14 Een eed

Egwene liep tegen een flauwe, met groen gras begroeide helling op. De lucht was aangenaam koel. Trage vlinders zweefden van bloem naar bloem, als nieuwsgierige kinderen die in kastjes gluurden. Egwene liet haar schoenen verdwijnen, zodat ze de grassprieten onder haar voeten kon voelen.

Ze haalde diep adem, glimlachte en keek toen naar de kolkende zwarte wolken. Kwaad, gewelddadig, geruisloos, ondanks flitsen van amethistkleurige bliksems. Een vreselijke storm boven, een rustige, vredige wei beneden. Een tweedeling van de Wereld der Dromen. Merkwaardig genoeg voelde Tel’aran’rhiod nu wat haar betrof onnatuurlijker dan tijdens haar eerste paar bezoeken met gebruikmaking van Verins ter’angreaal. Ze had deze plek gezien als een speelplaats, had in een gril haar kleding veranderd, aannemend dat ze veilig was. Ze had het niet begrepen. Tel’aran’rhiod was ongeveer net zo veilig als een berenval die in een mooie kleur was geschilderd. Als de Wijzen haar niet op het juiste pad hadden gezet, had ze het misschien niet overleefd en was ze nooit Amyrlin geworden. Ja, ik geloof dat dit het is, dacht ze. De glooiende groene heuvels, de groepjes bomen. Het was de eerste plek waar ze naartoe was gegaan, meer dan een jaar geleden. Het had iets betekenisvols om hier te staan, nu ze zo ver was gekomen. En toch leek het alsof ze nog een even grote afstand te overbruggen had voordat dit achter de rug zou zijn, en in veel kortere tijd.

Toen ze gevangenzat in de Toren, had ze zichzelf er – herhaaldelijk – aan herinnerd dat ze zich slechts op één probleem tegelijk kon richten. De hereniging van de Witte Toren moest op de eerste plaats komen. Nu leken zowel de problemen als de mogelijke oplossingen echter ontelbaar. Ze overstelpten haar, verdronken haar in alle dingen die ze zóu moeten doen.

Gelukkig waren er in de afgelopen paar dagen meerdere onverwachte graanvoorraden in de stad aangetroffen. In één geval een vergeten pakhuis, eigendom van een man die in de winter was overleden. De andere waren kleiner geweest: een paar zakken hier en daar. Opmerkelijk genoeg was op geen van die vindplaatsen enig spoor van verrotting aangetroffen.

Ze had twee ontmoetingen vanavond, gericht op andere problemen. Haar grootste zorg zou bestaan uit de gezichtspunten van de mensen met wie ze had afgesproken. Geen van beide groepen zou haar zien als wat ze was geworden.

Ze sloot haar ogen en verplaatste zichzelf met haar wilskracht. Toen ze haar ogen opende, stond ze in een grote ruimte met diepe schaduwen in de hoeken, waarin pilaren oprezen als dikke torens. Het Hart van de Steen van Tyr.

Twee Wijzen zaten op de vloer midden in de kamer, tussen een woud van pilaren. Ze droegen lichtbruine rokken en witte hemden, en hun gezichten waren opvallend verschillend. Dat van Bair was gerimpeld van ouderdom, als leer dat te drogen was gelegd in de zon. Hoewel ze af en toe streng kon zijn, waren er lachrimpeltjes rond haar ogen en mond te zien.

Amys’ gezicht was zijdezacht, een gevolg van haar vermogen tot geleiden. Haar gelaat was niet leeftijdloos, maar het was zo beheerst dat ze een Aes Sedai had kunnen zijn.

De twee droegen hun omslagdoeken om hun middel, en hun hemden waren open geknoopt. Egwene ging voor hen zitten, maar hield vast aan de natlanderkleding die ze droeg. Amys trok haar wenkbrauw op; vond ze dat Egwene zich had moeten omkleden? Of waardeerde ze het juist dat Egwene niet probeerde zich voor te doen als iets wat ze niet was? Het was moeilijk te bepalen. ‘De strijd binnen de Witte Toren is voorbij,’ meldde Egwene. ‘De vrouw Elaida a’Roihan?’ vroeg Amys.

‘Ontvoerd door de Seanchanen,’ antwoordde Egwene. ‘Ik ben door haar volgelingen aangesteld als de nieuwe Amyrlin. Mijn positie is verre van zeker. Soms heb ik het gevoel dat ik mijn evenwicht bewaar op een steen die boven op een andere steen ligt. Maar de Witte Toren is weer één geheel.’

Amys klakte zachtjes met haar tong. Ze hief haar hand en een gestreepte stola – een Amyrlinstola – verscheen erin. ‘Dan neem ik aan dat je deze zou moeten dragen.’

Egwene liet zachtjes, langzaam haar adem ontsnappen. Soms vond ze het opmerkelijk hoeveel waarde ze hechtte aan de mening van deze vrouwen. Ze nam de stola aan en legde hem om haar schouders. ‘Dit nieuws zal Sorilea niet bevallen,’ zei Bair hoofdschuddend. ‘Ze had nog steeds de hoop dat je die dwazen in de Witte Toren zou achterlaten en bij ons zou terugkeren.’

‘Pas alsjeblieft op,’ zei Egwene, die een kom thee voor zichzelf opriep. ‘Niet alleen ben ik een van die dwazen, mijn goede vriendin, ik ben zelfs hun leidster. Koningin van de dwazen, zou je kunnen zeggen.’

Bair aarzelde. ‘Ik heb toh.’

‘Niet voor het spreken van de waarheid,’ verzekerde Egwene haar. ‘Velen van hen zijn dwazen, maar zijn we niet allemaal wel eens dwaas? Jullie lieten me niet over aan mijn dwaasheid toen jullie me zwervend door Tel’aran’rhiod aantroffen. Ik kan de vrouwen in de Witte Toren net zomin in de steek laten.’

Amys’ kneep haar ogen samen. ‘Je bent veel gegroeid sinds onze vorige ontmoeting, Egwene Alveren.’

Dat verheugde Egwene. ‘Ik moest ook veel groeien. Mijn leven is de laatste tijd zwaar.’

‘Als er een dak instort,’ zei Bair, ‘zullen sommige mensen beginnen met het wegslepen van de brokstukken en tijdens het werk sterker worden. Anderen gaan op bezoek bij de veste van hun broer en drinken zijn water.’

‘Hebben jullie Rhand de laatste tijd nog gezien?’ vroeg Egwene. ‘De Car’a’carn heeft de dood omhelsd,’ zei Amys. ‘Hij heeft zijn pogingen om zo sterk als de stenen te zijn opgegeven, en heeft in plaats daarvan de kracht van de wind verworven.’

Bair knikte. ‘We zullen bijna moeten ophouden hem een kind te noemen.’ Ze glimlachte. ‘Bijna.’

Egwene liet niet merken hoe geschokt ze was. Ze had verwacht dat de vrouwen boos op Rhand zouden zijn. ‘Ik wil dat je weet hoeveel eerbied ik voor jullie heb. Jullie hebben veel eer, vanwege hoe jullie me hebben opgenomen. Ik geloof dat ik alleen maar verder kan kijken dan mijn zusters omdat jullie me hebben geleerd te lopen met een rechte rug en een opgeheven hoofd.’

‘Het was eenvoudig,’ zei Amys overduidelijk ingenomen. ‘Iets wat elke vrouw zou hebben gedaan.’

‘Er zijn maar weinig genoegens die zoveel voldoening geven als een snoer overnemen dat door iemand anders is geknoopt,’ zei Bair, ‘en het dan weer recht te maken. Maar als het snoer niet van goed materiaal is gemaakt, dan zal geen enkele mate van ontwarren het redden. Jij gaf ons uitstekend materiaal, Egwene Alveren.’

‘Ik wou dat het mogelijk was,’ zei Egwene, ‘om meer zusters op te leiden in de gebruiken van de Wijzen.’

‘Je zou ze naar ons toe kunnen sturen,’ antwoordde Amys. ‘Vooral als ze straf nodig hebben. Wij zouden ze niet zo in de watten leggen als de vrouwen in de Witte Toren.’

Egwenes stekels kwamen overeind. De afranselingen die ze had ondergaan, daarmee was ze ‘in de watten gelegd’? Dat was echter een strijd die ze niet wilde aangaan. De Aiel zouden de gebruiken van natlanders altijd beschouwen als zacht, en aan dat standpunt viel niet te tornen.

‘Ik betwijfel of de zusters daarmee zouden instemmen,’ zei Egwene behoedzaam. ‘Maar wat wel zou kunnen werken, is als we jonge vrouwen – die nog in opleiding zijn – bij jullie laten onderwijzen. Dat was deels waarom mijn opleiding zo effectief was; ik zat nog niet vastgeroest in de gewoonten van de Aes Sedai.’

‘Zouden ze daarmee instemmen?’ vroeg Bair.

‘Mogelijk,’ zei Egwene. ‘Als we Aanvaarden sturen. Novices zouden ze beschouwen als te onervaren, en zusters als te waardig. Maar Aanvaarden... misschien. Er zou wel een goede reden voor moeten zijn, die van nut lijkt te zijn voor de Witte Toren.’

‘Jij kunt ze gewoon opdragen om te gaan,’ zei Bair, ‘en dan moeten ze maar gehoorzamen. Heb jij van hen allen niet de meeste eer? Moeten ze niet naar je raadgevingen luisteren als die wijs zijn?’

‘Doet de stam altijd wat een stamhoofd wil?’ vroeg Egwene. ‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Amys. ‘Maar natlanders zijn altijd bezig met stroopsmeren bij koningen en heren. Ze schijnen het prettig te vinden als hun wordt gezegd wat ze moeten doen. Het geeft ze een veilig gevoel.’

‘Aes Sedai zijn anders,’ zei Egwene.

‘De Aes Sedai blijven er maar op zinspelen dat we allemaal onderwijs zouden moeten volgen in de Witte Toren,’ zei Amys. Haar toon gaf aan wat ze daarvan vond. ‘Ze dreunen maar door, lawaaiig als een blinde sjippavogel die niet weet of het dag of nacht is. Ze moeten inzien dat we dat nooit zullen doen. Zeg maar dat je vrouwen naar ons toe stuurt om onze gebruiken te leren kennen, zodat we elkaar beter kunnen begrijpen. Het is niet meer dan de waarheid; ze hoeven niet te weten dat je ook verwacht dat ze door die ervaring sterker zullen worden.’

‘Dat zou kunnen lukken.’ Egwene was blij; dit was bijna helemaal datgene wat ze uiteindelijk hoopte te bereiken. ‘Dit is een onderwerp om te overdenken op eenvoudiger dagen,’ vond Bair. ‘Ik bespeur dat je met grotere problemen zit, Egwene Alveren.’

‘Er is ook een groter probleem,’ zei ze. ‘Rhand Altor. Heeft hij jullie verteld wat hij heeft verklaard tijdens zijn bezoek aan de Witte Toren?’

‘Hij zei dat hij je boos had gemaakt,’ antwoordde Amys. ‘Ik vind zijn gedrag vreemd. Hij gaat bij jou op bezoek, na al zijn getier over hoe de Aes Sedai hem in een kist hadden opgesloten?’

‘Hij was... anders toen hij hier kwam,’ zei Egwene.

‘Hij heeft de dood omhelsd,’ herhaalde Bair knikkend. ‘Hij is echt de Car’a’carn aan het worden.’

‘Hij sprak krachtig,’ zei Egwene, ‘maar zijn woorden duidden op waanzin. Hij zegt dat hij de zegels op de kerker van de Duistere wil verbreken.’

Amys en Bair verstijfden allebei. ‘Weet je dat zeker?’ vroeg Bair.

‘Ja.’

‘Dit is verontrustend nieuws,’ zei Amys. ‘We zullen er met hem over praten. Dank je dat je dit onder onze aandacht brengt.’

‘Ik wil mensen verzamelen die zich tegen hem verzetten.’ Egwene ontspande zich. Tot dat ogenblik had ze niet zeker geweten welke kant de Wijzen op zouden gaan. ‘Misschien luistert Rhand naar rede als er genoeg stemmen aanwezig zijn.’

‘Hij staat niet bekend om zijn bereidheid te luisteren naar rede,’ zei Amys zuchtend, en ze stond op. Egwene en Bair volgden haar voorbeeld. Meteen waren de hemden van de Wijzen gesloten. ‘De tijd dat de Witte Toren de Wijzen kon negeren, ligt ver achter ons,’ zei Egwene, ‘of dat de Wijzen de Aes Sedai konden negeren. We moeten samenwerken. Hand in hand, als zusters.’

‘Zolang het maar niet een of andere door de zon verblinde belachelijke gedachte is over dat de Wijzen een opleiding moeten volgen in de Toren,’ zei Bair. Ze glimlachte om te laten zien dat het een grapje was, maar slaagde er enkel in haar tanden te ontbloten. Egwene glimlachte. Ze wilde inderdaad dat de Wijzen een opleiding volgden in de Toren. Er waren vele methoden van geleiden waarin de Aes Sedai beter waren dan de Wijzen. Aan de andere kant waren de Wijzen beter in samenwerken en – moest Egwene schoorvoetend toegeven – in leiding geven.

De twee groepen konden veel van elkaar leren. Ze zou er iets op moeten verzinnen om de twee met elkaar te verbinden. Hoe dan ook. Ze nam hartelijk afscheid van de twee Wijzen en keek toe terwijl ze uit Tel’aran’rhiod vervaagden. Was hun raad alleen maar voldoende om Rhand van zijn waanzinnige voornemen af te brengen. Maar dat was onwaarschijnlijk.

Egwene haalde adem. Een tel later stond ze in de Zaal van de Toren, met haar voeten op de Vlam van Tar Valon die op de vloer was geschilderd. Zeven spiralen van kleur draaiden bij haar weg, uitstralend naar de buitenzijde van de kamer met de koepelvormige zoldering. Nynaeve was er niet. Egwene perste haar lippen opeen. Die vrouw! Egwene kon de Witte Toren op de knieën dwingen, een onwankelbaar lid van de Rode Ajah aan haar zijde scharen en eerbied verwerven van de taaiste Wijzen. Maar het Licht sta haar bij als ze de trouw van haar vrienden nodig had! Rhand, Gawein, Nynaeve; allemaal op hun eigen manier om woest van te worden.

Ze sloeg haar armen over elkaar en wachtte. Misschien kwam Nynaeve nog. Zo niet, dan zou het niet de eerste keer zijn dat ze Egwene had teleurgesteld. Een reusachtig roosvenster domineerde de muur achter de Amyrlin Zetel. De Vlam in het midden fonkelde alsof er zonlicht achter scheen, hoewel Egwene wist dat die kolkende zwarte wolken de gehele hemel in de Wereld der Dromen bedekten. Ze wendde zich af van het raam, maar verstijfde halverwege. Daar, in het glas onder de Vlam van Tar Valon, zat een groot stuk in de vorm van de Drakentand. Dat maakte geen deel uit van het echte venster. Egwene stapte naar voren en bekeek het glas. Er is nog een derde constante naast de Schepper en de Duistere, zei Verins nauwgezette stem; een herinnering uit een andere tijd. Er is een wereld die binnen elk van die andere ligt, binnen allemaal tegelijk. Of misschien eromheen. Schrijvers in de Eeuw der Legenden noemden die wereld Tel’aran’rhiod.

Vertegenwoordigde dit venster een van die werelden, een wereld waarin Draak en Amyrlin zij aan zij over Tar Valon heersten? ‘Dat is een mooi raam,’ zei een stem achter haar. Egwene schrok en draaide zich om. Nynaeve stond daar, gekleed in een helgeel gewaad dat langs het hoge lijfje en langs de rok met groen was afgezet. Ze droeg een rode stip midden op haar voorhoofd en de gebruikelijke vlecht in haar haren.

Egwene was ontzettend opgelucht. Eindelijk! Het was maanden geleden dat ze Nynaeve voor het laatst had gezien. Vanbinnen vloekend omdat ze zich had laten verrassen, trok ze haar gezicht in de plooi en omhelsde de Bron, waarna ze Geest weefde. Een paar omgekeerde wevingen konden voorkomen dat ze nog eens werd verrast. Elayne zou als het goed was straks ook nog komen. ‘Ik heb dit patroon niet gekozen,’ zei Egwene, omkijkend naar het roosvenster. ‘Dit is de interpretatie van Tel’aran’rhiod.’

‘Maar het venster zelf bestaat echt?’ vroeg Nynaeve. ‘Helaas,’ zei Egwene. ‘Een van de gaten die de Seanchanen maakten toen ze aanvielen.’

‘Hebben ze aangevallen?’ vroeg Nynaeve.

‘Ja,’ zei Egwene. En dat had je geweten als je ooit eens reageerde op mijn oproepen, dacht ze erachteraan.

Nynaeve sloeg haar armen over elkaar en de twee keken elkaar van weerskanten van de kamer aan, met de Vlam van Tar Valon op de vloer midden tussen hen in. Dit zou Egwene heel voorzichtig moeten aanpakken; Nynaeve kon stekelig zijn als de ergste doornstruik. ‘Nou,’ zei Nynaeve, en ze klonk beslist slecht op haar gemak, ‘ik weet dat je het druk hebt, en het Licht weet dat ik ook meer dan genoeg te doen heb. Vertel maar wat je vindt dat ik moet weten, dan vertrek ik weer.’

‘Nynaeve,’ zei Egwene, ‘ik heb je niet alleen hier naartoe laten komen om je nieuws te brengen.’

Nynaeve pakte haar vlecht vast. Ze wist dat ze een berisping verdiende om hoe ze Egwene had ontlopen. ‘Eigenlijk,’ vervolgde Egwene, ‘wilde ik je raad vragen.’ Nynaeve knipperde verbaasd met haar ogen. ‘Waarover?’

‘Nou,’ zei Egwene, die over de Vlam liep, ‘jij bent een van de weinige mensen van wie ik weet dat ze in een situatie heeft gezeten die lijkt op de mijne.’

‘Als Amyrlin?’ vroeg Nynaeve vlak.

‘Als leidster,’ antwoordde Egwene, die langs Nynaeve liep en haar mee wenkte, ‘van wie iedereen vindt dat ze te jong is. Die haar positie heel plotseling heeft verkregen. Die weet dat zij de juiste vrouw is voor de taak, maar die slechts schoorvoetend wordt aanvaard door de meeste anderen om haar heen.’

‘Ja,’ zei Nynaeve terwijl ze met Egwene meeliep en een afwezige blik in haar ogen kreeg. ‘Je zou kunnen zeggen dat ik wel iets van die situatie herken.’

‘Hoe ben jij ermee omgegaan?’ vroeg Egwene. ‘Het lijkt wel alsof ik alles waarvan ik wil dat het gebeurt zelf moet doen; als ik het niet doe, dan negeren ze me zodra ik uit het zicht verdwenen ben. Velen nemen aan dat ik bevelen geef alleen om van me te laten horen, of ze zijn verontwaardigd omdat mijn positie hoger is dan die van hen.’

‘Hoe ik daarmee omging toen ik Wijsheid was?’ vroeg Nynaeve. ‘Egwene, ik weet niet eens of ik dat wel gedaan heb. Ik had regelmatig moeite om Jon Tan geen oorvijg te geven, en dan begin ik nog maar niet eens over Cen!’

‘Maar uiteindelijk eerbiedigden ze je.’

‘Het was een kwestie van zorgen dat ze mijn status niet vergaten. Ze mochten me niet blijven zien als een jong meisje. Vestig snel je gezag. Wees streng voor de vrouwen in de Toren, Egwene, want aanvankelijk zullen ze uitproberen hoe ver ze bij je kunnen gaan. En als je je eenmaal een handbreedte door hen hebt laten dwingen, dan moet je door keiharde winterstroop waden om terug te krijgen wat je verloren hebt.’

‘Dat begrijp ik,’ zei Egwene.

‘En verzin geen onzinnige taken voor ze,’ vervolgde Nynaeve. Ze liepen de Zaal van de Toren uit en wandelden door de gangen. ‘Laat ze eraan gewend raken dat je bevelen geeft, maar zorg dat het goede bevelen zijn. Zorg dat ze je niet omzeilen. Ik vermoed dat het voor hen gemakkelijker is om de Gezetenen of de oversten van de Ajahs te benaderen dan jou. De vrouwen in Emondsveld begonnen ook naar de Vrouwenkring te gaan in plaats van naar mij. Als je ontdekt dat de Gezetenen beslissingen nemen die voor de gehele Zaal hadden moeten worden gebracht, dan moet je daar flink stampij over maken, geloof me. Ze zullen wel zeuren dat je te veel toestanden maakt over kleinigheden, maar ze zullen zich de volgende keer wel twee keer bedenken voordat ze iets belangrijks doen zonder dat jij ervan afweet.’

Egwene knikte. Dat was goede raad, hoewel het – natuurlijk – gekleurd was door hoe Nynaeve de wereld zag. ‘Het grootste probleem is volgens mij,’ zei Egwene, ‘dat ik zo weinig echte aanhangers heb.’

‘Je hebt mij. En Elayne.’

‘O ja?’ vroeg Egwene. Ze bleef in de gang staan en keek Nynaeve aan. ‘Heb ik jou echt, Nynaeve?’

De voormalige Wijsheid bleef naast haar staan. ‘Natuurlijk heb je mij. Doe niet zo gek.’

‘En hoe komt het over,’ vroeg Egwene, ‘als degenen die me het beste kennen mijn gezag weigeren? Kan dat op de anderen misschien overkomen alsof er iets is wat zij niet weten? Een zwakte die alleen mijn vriendinnen doorzien?’

Nynaeve verstijfde. Ineens smolt haar openhartigheid om in argwaan, en ze kneep haar ogen samen. ‘Dit ging er helemaal niet om dat je mijn raad wilde vragen, of wel?’

‘Natuurlijk wel,’ antwoordde Egwene. ‘Alleen een dwaas zou de raad negeren van diegenen die haar steunen. Maar hoe voelde het voor jou, in de eerste weken toen je net Wijsheid was? Toen alle vrouwen die je zogenaamd moest leiden alleen maar naar je keken als het meisje dat ze hadden gekend?’

‘Verschrikkelijk,’ zei Nynaeve zacht. ‘En was dat verkeerd van ze?’

‘Ja. Want ik was méér geworden. Ik was niet langer ik. Ik was mijn status geworden.’

Egwene keek de oudere vrouw in de ogen en hield haar blik vast, en ze begrepen elkaar.

‘Licht,’ zei Nynaeve. ‘Je hebt me wel te pakken, nietwaar?’

‘Ik heb je nódig, Nynaeve,’ antwoordde Egwene. ‘Niet alleen omdat je zo sterk bent in de Kracht, niet alleen omdat je een slimme, vastberaden vrouw bent. Niet alleen omdat je verfrissend onbezwaard bent door de politiek in de Toren, en niet alleen omdat je een van de weinigen bent die Rhand al kende voordat dit allemaal begon. Maar omdat ik mensen nodig heb die ik onvoorwaardelijk kan vertrouwen. Als jij een van die mensen kunt zijn.’

‘Je wilt dat ik voor je kniel,’ zei Nynaeve. ‘En je ring kus.’

‘En? Zou je dat voor een andere Amyrlin doen?’

‘Niet van harte.’

‘Maar je zou het doen.’

‘Ja.’

‘En denk je eerlijk dat er iemand anders is die het beter zou doen dan ik?’

Nynaeve aarzelde, maar toen schudde ze haar hoofd.

‘Waarom kost het je dan zoveel moeite om de Amyrlin te dienen?

Niet mij, Nynaeve, maar de rang.’

Nynaeves gezicht vertrok alsof ze iets heel bitters had gedronken. ‘Dit zal... niet gemakkelijk voor me zijn.’

‘Jij bent nooit iemand geweest die een taak ontloopt omdat hij lastig is, Nynaeve.’

‘De rang. Goed dan. Ik zal het proberen.’

‘Dan zou je kunnen beginnen met me Moeder te noemen.’ Egwene stak haar vinger op om Nynaeves tegenwerping voor te zijn. ‘Om jezelf eraan te herinneren, Nynaeve. Het hoeft niet doorlopend, althans niet als we alleen zijn. Maar je moet aan me gaan dénken als de Amyrlin.’

‘Goed, goed. Je hebt wel genoeg doorns in me gestoken. Ik voel me nü al alsof ik de hele dag windzittersdrank heb gedronken.’ Ze aarzelde, en voegde er toen aan toe: ‘Moeder.’ Ze leek zich bijna in dat woord te verslikken. Egwene glimlachte bemoedigend.

‘Ik zal jou niet behandelen zoals sommige vrouwen mij behandelden toen ik net tot Wijsheid was benoemd,’ beloofde Nynaeve. ‘Licht! Wat vreemd dat ik me net zo kan voelen als zij. Nou, het was toch dom van ze. Ik zal het beter doen; je zult het zien. Moeder.’ Deze keer klonk het wat minder gedwongen. Egwenes glimlach werd breder. Een wedstrijd was een van de beste manieren om Nynaeve te prikkelen.

Plotseling klonk er een tinkelend belletje in Egwenes geest. Ze was haar omgekeerde wevingen bijna vergeten. ‘Ik geloof dat Elayne er is.’

‘Mooi,’ zei Nynaeve, en ze klonk opgelucht. ‘Laten we dan maar naar haar toe gaan.’ Ze liep in de richting van de Zaal, maar toen verstijfde ze. Ze keek om. ‘Met uw welnemen, Moeder.’ Ik vraag me af of ze dat ooit zal kunnen zeggen zonder dat het geknepen klinkt, dacht Egwene. Nou, zolang ze haar best maar doet. ‘Een uitstekend voorstel.’ Ze sloot zich bij Nynaeve aan. Toen ze echter in de Zaal aankwamen, was die verlaten. Egwene sloeg haar armen over elkaar en keek om zich heen. ‘Misschien is ze naar ons op zoek gegaan,’ opperde Nynaeve. ‘Dan zouden we haar in de gang zijn tegengekomen,’ zei Egwene. ‘Bovendien...’

Elayne verscheen in de kamer. Ze droeg een vorstelijk wit gewaad, fonkelend van de diamanten. Zodra ze Egwene zag, glimlachte ze breed, rende naar haar toe en pakte haar handen. ‘Het is je gelukt, Egwene! We zijn weer één geheel!’

Egwene glimlachte. ‘Ja, hoewel de Toren nog altijd gewond is. Er is veel te doen.’

‘Je klinkt al net als Nynaeve.’ Elayne keek glimlachend naar Nynaeve.

‘Dank je,’ zei Nynaeve droogjes.

‘O, doe niet zo mal.’ Elayne liep naar haar toe en omhelsde Nynaeve vriendschappelijk. ‘Ik ben blij dat je er bent. Ik was al bang dat je niet zou komen, dat Egwene je zou moeten opsporen en een voor een je tenen eraf zou moeten trekken.’

‘De Amyrlin,’ zei Nynaeve, ‘heeft wel iets beters te doen. Of niet, Moeder?’

Elayne schrok en keek stomverbaasd. Ze kreeg een glinstering in haar ogen en verborg een glimlach. Ze nam aan dat Nynaeve een standje had gekregen. Maar natuurlijk wist Egwene dat dat bij Nynaeve niet zou hebben gewerkt. Dat zou net zoiets zijn als proberen een klit uit je huid te trekken terwijl de stekels er omgekeerd in zaten.

‘Elayne,’ zei Egwene. ‘Waar was je naartoe, voordat wij terugkeerden?’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg ze.

‘Toen je hier net aankwam, waren wij er toch niet? Ben je naar ons op zoek gegaan?’

Elayne keek verward. ‘Ik heb geleid in mijn ter’angreaal, ben gaan slapen, en jullie waren hier toen ik verscheen.’

‘Wie heeft dan je wevingen in beweging gezet?’ vroeg Nynaeve. Verontrust stelde Egwene de wevingen opnieuw in en weefde vervolgens – zorgvuldig nadenkend – een omgekeerde ban tegen afluisteren, die ze wijzigde om een klein beetje geluid door te laten. Met een volgende weving liet ze dat geluid zich een beetje verder om hen heen verspreiden.

Iemand die in de buurt kwam, zou hen horen alsof ze fluisterden. De luistervink zou dichterbij sluipen, maar het geluid zou een fluistering blijven. Misschien zou dat diegene nog dichterbij lokken, stukje bij beetje.

Nynaeve en Elayne keken toe terwijl ze de wevingen maakte. Elayne leek vol ontzag, maar Nynaeve knikte peinzend in zichzelf. ‘Ga toch zitten,’ zei Egwene, die een stoel voor zichzelf opriep en plaatsnam. ‘We hebben veel te bespreken.’ Elayne maakte een troon voor zichzelf, misschien onbewust, en Nynaeve maakte een stoel zoals die van de Gezetenen in de Zaal. Egwene had natuurlijk de Amyrlin Zetel genomen.

Nynaeve keek overduidelijk ontevreden van de ene troon naar de andere. Misschien had ze zich daarom zo lang tegen deze ontmoetingen verzet; Egwene en Elayne waren zo ver opgestegen. Het was tijd voor een beetje honing om de bitterheid weg te nemen. ‘Nynaeve,’ zei Egwene. ‘Ik zou het erg op prijs stellen als je zou kunnen terugkeren naar de Toren om meer zusters je nieuwe methode van Heling te leren. Velen van hen zijn er al mee bezig, maar ze kunnen wel wat meer begeleiding gebruiken. En er zijn erbij die de oude aanpak liever niet willen loslaten.’

‘Koppige geiten,’ zei Nynaeve. ‘Geef ze kersen, en toch blijven ze de rotte appels eten, omdat ze dat nu eenmaal al zo lang doen. Ik weet alleen niet zeker of het wel verstandig zou zijn als ik terugkom. Eh, Moeder.’

‘Waarom niet?’

‘Rhand,’ zei Nynaeve. ‘Iemand moet een oogje op hem houden. Iemand anders dan Cadsuane, bedoel ik.’ Haar lippen krulden omlaag toen ze de naam van die vrouw noemde. ‘Hij is de laatste tijd veranderd.’

‘Veranderd?’ vroeg Elayne bezorgd. ‘Hoe bedoel je?’

‘Heb je hem onlangs nog gezien?’ vroeg Egwene. ‘Nee,’ antwoordde Elayne meteen. Te snel. Het was ongetwijfeld de waarheid – Elayne zou niet tegen haar liegen – maar er waren dingen die ze verborg over Rhand. Egwene vermoedde dat al een tijdje. Had ze hem misschien gebonden?

‘Hij is veranderd,’ zei Nynaeve, ‘en dat is heel goed. Moeder... je weet niet hoe erg hij was geworden. Er waren ogenblikken dat ik doodsbang voor hem was. Nu... is dat weg. Hij is dezelfde persoon; hij praat zelfs nog net zoals vroeger. Rustig, zonder woede. Voorheen was het als de stilte van een mes dat werd getrokken, en nu is het als de stilte van een briesje.’

‘Hij is ontwaakt,’ zei Elayne plotseling. ‘Hij is nu warm.’ Egwene fronste haar voorhoofd. ‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Ik... Eigenlijk weet ik het niet.’ Elayne bloosde. ‘Het kwam zomaar naar buiten. Het spijt me.’

Ja, ze had hem gebonden. Nou, dat kon nuttig zijn. Waarom wilde ze daar niet over praten?

Egwene zou haar eens onder vier ogen moeten uithoren.

Nynaeve keek Elayne met samengeknepen ogen aan. Had zij het ook gemerkt? Haar ogen schoten naar Elaynes borsten, en toen naar haar buik.

‘Je bent zwanger!’ riep Nynaeve ineens beschuldigend, wijzend naar Elayne.

De Andoraanse koningin bloosde. Natuurlijk, Nynaeve wist niets van de zwangerschap, hoewel Egwene het van Aviendha had gehoord.

‘Licht!’ zei Nynaeve. ‘Ik dacht niet dat ik Rhand daar lang genoeg voor uit het oog had verloren. Wanneer is dit gebeurd?’ Elayne bloosde. ‘Ik heb niet gezegd dat hij...’

Nynaeve keek Elayne vlak aan, en de koningin bloosde nog dieper. Ze wisten allebei hoe Nynaeve over dit soort zaken dacht, en eigenlijk was Egwene het daarmee eens. Maar Elaynes privéleven ging haar niets aan.

‘Ik ben blij voor je, Elayne,’ zei Egwene. ‘En voor Rhand. Ik weet alleen niet goed wat ik van het gekozen tijdstip vind. Je moet weten dat Rhand zich heeft voorgenomen om de resterende zegels op de kerker van de Duistere te verbreken, en dat daardoor het gevaar bestaat dat hij de Duistere vrijlaat in de wereld.’ Elayne tuitte haar lippen. ‘Nou, er zijn nog maar drie zegels over, en die verbrokkelen.’

‘Wat is er zo erg aan?’ vroeg Nynaeve. ‘De Duistere zal worden bevrijd wanneer het laatste zegel verbrokkelt; dat kan dan beter gebeuren als Rhand erbij is om tegen hem te strijden.’

‘Ja, maar de zegels? Dat is roekeloos. Rhand kan toch wel tegen de Duistere strijden, hem verslaan en hem opsluiten zonder die gok te nemen?’

‘Misschien heb je gelijk,’ zei Nynaeve.

Elayne keek verontrust.

Dit was een lauwere ontvangst dan Egwene had verwacht. Ze had gedacht dat de Wijzen zich tegen haar zouden verzetten, en dat Nynaeve en Elayne onmiddellijk het gevaar zouden inzien. Nynaeve gaat te veel met hem om, dacht Egwene. Ze was waarschijnlijk meegesleept in zijn ta’veren-aard. Het Patroon boog zich om hem heen. Degenen die bij hem vertoefden, zouden zaken net zo gaan beschouwen als hij, zouden onbewust meewerken om zijn wil te laten geschieden.

Dat moest de verklaring zijn. Doorgaans was Nynaeve zo nuchter over dit soort dingen. Of... nou, Nynaeve was niet echt nuchter te noemen. Maar over het algemeen zag ze de juiste manier waarop dingen moesten worden aangepakt, zolang die aanpak maar niet behelsde dat zij het mis had.

‘Ik heb jullie allebei in de Toren nodig,’ zei Egwene. ‘Elayne, ik weet wat je gaat zeggen, en ja, ik besef dat je koningin bent en dat Andor behoeften heeft. Maar zolang jullie de geloften nog niet hebben afgelegd, zullen andere Aes Sedai blijven denken dat jullie je positie niet verdienen.’

‘Ze heeft gelijk, Elayne,’ beaamde Nynaeve. ‘Je hoeft niet lang te blijven; alleen lang genoeg om officieel tot Aes Sedai te worden verheven en te worden aanvaard als lid van de Groene Ajah. De edelen van Andor zullen het verschil niet merken, maar andere Aes Sedai wel.’

‘Dat is waar,’ zei Elayne. ‘Maar het tijdstip is... onhandig. Ik weet niet of ik de geloften wel moet afleggen terwijl ik zwanger ben. Het is misschien schadelijk voor de kinderen.’

Dat zette Nynaeve even aan het denken.

‘Misschien heb je gelijk,’ zei Egwene. ‘Ik zal iemand laten uitzoeken of de geloften gevaarlijk zijn tijdens de zwangerschap. Maar Nynaeve, ik wil je hier beslist terug hebben.’

‘Dan blijft Rhand volkomen zonder toezicht achter, Moeder.’

‘Ik vrees dat dat niet te vermijden valt.’ Egwene keek Nynaeve in de ogen. ‘Ik wil niet dat jij als Aes Sedai vrij bent van de geloften. Nee, je hoeft het niet te zeggen; ik weet dat je je aan de geloften houdt. Maar zolang je vrij bent van de Eedstaf zelf, zullen anderen zich afvragen of zij niet ook vrij zouden kunnen zijn.’

‘Ja,’ zei Nynaeve. ‘Dat zal wel.’

‘Dus je keert terug?’

Nynaeve klemde haar kaken opeen en leek een inwendige strijd te voeren. ‘Ja, Moeder,’ antwoordde ze. Elayne sperde haar ogen open van verbazing.

‘Dit is belangrijk, Nynaeve,’ benadrukte Egwene. ‘Ik denk niet dat er iets is wat jij in je eentje kunt doen om Rhand nu tegen te houden. We moeten bondgenoten verzamelen, voor een verenigd front.’

‘Goed,’ zei Nynaeve.

‘Wat mij zorgen baart, is de beproeving,’ begon Egwene. ‘De Gezetenen hebben er geen moeite mee dat jij en de anderen in ballingschap zijn verheven. Maar ze bepleiten dat jullie alsnog de beproeving moeten doorstaan, nu de Witte Toren is herenigd. Ze hebben erg goede argumenten. Misschien kan ik aanvoeren dat jullie recente lastige uitdagingen jullie een uitzonderingspositie zouden moeten opleveren. We hebben geen tijd om jullie twee alle wevingen te leren die je moet kennen.’

Elayne knikte. Nynaeve haalde haar schouders op. ‘Ik onderga de beproeving wel. Als ik dan terugkom, kan ik het net zo goed op de juiste manier doen.’

Egwene knipperde verbaasd met haar ogen. ‘Nynaeve, het zijn héél complexe wevingen. Ik heb niet eens tijd gehad om ze allemaal te leren; ik zweer je dat veel ervan onnodig omslachtig zijn, gewoon om ze moeilijk te maken.’ Egwene was niet van plan de beproeving zelf te doorstaan, en dat hoefde ook niet. De wet was duidelijk. Door tot Amyrlin verheven te worden, was ze een Aes Sedai geworden. De zaken waren echter niet zo helder met betrekking tot Nynaeve en de anderen die door Egwene waren verheven.

Nynaeve haalde haar schouders opnieuw op. ‘De honderd wevingen voor de beproeving zijn niet zo lastig. Ik zou ze je nu meteen kunnen voordoen, als je wilt.’

‘Wanneer heb jij tijd gehad om ze allemaal te leren?’ riep Elayne uit. ‘Ik heb de afgelopen maanden niet alleen maar lopen zwijmelen en dromen over Rhand Altor.’

‘De troon van Andor veiligstellen is geen “zwijmelen en dromen”!’

‘Nynaeve,’ mengde Egwene zich erin, ‘als je de wevingen echt kent, dan zou het me veel helpen als je fatsoenlijk wordt verheven. Het zou minder de schijn wekken dat ik mijn vriendinnen voortrek.’

‘Ze zeggen dat de beproeving gevaarlijk is,’ zei Elayne. ‘Weet je zeker dat je de wevingen goed beheerst?’

‘Ik red me wel,’ antwoordde Nynaeve.

‘Uitstekend,’ zei Egwene. ‘Dan verwacht ik je hier morgenochtend.’

‘Zo snel al!’ riep Nynaeve ontdaan.

‘Hoe eerder jij die Eedstaf vasthoudt, hoe eerder ik kan ophouden me zorgen over je te maken. Elayne, we moeten nog steeds iets met jou aanvangen.’

‘Mijn zwangerschap verstoort mijn vermogen om te geleiden,’ zei Elayne. ‘Het gaat al beter – ik kon gelukkig hierheen komen – maar het is nog steeds een probleem. Vertel de Zaal maar dat het te gevaarlijk voor me zou zijn – en voor de kleintjes – om de beproeving te ondergaan terwijl ik niet betrouwbaar kan geleiden.’

‘Dan stellen ze mogelijk voor dat je wacht,’ zei Nynaeve. ‘En me vrij laten rondlopen zonder de geloften?’ vroeg Elayne. ‘Hoewel ik wél zou willen weten of er al eens eerder een zwangere vrouw de geloften heeft afgelegd, gewoon voor de zekerheid.’

‘Ik zal het proberen uit te zoeken,’ zei Egwene. ‘Tot die tijd heb ik een andere taak voor je.’

‘Ik heb het nogal druk met het besturen van Andor, Moeder.’

‘Weet ik,’ zei Egwene. ‘Helaas kan ik het niemand anders vragen. Ik heb meer droom-ter’angrealen nodig.’

‘Dat kan ik misschien wel regelen,’ zei Elayne. ‘Gesteld dat ik weer betrouwbaar kan geleiden.’

‘Wat is er gebeurd met de droom-ter’angreaal die je had?’ vroeg Nynaeve aan Egwene.

‘Gestolen,’ antwoordde Egwene. ‘Door Sheriam. Die trouwens van de Zwarte Ajah was.’

De twee slaakten kreten, en Egwene besefte dat ze nog niets wisten van de ontmaskering van honderden Zwarte zusters. Ze haalde diep adem. ‘Zet je schrap,’ zei ze. ‘Ik heb een schrijnend verhaal voor jullie. Vlak voor de Seanchaanse aanval kwam Verin naar me toe...’ Op dat ogenblik ging het belletje in haar hoofd weer af. Egwene verplaatste zichzelf. De kamer om haar heen verdween, en plotseling stond ze buiten in de gang, waar haar wevingen waren geplaatst. Ze stond oog in oog met Talva, een slanke vrouw met een goudblonde knot. Ze was ooit lid geweest van de Gele Ajah, maar was een van de Zwarte zusters die de Toren waren ontvlucht. Wevingen van Vuur sprongen rondom Talva op, maar Egwene was al begonnen met het maken van een schild. Ze zette het met een bons tussen de andere vrouw en de Bron en weefde onmiddellijk Lucht om haar te verstrikken.

Ze hoorde een geluid achter zich. Egwene dacht niet na; ze verplaatste zichzelf en vertrouwde op haar bekendheid met Tel’aran’rhiod. Ze verscheen achter een vrouw die een straal Vuur afschoot. Alviarin.

Egwene grauwde en begon aan een volgend schild toen Alviarins golf van Vuur de ongelukkige Talva raakte, die begon te gillen toen ze in brand vloog. Alviarin draaide zich om, slaakte een kreet en verdween. Het Licht verzenge haar, dacht Egwene. Alviarin stond helemaal boven aan de lijst van vrouwen die ze gevangen wilde nemen. Het werd stil in de gang en Talva’s lijk – zwart en walmend – zakte op de grond. Ze zou nooit meer ontwaken. Als je hier stierf, stierf je ook in de echte wereld.

Egwene huiverde; die moorddadige weving was voor haar bedoeld geweest. Ik heb te veel op geleiden vertrouwd, dacht ze. Gedachten gaan sneller dan je wevingen kunt maken. Ik had me touwen rondom Alviarin moeten inbeelden.

Nee, Alviarin zou nog hebben kunnen wegspringen bij touwen. Egwene had niet gedacht als een Droomster. De laatste tijd had ze zich gericht op de Aes Sedai en hun problemen, en wevingen waren natuurlijk voor haar. Maar ze mocht niet vergeten dat gedachten op deze plek sterker waren dan de Ene Kracht.

Egwene keek op toen Nynaeve de Zaal uit stormde, wat behoedzamer gevolgd door Elayne. ‘Ik voelde iemand geleiden,’ zei Nynaeve. Toen merkte ze het walmende lijk op. ‘Licht!’

‘Zwarte zusters,’ zei Egwene, die haar armen over elkaar sloeg. ‘Het lijkt erop dat ze goed gebruikmaken van die droom-ter’angrealen. Ik vermoed dat ze het bevel hebben om ’s nachts door de Witte Toren te sluipen. Misschien op zoek naar ons, misschien op zoek naar inlichtingen die ze tegen ons kunnen gebruiken.’ Egwene en de anderen hadden datzelfde gedaan tijdens het bewind van Elaida. ‘We hadden niet hier moeten afspreken,’ zei Nynaeve. ‘De volgende keer kiezen we een andere plek.’ Ze aarzelde. ‘Als jij het ermee eens bent, Moeder.’

‘Misschien,’ antwoordde Egwene. ‘Misschien niet. We verslaan ze nooit als we ze niet kunnen vinden.’

‘In valstrikken lopen is niet bepaald de beste manier om ze te verslaan, Moeder,’ zei Nynaeve vlak.

‘Dat hangt van je voorbereidingen af,’ zei Egwene. Ze fronste haar voorhoofd. Had ze daar nu net een stukje zwarte stof gezien, dat een hoek om dook? Egwene was daar in een oogwenk; Elaynes geschrokken vloek klonk door de gang achter haar. Tjonge, wat had die vrouw een scherpe tong.

Het was er verlaten. Spookachtig, bijna te stil. Maar dat was gewoon in Tel’aran’rhiod.

Egwene bleef vervuld van de Ene Kracht toen ze terugliep naar de andere twee. Ze had de Witte Toren gereinigd, maar er bleef een besmettingshaard bestaan, verstopt in het hart ervan. Ik zal je vinden, Mesaana, dacht Egwene, en toen wenkte ze de anderen. Ze verplaatsten zich naar de heuvel waar Egwene eerder was geweest, een plek waar ze meer uitleg kon geven over de gebeurtenissen die de andere twee hadden gemist.

Загрузка...