeker te weten dat hij echt weggaat.’

‘Dat doet Garet Brin al,’ zei Chubain vanaf de gang. De Gezetenen stonden ontdaan op. Silviana boog zich naar haar toe. ‘U hebt gelijk, Moeder. Hij mag de zegels niet breken. Maar wat moeten we doen? Als u hem niet gevangen wilt nemen...’

‘Ik betwijfel of we hem hadden kunnen tegenhouden,’ zei Egwene. ‘Hij heeft iets over zich. Ik... Ik had het gevoel dat hij dat schild moeiteloos had kunnen doorbreken.’

‘Maar hoe dan? Hoe houden we hem tegen?’

‘We hebben bondgenoten nodig,’ zei Egwene. Ze haalde diep adem. ‘Hij kan misschien worden overgehaald door mensen die hij vertrouwt.’ Of misschien kon hij worden gedwongen zich te bedenken als hij tegenover een groep stond die groot en verenigd genoeg was om hem tegen te houden.

Nu was het nóg belangrijker dat ze Elayne en Nynaeve sprak.

Загрузка...