19 Gepraat over Draken

Mart trok een stevige bruine jas aan. De knopen waren van koper, maar verder zaten er geen versierselen op. Hij was gemaakt van dikke wol en er zaten een paar gaten in van pijlen die hem eigenlijk hadden moeten doden. Om een van die gaten zat een bloedvlek, maar die was er in de was grotendeels uitgegaan. Het was een mooie jas. Hij zou ooit best bereid zijn geweest een aardig bedrag voor zo’n jas neer te leggen, toen hij nog in Tweewater woonde.

Hij wreef over zijn gezicht en keek in de spiegel in zijn nieuwe tent. Hij had eindelijk die stomme baard afgeschoren. Hoe kon Perijn die verschrikkelijke jeuk verdragen? Die man had vast een huid van schuurpapier. Nou, Mart zou wel iets anders verzinnen om zich te vermommen als het nodig was.

Hij had zich een paar keer gesneden bij het scheren, maar hij was heus niet vergeten hoe hij zichzelf moest verzorgen. Hij had geen bediende nodig om te doen wat hij zelf ook kon. Knikkend in zichzelf zette hij zijn hoed op en greep zijn ashandarei uit de hoek van de tent; de raven op het lemmet leken opgewonden op te zitten in afwachting van komende veldslagen. ‘Die zullen vast wel komen,’ zei Mart in zichzelf. Hij legde de ashandarei over zijn schouder en liep de tent uit. Onderweg naar buiten griste hij zijn ransel mee en zwaaide die over zijn andere schouder. Met ingang van vanavond zou hij de nachten in de stad doorbrengen.

Mart liep door het kamp en knikte naar een groep Roodarmen diehij tegenkwam. Hij had de wacht verdubbeld. Hij maakte zich zorgen over de gholam, maar ook over de vele militaire kampen in de streek. De helft ervan bestond uit huurlingen, de andere helft waren volgelingen van deze of gene lagere edele die eerbied kwam betuigen aan de koningin; verdacht genoeg waren ze pas aangekomen nadat de gevechten voorbij waren.

Hij twijfelde er niet aan dat ze stuk voor stuk hun hartgrondige trouw aan Elayne zouden uitspreken en zouden uitleggen dat zijn mannen haar al die tijd al hadden gesteund. Hun woorden zouden waarschijnlijk niet echt inslaan, aangezien Mart uit goede bronnen – drie afzonderlijke zatlappen in taveernes – had gehoord dat Elayne veel van Reizen gebruik had gemaakt om haar verdediging te rekruteren. Het was eenvoudiger een vertraagde aankomst te veinzen als je reageerde op een geschreven bericht. ‘Mart! Mart!’

Mart bleef op het pad voor zijn tent staan toen Olver kwam aanrennen. De jongen droeg de laatste tijd een rode band om zijn arm, zoals de Roodarmen, maar hij droeg nog altijd zijn bruine broek en jas. Hij had zijn opgerolde speelveld voor slangen-en-vossen onder zijn ene arm en een ransel om de andere.

Setalle stond een eindje verderop, samen met Lussin en Edder, twee Roodarmen die Mart had opgedragen haar en de jongen te bewaken. Ze zouden straks naar de stad vertrekken. ‘Mart,’ vroeg Olver hijgend, ‘ga je weg?’

‘Ik heb nu geen tijd om met je te spelen, Olver,’ zei Mart, en hij liet zijn ashandarei naar zijn elleboog zakken. ‘Ik heb een afspraak bij de koningin.’

‘Weet ik,’ zei Olver. ‘Aangezien we allebei naar de stad gaan, dacht ik dat we samen konden rijden om plannen te maken. Ik heb wat gedachten over hoe we de slangen en vossen kunnen verslaan! We zullen ze eens een lesje leren, Mart. Het Licht verzenge me, we leren ze een lesje dat ze nog verdomd lang zal heugen!’

‘Wie heeft je die taal geleerd?’

‘Mart,’ zei hij, ‘dit is belangrijk! We moeten voorbereidingen treffen! We hebben het nog niet gehad over wat we gaan doen.’ In stilte vervloekte Mart zichzelf omdat hij de poging om Moiraine te redden had besproken waar Olver bij was. Die jongen zou ontroostbaar zijn als hij werd achtergelaten.

‘Ik moet nadenken over wat ik tegen de koningin ga zeggen,’ zei Mart, wrijvend over zijn kin. ‘Maar je hebt wel gelijk, voorbereiding is belangrijk. Waarom ga je Noal niet over je plannen vertellen?’

‘Heb ik al gedaan,’ zei Olver. ‘En Thom ook. En Talmanes.’ Talmanes? Die ging niet met hen mee naar de toren! Licht, hoeveel had Olver hierover gekletst?

‘Olver,’ zei Mart, die hurkte om de jongen in de ogen te kunnen kijken, ‘je moet hier niet zoveel over praten. We willen niet te veel mensen laten weten wat we gaan doen.’

‘Ik heb het niemand verteld die we niet vertrouwen, Mart,’ zei Olver. ‘Maak je geen zorgen. De meesten waren Roodarmen.’ Geweldig, dacht Mart. Wat zouden de soldaten ervan vinden dat hun commandant zich had voorgenomen te gaan vechten tegen een stel monsters uit kinderverhalen? Hopelijk zouden ze Olvers opmerkingen afdoen als de verbeelding van een kleine jongen. ‘Wees gewoon voorzichtig,’ zei Mart. ‘Ik kom morgen bij je langs in jullie herberg, dan doen we een spelletje en praten erover. Goed?’ Olver knikte. ‘Goed, Mart. Maar... bloed en bloedas!’ Hij draaide zich om en liep weg.

‘En niet vloeken!’ riep Mart hem na, maar toen schudde hij zijn hoofd. Die rottige soldaten zouden Olver verpest hebben tegen de tijd dat hij twaalf was.

Mart liep verder en legde zijn speer weer over zijn schouder. Thom en Talmanes zaten te paard aan de ingang van het kamp, samen met een groep van vijftig Roodarmen. Thom droeg een buitenissige wijnrode jas en broek met goudwerk, een hemd met wit kant langs de polsen en een zijden halsdoek. Zijn knopen waren glanzend goudkleurig. Zijn snor was bijgeknipt en netjes gekamd. Die hele uitdossing was nieuw, ook de zwarte mantel die was gevoerd met een goudkleurige stof.

Mart verstijfde. Hoe had die man zich van een oude speelman zo volmaakt in een hoveling omgevormd? Licht! ‘Ik zie aan je reactie dat ons voorkomen effectief is,’ zei Thom. ‘Bloed en bloedas!’ riep Mart uit. ‘Wat is er gebeurd? Ben je soms niet goed geworden door een bedorven worstje bij je ochtendmaal?’ Thom zwiepte zijn mantel naar achteren en onthulde dat hij zijn harp aan zijn middel had gehangen. Hij zag eruit als een hofbard! ‘Het leek me dat als ik na al die jaren weer mijn opwachting ging maken in Caemlin, ik me daarnaar moest kleden.’

‘Geen wonder dat je elke dag voor fooien hebt gezongen,’ zei Mart. ’l)e klanten van die taveernes hebben veel te veel geld.’ Talmanes trok zijn wenkbrauw op; wat bij die man gelijkstond aan een grijns. Af en toe was hij zo stug dat donderwolken er vrolijk bij leken. Hij droeg ook een fraaie uitdossing, in kobaltblauw en zilver.

Mart voelde aan zijn eigen mouwen. Hij had ook wel wat kant kunnen gebruiken. Als Lopin hier was geweest, had hij de juiste kleding klaargelegd zonder dat Mart erom had hoeven vragen. Een beetje kant was goed voor een man, maakte hem toonbaar. ‘Is dat wat je aantrekt voor een bezoek aan de koningin, Mart?’ vroeg Talmanes.

‘Natuurlijk.’ Hij had het al gezegd voordat hij de kans had gehad erover na te denken. ‘Dit is een goeie jas.’ Hij liep naar Pips toe en pakte de teugels.

‘Goed voor gevechtsoefeningen, misschien,’ zei Talmanes. ‘Elayne is nu koningin van Andor, Mart,’ zei Thom. ‘En koninginnen zijn een kieskeurig stel. Je moet haar eerbied betuigen.’

‘Ik betuig haar verdomme ook eerbied,’ antwoordde Mart, die zijn speer aan een van de soldaten overhandigde en in het zadel klom. Hij pakte de speer weer aan en wendde Pips zodat hij Thom kon aankijken. ‘Deze jas is goed genoeg voor een boer.’

‘Je bent geen boer meer, Mart,’ zei Talmanes. ‘Wel waar,’ zei Mart koppig. ‘Maar Musenge noemde je...’ begon Thom.

‘Hij had het mis,’ zei Mart. ‘Dat een man nou toevallig met iemand trouwt, betekent nog niet dat hij plotseling een verrekte edele wordt.’ Thom en Talmanes wisselden een blik.

‘Mart,’ zei Thom, ‘eigenlijk is dat wél hoe het werkt. Het is zo ongeveer de enige manier om van adel te worden.’

‘Zo doen wij het hier, misschien,’ snauwde Mart. ‘Maar Tuon komt uit Seanchan. Wie weet wat ze daar doen? We weten allemaal hoe vreemd die lui kunnen zijn. We weten niks totdat we met haar praten.’

Thom fronste zijn voorhoofd. ‘Ik weet zeker, door dingen die zij zei, dat...’

‘We weten niks totdat we met Tuon praten,’ herhaalde Mart, nu wat luider. ‘Tot die tijd ben ik Mart. Ik wil niks over dat Prins van wat dan ook gedoe horen.’

Thom keek verward, maar Talmanes’ mondhoeken kwamen een heel klein stukje omhoog. Die man mocht branden. Mart begon te denken dat die norse uitstraling van hem alleen maar een toneelstukje was. Lachte hij stiekem vanbinnen?

‘Nou, Mart,’ zei Talmanes, ‘je bent nooit logisch geweest, dus waarom zouden we nu anders van je verwachten? Laten we dan maar naar de koningin van Andor gaan. Weet je zeker dat je niet eerst nog even in de modder wilt rollen?’

‘Het komt wel goed,’ zei Mart droogjes, en hij trok de rand van zijn hoed omlaag terwijl een soldaat zijn ransel achter op zijn paard bond. Hij spoorde Pips aan, en de stoet begon aan de inmiddels bekende rit naar Caemlin. Mart besteedde de tijd grotendeels aan het overdenken van zijn voornemen. Hij had Aludra’s papieren in een leren map gestopt, en daarin stonden ook haar eisen. Elke klokkengieterij in Caemlin, grote hoeveelheden brons en ijzer, en poedertjes ter waarde van duizenden kronen. En Aludra beweerde dat dat het minimale was wat ze nodig had.

Hoe onder het Licht moest Mart die verrekte Elayne Trakand zover krijgen hem dat allemaal te geven? Hij zou veel moeten glimlachen. Maar Elayne had al eerder bewezen dat ze bestand was tegen zijn glimlach, en koninginnen waren anders dan gewone mensen. De meeste vrouwen glimlachten terug of keken boos naar je, zodat je wist waar je stond. Elayne leek hem zo iemand die naar je glimlachte, en je dan toch in de gevangenis smeet.

Voor één keer zou het fijn zijn als zijn geluk hem ergens neerzette met een lekkere pijp en een dobbelspelletje, met een mooi dienstertje op zijn knie en geen andere zorgen dan de volgende worp. In plaats daarvan was hij getrouwd met een Seanchaans lid van het Hoge Bloed en moest hij nu de koningin van Andor om hulp smeken. Hoe belandde hij toch steeds in dit soort toestanden? Soms dacht hij dat de Schepper een beetje op Talmanes moest lijken. Met een uitgestreken gezicht, maar in het geniep lachte hij zich rot om Mart. Zijn stoet kwam langs talloze kampen op de open vlakten rondom Caemlin. Alle huurlingen moesten op minstens een roede afstand kamperen, maar de legers van edelen mochten hun kamp dichterbij opslaan. Dat bracht Mart in een lastig pakket. Er was altijd spanning tussen huurlingen en trouwe wapenlieden, en nu de huurlingen zo ver van Caemlin vandaan zaten, werd er veel gevochten. De Bond zat er midden tussenin.

Hij deed wat snel rekenwerk op basis van de rookpluimen die hij de lucht in zag kringelen. Er waren minstens tienduizend huurlingen in de streek. Wist Elayne wel wat voor borrelende ketel ze hier brouwde? Te veel warmte, en het hele verrekte ding zou overkoken! Marts stoet trok aandacht. Hij had een van de mannen opgedragen de banier van de Bond van de Rode Hand te laten wapperen, en zijn mannen begonnen naam te maken. Volgens Marts telling waren ze de grootste afzonderlijke groepering – onder alle verzamelingen van huurlingen of edelen – buiten de muren van Caemlin. Ze waren even georganiseerd en geordend als een gewoon leger, en ze stonden onder leiding van een persoonlijke vriend van de Herrezen Draak. Zijn mannen schepten daar als vanzelf over op, hoewel Mart veel liever had dat ze hun mond hielden.

Ze kwamen langs groepen mannen die nieuwsgierig langs de weg stonden te wachten op een glimp van ‘heer Mart.’ Hij hield zijn blik naar voren gericht. Als ze een fatje in een kostbare jas hadden verwacht, dan zouden ze op hun neus kijken! Hoewel hij misschien toch een betere jas had kunnen kiezen. Deze was stijf, en de kraag kriebelde.

Er waren er echter behoorlijk wat die schenen te denken dat Talmanes ‘heer Mart’ was, te oordelen naar hoe ze wezen, waarschijnlijk om hoe hij gekleed was. Bloedas!

Dit gesprek met Elayne zou lastig worden. Maar Mart had een verborgen troef, en hij hoopte dat die goed genoeg zou zijn om haar over de kosten van Aludra’s voorstel heen te helpen. Hoewel hij eerder bang was dat ze zou doorzien wat hij probeerde en er deel aan wilde hebben. En als een vrouw ergens ‘deel’ aan wilde hebben, dan betekende dat dat ze de leiding wilde overnemen. Ze naderden de poort in de witgrijze muren van Caemlin, rijdend door de uitdijende buitenstad. De soldaten wuifden hen door. Mart tikte tegen zijn hoed en Thom wuifde uitbundig naar de kleine menigte die zich daar had verzameld. Ze juichten. Geweldig. Echt geweldig, verdomme.

Tijdens de tocht door de Nieuwe Stad gebeurde er weinig, behalve dat er nóg meer mensen stonden te kijken. Zou niemand zijn gezicht herkennen van die tekeningen? Mart wilde van de hoofdwegen af, maar de smalle straten in Caemlin waren een verwarrende puinhoop. Een groep van vijftig ruiters was te groot om door die straatjes te persen.

Uiteindelijk reden ze door de helwitte muren van de Binnenstad, waar de wegen breder waren, de door Ogier gemaakte gebouwen minder benauwend werden en de bevolking minder dicht was. Hier zagen ze nog meer groepen gewapende mannen, onder wie wachters in het wit en rood. Mart zag hun kamp verderop, waar de grijze plaveistenen van het plein verborgen gingen onder hun tenten en piketlijnen. Het paleis van Caemlin was net een kleine stad in de stad binnen de stad. Er was een lage, versterkte muur, en hoewel de spitsen en torens in de lucht opstaken, leek het eerder een oorlogsbunker dan het Zonnepaleis. Vreemd dat hij dat nooit had opgemerkt toen hij jonger was. Als Caemlin viel, dan kon dit paleis op eigen houtje standhouden. Ze zouden alleen wel meer barakken binnen die muur nodig hebben. Dat kamp op het plein was belachelijk. Mart nam Talmanes, Thom en tien Roodarmen mee als geleide. Een lange man met een gepoetste borstplaat en drie gouden knopen op de schouder van zijn mantel stond te wachten bij de paleisingang. Hij was een jonge man, maar zijn houding – ontspannen maar waakzaam, met zijn hand op de knop van zijn zwaard – wees erop dat hij een geoefend soldaat was. Zonde dat hij zo’n knap gezicht had. Een leven in het leger zou daar waarschijnlijk niet veel van heel laten. De man knikte naar Mart, Thom en Talmanes. ‘Heer Cauton?’ vroeg hij aan Mart. ‘Gewoon Mart.’

De man trok zijn wenkbrauw op, maar zei daar niets op. ‘Mijn naam is Charlz Guybon. Ik zal u naar Hare Majesteit leiden.’ Ze had Guybon zelf gestuurd om Mart te ontvangen. Hij was hooggeplaatst, onderbevelhebber van de legers. Dat was onverwacht. Was Elayne bang voor hem, of eerde ze hem? Misschien had Guybon Mart zelf willen zien. Ze zou Mart vast niet eren, nadat ze hem zo lang had laten wachten op een audiëntie! Een fijne begroeting voor een oude vriend. Zijn vermoedens werden bevestigd toen Guybon hen niet voorging naar de Grote Zaal, maar naar een rustiger gedeelte van het paleis.

‘Ik heb veel over u gehoord, meester Cauton,’ zei Guybon. Hij leek net zo te zijn als die stramme soldaten. Standvastig, maar misschien een beetje té. Als een boog waar niet voldoende veerkracht in zat. ‘Van wie?’ vroeg Mart. ‘Van Elayne?’

‘Voornamelijk geruchten in de stad. De mensen praten graag over u.’

O ja? dacht Mart. ‘De helft van wat ze zeggen heb ik niet gedaan,’ gromde hij, ‘en de andere helft was verdomme niet mijn schuld.’ Guybon lachte. ‘En dat verhaal dat u negen dagen aan een boom hebt gehangen?’

‘Niet gebeurd,’ zei Mart, die de neiging weerstond om aan zijn halsdoek te trekken. Negen dagen? Waar was dat vandaan gekomen? Hij had er nog niet eens negen minuten gehangen, verdomme! Negen téllen waren al te lang geweest.

‘Ze zeggen ook,’ vervolgde Guybon, ‘dat u nooit verliest bij het dobbelen of in de liefde, en dat uw speer nooit zijn doelwit mist.’

‘Ik wou dat die laatste twee waar waren. Ik mag branden, maar was het maar waar.’

‘Maar u wint wél altijd bij het dobbelen?’

‘Bijna wel,’ zei Mart, die de rand van zijn hoed verder omlaag trok.

‘Maar klets daar niet over, anders wil er niemand meer met me spelen.’

‘Ze zeggen dat u een Verzaker hebt gedood,’ merkte Guybon op. ‘Niet waar,’ zei Mart. Waar kwam dat nou weer vandaan? ‘En de verhalen over uw tweegevecht tegen de koning van de Aielse indringers in een strijd van eer? Hebt u echt de Herrezen Draak de trouw van de Aiel bezorgd?’

‘Bloedas,’ zei Mart. ‘Ik heb Couladin gedood, maar dat was niet in een tweegevecht! Ik kwam hem tegen op het slagveld, en een van ons moest dood. Ik had geen zin om verdomme degene te zijn die het loodje legde.’

‘Belangwekkend,’ zei Guybon. ‘Ik dacht dat dat verhaal misschien waar zou zijn. Tenminste, het is een van de weinige die waar kón zijn. Anders dan...’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Wat?’ vroeg Mart. Ze liepen door een kruising van gangen waar bedienden bijeen stonden, kijkend naar hem en de anderen en fluisterend tegen elkaar.

Guybon leek te aarzelen. ‘Ik ben ervan overtuigd dat u het hebt gehoord.’

‘Twijfelachtig.’ Verdomme! Wat kwam er nu weer? Hadden leden van de Bond die geruchten verspreid? Zelfs zij wisten sommige van die dingen niet!

‘Nou, er gaat een gerucht dat u het domein van de Dood hebt betreden om hem uit te dagen en antwoorden op uw vragen te eisen,’ vertelde Guybon, die nog beschaamder keek. ‘En dat hij u die speer gaf die u daar hebt en u heeft voorspeld wanneer u zou sterven.’ Mart verkilde. Dit kwam angstwekkend dicht bij de waarheid. ‘Belachelijk, ik weet het,’ zei Guybon.

‘Ja,’ zei Mart. ‘Belachelijk.’ Hij probeerde te lachen, maar het kwam naar buiten als een hoest.

Guybon keek hem nieuwsgierig aan.

Licht, besefte Mart, hij denkt dat ik de vraag ontwijk! ‘Alleen maar geruchten, natuurlijk,’ zei Mart snel. Te snel, misschien. Bloed en bloedas!

Guybon knikte peinzend.

Mart wilde van onderwerp veranderen, maar hij durfde zijn mond niet meer open te doen. Hij zag wel dat er steeds meer paleisbedienden bleven staan om hun stoet voorbij te zien komen. Hij had zin om te vloeken. Toen merkte hij op dat de meesten van hen naar Thom schenen te kijken.

Thom was hofbard geweest, hier in Caemlin. Hij praatte er niet over, maar Mart wist dat hij onmin had gehad met de koningin. Thom was sindsdien min of meer een banneling geweest en was alleen naar Caemlin gekomen als het moest.

Morgase was nu dood, dus kennelijk was dit Thoms terugkeer uit zijn ballingschap. Daarom had hij zich waarschijnlijk zo fraai uitgedost. Mart keek nog eens naar zijn eigen jas. Bloedas, ik had iets mooiers moeten aantrekken, dacht hij.

Guybon leidde hen naar een bewerkte houten deur met de brullende Leeuw van Andor erop. Hij klopte zachtjes, kreeg toestemming om binnen te komen en gebaarde Mart naar de deur. ‘De koningin zal u ontvangen in haar zitkamer.’

‘Thom, jij gaat met mij mee,’ zei Mart. ‘Talmanes, hou een oogje op de soldaten.’ De edele keek teleurgesteld, maar Elayne zou Mart ongetwijfeld in verlegenheid brengen, en hij wilde niet dat Talmanes daar getuige van was. ‘Ik stel je later wel aan haar voor,’ beloofde Mart. Stomme edelen. Ze dachten dat alles een belediging van hun eer was. Mart zou blij zijn geweest als hij buiten had mogen wachten!

Mart stapte naar de deur toe en haalde diep adem. Hij had tientallen schermutselingen en veldslagen doorstaan zonder zenuwachtig te worden. Nu trilden zijn handen. Waarom had hij het gevoel dat hij rechtstreeks een hinderlaag in liep, zonder pantser? Elayne. Koningin. Verdomme, dit zou onplezierig worden. Hij opende de deur en stapte naar binnen.

Zijn blik vond Elayne meteen. Ze zat bij de haard met in haar hand een beker vol, zo te zien, melk. Ze zag er stralend uit in een dieprood en gouden gewaad. Mooie, volle rode lippen die Mart best had willen kussen als hij geen getrouwd man was geweest. Haar roodachtig gouden haar leek te fonkelen in het licht van de haard en haar wangen hadden een goede kleur. Ze leek een beetje te zijn aangekomen. Dat kon hij beter niet hardop zeggen, of wel? Soms werden vrouwen boos als je zei dat ze veranderd waren, en soms werden ze boos als je het niet opmerkte.

Ze was knap. Niet zo knap als Tuon, natuurlijk. Elayne was veel te bleek, en te lang, en ze had te veel haar. Dat leidde hem af. Toch was ze knap. Het leek hem zonde dat ze koningin was. Ze zou een uitstekende dienstmeid zijn geweest. Nou ja. iémand moest koningin zijn.

Mart keek naar Birgitte, de enige ander in de kamer. Zij zag er nog hetzelfde uit. Altijd met die gouden vlecht en hoge laarzen, als de heldin uit de verhalen. En dat was ze dan natuurlijk ook. Het was fijn om haar weer te zien; ze was een van de weinige vrouwen die niet tegen hem snauwde als hij de waarheid zei. Thom kwam naast hem staan, en Mart schraapte zijn keel. Ze zou vormelijkheid van hem verwachten. Nou, hij zou niet buigen of kruipen, en hij...

Elayne sprong uit haar stoel. Ze rende door de kamer terwijl Birgitte de deur sloot. ‘Thom, ik ben zo blij dat het goed met je gaat!’ Elayne knelde hem in een omhelzing.

‘Hallo, lieve,’ zei Thom warm. ‘Ik hoor dat je het goed hebt gedaan, voor jezelf en voor Andor.’

Elayne huilde! Mart zette verwonderd zijn hoed af. Goed, Thom en Elayne waren hecht geweest, maar Elayne was nu koningin. Elayne wendde zich tot Mart. ‘Het is fijn om je te zien, Mart. Denk niet dat de Kroon is vergeten welke dienst je me hebt bewezen. Dat je Thom terugbrengt naar Andor is weer iets wat we je schuldig zijn.’

‘Nou, eh,’ zei Mart. ‘Het was eigenlijk niks, hoor, Elayne. Het Licht verzenge me. Je bent koningin! Hoe voelt dat?’ Elayne lachte en liet eindelijk Thom los. ‘Wat ben je toch goed met woorden, Mart.’

‘Ik ga niet voor je buigen of zoiets,’ waarschuwde hij. ‘En ik doe niet aan die “Uwe Majesteit”-onzin.’

‘Dat zou ik ook niet verwachten,’ zei Elayne. ‘Behalve in het openbaar, natuurlijk. Ik bedoel, ik moet de schijn ophouden voor het volk.’

‘Dat zal wel zo zijn,’ beaamde Mart. Het was ook logisch. Hij stak zijn hand uit naar Birgitte, maar zij grinnikte, omhelsde hem en sloeg hem op zijn rug als een oude vriend die hij ontmoette voor een kroes bier. En, nou, misschien waren ze dat ook wel. Zonder het bier, dan. Hij had wel wat bier kunnen gebruiken.

‘Kom zitten,’ zei Elayne, gebarend naar de stoelen bij het vuur. ‘Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten, Mart.’

‘Het geeft niet,’ zei hij. ‘Ik weet dat je het druk hebt.’

‘Het is beschamend,’ zei ze. ‘Een van mijn klerken had jullie bij de huurlingengroepen geschaard. Het is zo moeilijk om ze allemaal te volgen! Als je wilt, geef ik je toestemming om dichter bij de stad te kamperen. Er is binnen de muren helaas geen ruimte voor de Bond, vrees ik.’

‘Dat is geen probleem,’ zei Mart, die ging zitten. ‘Dat we dichterbij mogen komen is al vriendelijk genoeg. Dank je.’ Thom ging zitten en Birgitte bleef liever staan, hoewel ze wel naar de haard stapte en daar tegen de stenen leunde.

‘Je ziet er goed uit, Elayne,’ zei Thom. ‘Gaat alles goed met je kind?’

‘Kinderen,’ verbeterde Elayne hem. ‘Het is een tweeling. En ja, alles is goed. Behalve dan dat de vroedvrouw elke dag aan me zit en in me port.’

‘Wacht even,’ zei Mart. ‘Wat?’ Hij keek nog eens naar Elaynes buik. Thom sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Luister je dan nooit als je de stad in gaat om te gokken?’

‘Ik luister heus wel,’ mompelde Mart. ‘Meestal.’ Hij keek beschuldigend naar Elayne. ‘Weet Rhand hiervan?’ Ze lachte. ‘Ik hoop toch dat hij niet al te verbaasd is.’

‘Bloedas!’ zei Mart. ‘Hij is de vader!’

‘De vader van mijn kinderen is een zaak van enig giswerk in de stad,’ zei Elayne ernstig. ‘En de Kroon heeft het zo ook het liefst, voorlopig. Maar genoeg over mij! Thom, je moet me alles vertellen. Hoe ben je uit Ebo Dar ontsnapt?’

‘Vergeet Ebo Dar,’ snauwde Birgitte. ‘Hoe gaat het met Olver? Heb je hem gevonden?’

‘ja,’ antwoordde Thom. ‘En het gaat hem goed, al vrees ik dat die jongen voorbestemd is voor een leven als beroepssoldaat.’

‘Zo’n slecht leven is dat niet,’ zei Birgitte. ‘Toch, Mart?’

‘Fr zijn ergere dingen,’ zei hij, nog altijd bezig dit allemaal bij te benen. Hoe kon het dat Elayne minder hooghartig leek nu ze koningin was? Had hij iets gemist? Ze leek nu echt aardig! Nou, dat was niet helemaal eerlijk. Er waren wel eerder tijden geweest dat ze aardig was. Dat was alleen tussen andere tijden door geweest, waarin ze Mart bevelen had gegeven. Hij merkte dat hij glimlachte terwijl Thom alles vertelde over hun ontsnapping en de ontvoering van Tuon, gevolgd door hun reizen met het beestenspul van meester Luca. Door zo’n goede verteller opgedist klonk het verhaal een stuk indrukwekkender dan toen ze het meemaakten. Mart zou bijna denken dat hij een held was als hij naar Thom luisterde. Net voordat Thom echter kon beginnen aan het gedeelte over Tuons huwelijkswoorden, hoestte Mart en viel hem in de rede. ‘En we versloegen de Seanchanen, vluchtten naar Morland, en uiteindelijk kwamen we een Aes Sedai tegen die ons hierheen kon krijgen door een Poort. Trouwens, heb jij Verin de laatste tijd nog gezien?’

‘Nee,’ antwoordde Elayne. Thom keek Mart vermaakt aan. ‘Verdomme,’ zei Mart. Nou, daar ging zijn kans om haar een Poort naar de Toren van Ghenjei te laten maken. Daar moest hij zich later maar om bekommeren. Hij haalde de leren map tevoorschijn, opende hem en haalde er Aludra’s papieren uit. ‘Elayne,’ zei hij, ‘ik moet met je praten.’

‘Ja, je had het over “gieterijen” in je brief. Waarmee heb je je nu weer in de nesten gewerkt, Martrim Cauton?’

‘Dat is niet eerlijk,’ zei hij, en hij spreidde de papieren uit. ‘Als ik in de nesten zit, dan komt dat bijna nooit door mij. Ik...’

‘Je gaat het toch niet wéér hebben over die keer dat ik gevangenzat in de Steen van Tyr, of wel?’ vroeg ze, en ze sloeg haar ogen ten hemel.

Hij onderbrak zijn bewegingen. ‘Natuurlijk niet. Dat is eeuwen geleden. Ik kan me het amper herinneren.’

Ze lachte, en het mooie geluid galmde door de kamer. Hij merkte dat hij bloosde. ‘Hoe dan ook, ik zit niet in de nesten. Ik heb alleen wat middelen nodig.’

‘Wat voor middelen?’ vroeg Elayne, die nieuwsgierig werd terwijl hij de papieren op het tafeltje naast haar stoel uitspreidde. Birgitte boog zich naar voren.

‘Nou,’ zei Mart, wrijvend over zijn kin. ‘Er zijn drie klokkengieters in de stad; die heb ik nodig. En we zullen wat poedertjes nodig hebben. Ze staan hier opgesomd. En... we hebben een beetje metaal nodig.’ Hij grimaste en gaf haar een van Aludra’s lijsten. Elayne bekeek de lijst en knipperde met haar ogen. ‘Ben je gek?’

‘Soms denk ik van wel,’ zei hij. ‘Maar het Licht mag me branden als dit niet alle kosten waard is.’

‘Waar is het dan voor?’ vroeg Elayne, terwijl Birgitte een van de papieren bekeek en aan Elayne doorgaf.

‘Aludra noemt ze Draken,’ zei Mart. ‘Thom zegt dat je haar hebt ontmoet?’

‘Ja, dat klopt,’ zei Elayne.

‘Nou, dit zijn schietbuizen, zoals in haar vuurwerk. Alleen zijn ze gemaakt van metaal, en ze zijn een stuk groter. En in plaats van nachtbloemen schieten ze brokken ijzer zo groot als je hoofd af.’

‘Waarom zou je stukken ijzer de lucht in willen schieten?’ vroeg Elayne met een frons op haar voorhoofd.

‘Niét,’ zei Birgitte, en haar ogen werden groot. ‘Je schiet ze op een vijandelijk leger af.’

Mart knikte. ‘Aludra beweert dat ze met zo’n Draak een ijzeren bol wel een mijl ver kan schieten.’

‘Moedermelk in een beker!’ zei Birgitte. ‘Dat kan ze niet menen.’

‘Toch wel,’ zei Mart. ‘En ik geloof haar. Je zou eens moeten zien wat ze al gemaakt heeft, en volgens haar wordt dit haar meesterwerk. Kijk, hier laat ze zien hoe de Draken vuren op een stadsmuur die een mijl verderop staat. Met vijftig Draken en honderdvijftig soldaten zou ze een muur zoals die rondom Caemlin binnen een paar uur omver hebben.’

Elayne verbleekte. Geloofde ze hem? Zou ze boos op hem zijn omdat hij haar tijd verspilde?

‘Ik weet dat we daar niet veel aan hebben in de Laatste Slag,’ zei Mart snel. ‘Trolloks hebben geen muren. Maar kijk hier. Ik heb haar een projectiel laten ontwerpen dat zich verspreidt. Als je dat van vierhonderd pas afstand op een rij Trolloks afvuurt, dan doet één zo’n Draak het werk van vijftig boogschutters. Ik mag branden, Elayne, maar we zullen in het nadeel zijn. De Schaduw kan altijd meer Trolloks op ons af sturen dan wij soldaten hebben, en die stomme beesten zijn twee keer zo lastig te doden als een man. We hebben een voordeeltje nodig. Ik weet nog...’

Hij brak zijn zin af. Hij had op het punt gestaan te zeggen dat hij zich de Trollok-oorlogen herinnerde, en dat zou niet best zijn geweest. Zo kon je beschamende geruchten de wereld in helpen. ‘Luister,’ zei hij. ‘ik weet dat het ongelooflijk klinkt, maar je moet het een kans geven.’

Ze keek hem aan en... Huilde ze nu weer? Wat had hij gedaan? ‘Mart, ik kan je wel zoenen,’ zei ze. ‘Dit is nu net wat ik nodig had!’ Mart knipperde met zijn ogen. Wat?

Birgitte grinnikte. ‘Eerst Norrij, nu Mart. Je moet jezelf in acht nemen, Elayne. Rhand wordt nog jaloers.’

Elayne snoof en keek naar de tekeningen. ‘De klokkengieters zullen hier niet blij mee zijn. De meeste ambachtslieden verheugden zich erop om weer met hun gewone werk verder te kunnen gaan na het beleg.’

‘O, dat weet ik zo net nog niet, Elayne,’ zei Birgitte. ‘Ik heb in mijn tijd wel een paar ambachtslieden gekend. Ze klagen allemaal over koninklijke voorrechten tijdens een oorlog, maar zolang de Kroon hun werk vergoedt, zijn ze stiekem blij. Een vaste stroom werk wordt altijd op prijs gesteld. Bovendien zal zoiets hun nieuwsgierigheid wekken.’

‘We zullen het geheim moeten houden,’ zei Elayne.

‘Dus je doet het?’ vroeg Mart verbaasd. Hij had zijn geheime middel om haar om te kopen niet eens nodig!

‘We willen natuurlijk eerst bewijs zien in de vorm van een werkend exemplaar,’ antwoordde Elayne. ‘Maar als die toestellen, die Draken, maar half zo goed werken als Aludra beweert... dan zou het stom van me zijn om niet elke man die ik vrij kan maken erop te zetten!’

‘Dat is heel gul van je,’ zei Mart, krabbend op zijn hoofd.

Elayne aarzelde. ‘Gul?’

‘Dat je ze voor de Bond wilt bouwen.’

‘Voor de Bond... Mart, deze zijn voor Andor!

‘Wacht even,’ zei Mart. ‘Dit zijn mijn tekeningen.’

‘En het zijn mijn grondstoffen!’ kaatste Elayne terug. Ze ging rechtop zitten en leek plotseling beheerster. ‘Je ziet toch vast wel in dat de Kroon standvastiger en nuttiger toezicht kan houden op de inzet van zulke wapens.’ Naast hem zat Thom te grijnzen. ‘Waar ben jij zo blij over?’ wilde Mart weten. ‘Niks,’ zei Thom. ‘Je moeder zou trots op je zijn, Elayne.’

‘Dank je, Thom,’ zei ze, en ze schonk hem een glimlach. ‘Aan wiens kant sta jij eigenlijk?’ vroeg Mart. ‘Aan die van iedereen,’ antwoordde Thom.

‘Dat is geen kant, verdomme,’ zei Mart, en toen keek hij weer naar Elayne. ‘Ik heb veel moeite en denkwerk moeten doen om die tekeningen van Aludra los te peuteren. Ik heb niks tegen Andor, maar ik vertrouw niemand behalve mezelf met die wapens.’

‘En als de Bond nu deel uitmaakte van Andor?’ vroeg Elayne. Ineens klonk ze écht als een koningin.

‘De Bond is aan niemand iets verplicht,’ antwoordde Mart. ‘Dat is bewonderenswaardig, Mart,’ zei Elayne, ‘maar dat maakt jullie huurlingen. Ik vind dat de Bond meer verdient, beter verdient. Met officiële steun zouden jullie toegang hebben tot hulpmiddelen en gezag. We zouden jullie een positie kunnen geven in Andor, met jullie eigen bevelsstructuur.’

Het was nog verleidelijk ook. Een beetje. Maar het maakte niet uit. Hij dacht niet dat Elayne hem nog zo graag in haar land zou willen hebben als ze eenmaal van zijn betrekkingen met de Seanchanen wist. Hij had de bedoeling om uiteindelijk terug te gaan naar Tuon, hoe dan ook. Al was het maar om erachter te komen wat ze echt voor hem voelde.

Hij was niet van zins de Seanchanen toegang te geven tot de Draken, maar hij wilde ze liever ook niet aan Andor geven. Helaas snapte hij best dat Andor ze nooit zou bouwen als hij het land niet ook toegang tot de wapens gaf.

‘Ik wil geen vaste positie voor de Bond,’ zei Mart. ‘We zijn vrije lieden, en zo hebben we het ook graag.’

Elayne keek verontrust.

‘Maar ik zou bereid zijn de Draken met je te delen,’ zei Mart. ‘Een paar voor ons, een paar voor jullie.’

‘Stel,’ zei Elayne, ‘dat ik alle Draken laat bouwen en ze allemaal van mij zijn, maar dat ik beloof dat alleen de Bond ze mag gebruiken? Geen enkel ander leger zou er toegang toe krijgen.’

‘Dat zou aardig van je zijn,’ zei Mart. ‘Maar wel verdacht. Niet rottig bedoeld.’

‘Het zou beter voor mij zijn als de adellijke Huizen ze niet hadden, althans niet in het begin. Ze zullen zich uiteindelijk wel verspreiden. Dat gebeurt altijd met wapens. Ik bouw ze en beloof ze aan de Bond te geven. Geen vaste aanstelling, alleen maar een contract waarin ik jullie voor langere tijd inhuur. Jullie mogen op ieder gewenst ogenblik vertrekken. Maar als jullie gaan, dan laten jullie de Draken achter.’

Mart fronste diep. ‘Het voelt alsof je een ketting om mijn nek draait, Elayne.’

‘Ik stel alleen maar redelijke oplossingen voor.’

‘De dag dat jij redelijk wordt, is de dag dat ik mijn hoed opeet,’ zei Mart. ‘Niet rottig bedoeld.’

Elayne trok haar wenkbrauw naar hem op. Ja, ze was echt een koningin geworden. Zomaar ineens.

‘Ik wil het recht om een paar van die Draken te houden als we vertrekken,’ zei Mart. ‘Een kwart voor ons, drie kwart voor jullie. Maar we nemen je contract aan, en terwijl we voor jou werken, gebruiken alleen wij ze. Zoals je zei.’

Haar frons werd dieper. Het Licht brande hem, maar ze had snel in de gaten wat voor kracht die Draken boden. Hij kon haar nu niet laten aarzelen. Die Draken moesten onmiddellijk worden gebouwd. En hij wilde niet de kans mislopen dat de Bond er toegang toe kreeg. Zuchtend maakte Mart het koordje achter in zijn nek los en trok de vertrouwde vossenkoppenning onder zijn hemd vandaan. Zodra hij de ketting afdeed, voelde hij zich naakter dan wanneer hij al zijn kleren had uitgetrokken. Hij legde de penning op tafel. Elayne keek ernaar, en hij zag het verlangen in haar ogen. ‘Waar is dat voor?’

‘Een zoetmakertje,’ zei Mart, die zich naar voren boog en zijn ellebogen op zijn knieën zette. ‘Je krijgt hem één dag als je belooft vanavond nog te beginnen aan een prototype van een Draak. Het kan me niet schelen wat je ermee doet; bestudeer hem, draag hem zelf, schrijf er verdomme een boek over. Maar morgen krijg ik hem terug. Daar wil ik je woord op hebben.’

Birgitte floot zachtjes. Elayne had die penning in handen willen krijgen vanaf het ogenblik dat ze ontdekte dat Mart hem had. Al gold dat voor alle andere verrekte Aes Sedai die Mart had ontmoet ook. ‘Ik geef de Bond een contract voor minstens één jaar,’ zei Elayne. ‘Verlengbaar. We betalen je hetzelfde als wat jullie verdienden in Morland.’

Hoe wist ze daarvan?

‘Jullie mogen dat contract opzeggen,’ vervolgde ze, ‘zolang jullie ons een maand van tevoren op de hoogte stellen, maar ik hou vier van de vijf Draken. En iedereen van de Bond die zich bij het Andoraanse leger wil aansluiten, moet die mogelijkheid krijgen.’

‘Ik wil één van elke vier Draken,’ zei Mart. ‘En een nieuwe bediende.’

‘Een wat?’ vroeg Elayne.

‘Een bediende,’ zei Mart. ‘Je weet wel, die zich om mijn kleding bekommert. Jij kan zo’n keus beter maken dan ik.’ Elayne keek naar zijn jas en vervolgens naar zijn haar. ‘Dat,’ zei ze, ‘krijg je van me, ongeacht hoe de rest van de onderhandelingen verloopt.’

‘Eén van elke vier?’ vroeg Mart. ‘Ik mag de penning drie dagen lenen.’

Hij huiverde. Drie dagen, terwijl de gholam in de stad was. Ze kostte hem nog eens zijn kop. Het was al een gok om haar de penning één dag te geven. Maar hij wist niets anders wat hij haar kon bieden. ‘Wat denk je eigenlijk dat je met dat ding kunt aanvangen?’ vroeg hij.

‘Hem namaken,’ zei Elayne verstrooid, ‘als ik geluk heb.’

‘Echt?’

‘Dat weet ik pas als ik hem bestudeer.’

Mart zag plotseling het afschrikwekkende beeld van elke Aes Sedai ter wereld met zo’n penning om. Hij keek Thom even aan, die net zo verbaasd scheen te zijn dit te horen als hij. Maar wat maakte het uit? Mart kon niet geleiden. Voorheen was hij bang geweest dat als Elayne het ding bestudeerde, ze misschien een manier vond om hem aan te raken met de Ene Kracht als hij de penning droeg. Maar als ze hem alleen maar wilde namaken... Nou, eigenlijk was hij opgelucht. En geïntrigeerd.

‘Er is nog iets wat ik wilde zeggen, Elayne,’ zei hij. ‘De gholam is hier. In de stad. Hij vermoordt mensen.’

Elayne bleef kalm, maar hij kon horen aan haar nog vormeiijker stem dat het nieuws haar verontrustte. ‘Dan zal ik zorgen dat je de penning op tijd terugkrijgt.’

Hij trok een grimas. ‘Goed dan,’ zei hij. ‘Drie dagen.’

‘Mooi,’ zei ze. ‘Ik wil dat de Bond meteen begint. Ik Reis binnenkort naar Cairhien, en ik heb het gevoel dat de Bond hier een beter ondersteunend leger zou zijn dan de koninginnegarde.’ Dus daar ging dit om! Elayne wilde een gooi doen naar de Zonnetroon. Nou, dat leek hem een nuttige bezigheid voor de mannen, in ieder geval totdat Mart hen nodig had. Beter dan dat ze maar wat rondhingen en ruzie zochten met huurlingen.

‘Daar stem ik mee in,’ zei Mart. ‘Maar Elayne, de Bond moet vrij zijn om in de Laatste Slag te strijden hoe Rhand het wil. En Aludra moet toezicht houden op de Draken. En ik heb het gevoel dat ze bij jou zal willen blijven als de Bond uit Andor vertrekt.’

‘Daar heb ik geen problemen mee,’ antwoordde Elayne glimlachend. ‘Dat dacht ik al. Maar gewoon voor alle duidelijkheid, de Bond heeft zeggenschap over de Draken totdat we vertrekken. Je mag de ontwerpen niet aan anderen verkopen.’

‘Iemand zal ze uiteindelijk namaken, Mart,’ zei ze. ‘Namaakdraken zullen niet zo goed zijn als die van Aludra,’ zei Mart. ‘Dat beloof ik je.’

Elayne keek hem onderzoekend aan en haar blauwe ogen wogen hem, beoordeelden hem. ‘Ik zou nog altijd liever de Bond als vast legeronderdeel van Andor hebben.’

‘Nou, ik zou wel een hoed van goud willen hebben, een tent die kan vliegen en een paard dat diamanten poept. Maar we zullen het allebei moeten doen met wat redelijk is, hè?’

‘Het zou niet onredelijk zijn om...’

‘Dan zouden we jouw bevelen moeten opvolgen, Elayne,’ antwoordde Mart. ‘Dat wil ik niet. Sommige veldslagen zijn de moeite van het uitvechten niet waard, en ik besluit wanneer mijn mannen zich in gevaar brengen. Punt uit.’

‘Ik vind het niet prettig om mannen te hebben die me kunnen verlaten wanneer ze daar maar zin in hebben.’

‘Je weet dat ik ze niet zal tegenhouden alleen om jou dwars te zitten,’ zei Mart. ‘Ik zal doen wat juist is.’

‘Wat jij juist vindt,’ verbeterde ze.

‘Iedere man zou die keus moeten hebben,’ was zijn antwoord.

‘Maar weinig mannen gebruiken hem verstandig.’

‘We willen hem toch,’ zei Mart. ‘We eisen hem.’

Ze keek – bijna onmerkbaar – naar de tekeningen en de penning op tafel. ‘Je krijgt hem,’ zei ze.

‘Afgesproken,’ zei hij. Hij stond op, spuugde in zijn hand en stak die uit.

Ze aarzelde, maar toen stond ze op, spuugde ook in haar hand en stak hem uit. Hij glimlachte toen ze elkaar de hand gaven. ‘Wist je dat ik je misschien zou vragen de wapens op te nemen tegen Tweewater?’ vroeg ze. ‘Eiste je daarom het recht om te vertrekken wanneer je wilde?’

Tegen Tweewater? Waarom onder het Licht zou ze dat willen doen? ‘Je hoeft niet tegen ze te vechten, Elayne.’

‘We zullen zien waar Perijn me toe dwingt,’ antwoordde ze. ‘Maar laten we het daar nu niet over hebben.’ Ze keek naar Thom, reikte toen onder de tafel en haalde een opgerold vel papier met een lint eromheen tevoorschijn. ‘Ik zou graag meer horen over wat er is gebeurd op jullie reis vanuit Ebo Dar. Willen jullie vanavond samen met mij eten?’

‘Het zou ons een genoegen zijn,’ zei Thom, die opstond. ‘Toch, Mart?’

‘Het zal wel,’ zei Mart. ‘Als Talmanes ook mag komen. Hij doet me wat als ik hem niet minimaal aan je voorstel, Elayne. Als hij bij je mag komen eten, danst hij de hele weg terug naar het kamp.’ Elayne grinnikte. ‘Zoals je wilt. Ik zal enkele bedienden jullie kamers laten wijzen waar je tot die tijd kunt rusten.’ Ze gaf Thom het opgerolde vel papier. ‘Dit wordt morgen bekendgemaakt, als jij het wilt.’

‘Wat is dit?’ vroeg Thom fronsend.

‘Het hof van Andor heeft geen fatsoenlijke hofbard,’ zei ze. ‘Ik dacht dat jij misschien belangstelling had.’

Thom aarzelde. ‘Dat is een eer, maar ik kan het niet aannemen. Ik heb de komende tijd een paar dingen te doen, en ik kan me niet binden aan het hof.’

‘Je hoeft niet aan het hof gebonden te zijn,’ zei Elayne. ‘Je hebt de vrijheid om te gaan en staan waar je wilt. Maar als je in Caemlin bent, wil ik graag dat mensen je kennen om wie je bent.’

‘Ik...’ Hij pakte de rol papier aan. ‘Ik zal erover nadenken, Elayne.’

‘Uitstekend.’ Ze trok een grimas. ‘Ik vrees dat ik nu een afspraak met mijn vroedvrouw heb, maar ik zie jullie bij het avondmaal. Ik heb nog niet gevraagd wat Martrim bedoelde toen hij schreef dat hij een getrouwd man was. Ik verwacht vanavond een volledig verslag! Geen castigaties!’ Ze keek Mart aan en glimlachte sluw. ‘Castigatie betekent dat je delen weglaat, Mart. Voor het geval je dat verdomme niet wist.’

Hij zette zijn hoed op. ‘Dat wist ik wel.’ Wat was dat woord ook alweer? Kastinaties? Licht, waarom had hij in die brief over zijn huwelijk geschreven? Maar dat wist hij wel. Hij had gehoopt er Elay ne zo nieuwsgierig mee te maken dat ze hem zou uitnodigen. Elayne lachte en beduidde hen naar de uitgang. Thom gaf haar nog een vaderlijke kus op de wang voordat ze vertrokken; maar goed ook dat die kus vaderlijk was! Mart had dingen over die twee gehoord die hij niet wilde geloven. En dat nog wel terwijl Thom oud genoeg was om haar grootvader te zijn. Mart trok de deur open en wilde weglopen.

‘En Mart,’ voegde Elayne eraan toe. ‘Als je geld nodig hebt voor een nieuwe jas, dan kan de Kroon je wel wat lenen. Gezien je status zou je je eigenlijk wat beter moeten kleden.’

‘Ik ben geen verrekte edele!’ zei hij, en hij draaide zich om.

‘Nog niet,’ zei ze. ‘Je hebt niet Perijns onversaagdheid om jezelf een titel te geven. Ik zal zorgen dat je er een krijgt.’

‘Waag het niet,’ zei hij.

‘Maar...’

‘Luister goed,’ zei hij terwijl Thom bij hem in de gang stapte. ‘Ik ben tróts op wie ik ben. En ik vind dit een mooie jas. Hij zit lekker.’ Hij balde zijn handen tot vuisten en weigerde onder zijn kraag te krabben.

‘Als jij het zegt,’ zei Elayne. ‘Ik zie jullie bij het eten. Ik neem Dyelin ook mee. Ze is heel nieuwsgierig naar jullie.’ Na die woorden sloot Birgitte de deur. Mart keek er nog even wraakzuchtig naar, en toen draaide hij zich om naar Thom. Talmanes en de soldaten wachtten een eindje verderop in de gang, buiten gehoorsafstand. Ze kregen warme thee van enkele paleisbedienden. ‘Dat ging goed,’ vatte Mart samen, met zijn handen in zijn zij. ‘Ik was bang dat ze niet zou happen, maar volgens mij heb ik haar heel aardig binnengehengeld.’ Hoewel die rottige dobbelstenen nog steeds door zijn hoofd rolden. Thom lachte en sloeg hem op zijn schouder. ‘Wat is er?’ wilde Mart weten.

Tom grinnikte alleen en keek toen naar de brief in zijn andere hand. ‘Kn dit was ook onverwacht.’

‘Nou, Andor heeft inderdaad geen hofbard,’ zei Mart.

‘Ja,’ zei Thom, kijkend naar de brief. ‘Maar hierin wordt me ook gratie verleend, voor alle misdrijven – bekend of onbekend – die ik mogelijk heb gepleegd in Andor of Cairhien. Ik vraag me af wie haar verteld heeft...’

‘Wat?’

‘Niks, Mart. Helemaal niks. We hebben nog een paar uur voor het avondmaal met Elayne. Wat zou je ervan zeggen als we een nieuwe jas voor je gingen kopen?’

‘Best,’ zei Mart. ‘Denk je dat ik ook zo’n gratie kan krijgen, als ik erom vroeg?’

‘Heb je die dan nodig?’

Mart haalde zijn schouders op en liep met Thom mee door de gang. ‘Het kan geen kwaad, voor de zekerheid. Wat voor jas ga je eigenlijk voor me kopen?’

‘Ik heb niet gezegd dat ik betaal.’

‘Doe niet zo vrekkig,’ zei Mart. ‘Ik betaal het eten.’ En bloedas, op een of andere manier, wist Mart, zou hij dat inderdaad doen.

Загрузка...