41 Een onverwachte bondgenoot

Galad rende voort onder een hoog geheven schild. Bornhald sloot zich bij hem aan, ook met een schild, en hij smeet zijn lantaarn opzij toen die onnatuurlijke lichten in de lucht opflitsten. Geen van beiden spraken ze. De hagel van pijlen zou nu ieder ogenblik beginnen.

Ze kwamen bij de piketlijnen aan, waar enkele zenuwachtige verzorgers hun paarden klaar hadden staan. Galad liet zijn schild zakken en voelde zich ontzettend naakt toen hij zich op Kloeks rug hees. Hij wendde het paard en tilde het schild weer omhoog. Hij hoorde het bekende zoeven van boogpezen in de verte, en daarna het gesis van pijlen die omlaag kwamen. Geen ervan landde bij hem in de buurt.

Hij aarzelde. De lichten in de lucht maakten de nacht zo helder als bij volle maan, misschien nog wel lichter.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Bornhald, wiens paard zenuwachtig onder hem danste. ‘Hebben ze gemist? Die pijlen landen ver buiten het kamp.’

‘Trolloks!’ Een kreet vanuit het kamp. ‘Er komen er duizenden aan over de weg!’

‘Monsters!’ brulde een doodsbange Amadiciaan. ‘Monsters van de Schaduw! Licht, zijn ze dan toch écht?’

Galad keek Bornhald even aan. Ze galoppeerden naar de rand van het kamp, met hun witte mantels wapperend achter hen aan, en keken langs de weg.

Naar een slachtpartij.

Vele salvo’s pijlen daalden neer vanaf de hoogten, landend te midden van de menigte Schaduwgebroed. De schepsels jankten en krijsten, sommige renden in de richting van Galads kamp, andere klommen omhoog naar de boogschutters. Trolloks ontploften plotseling, de grond bochelde onder hen, en van boven kwam vuur. Aybara’s geleiders hadden zich in de strijd geworpen.

Galad overzag alles snel. ‘Voetsoldaten, vorm een schildmuur aan deze kant van het kamp,’ brulde hij. ‘Kruisboogschutters, naar die ruïnes daar. Splits de legioenen op in acht groepen cavalerie en bereid je voor op een uitval! Boogschutters, klaarstaan!’ De Kinderen hadden voornamelijk cavalerie. Zijn mannen zouden uitrijden en de Trolloks in golven aanvallen, één compagnie tegelijk, en zich dan terugtrekken achter de verdedigende schildmuur van de voetsoldaten. Kruisboogschutters zouden de Trolloks verzwakken voordat de zware cavalerie hen aanviel met lansen, boogschutters zouden hun dekking bieden terwijl ze zich terugtrokken achter de verdediging. De bevelen werden snel doorgegeven en de Kinderen reageerden efficiënter dan de Amadicianen. Bornhald knikte. Dit was een voornamelijk defensieve strategie, maar het was de meest logische, in ieder geval totdat Galad begreep wat er gaande was. Hoefslagen kondigden aan dat Byar aan kwam galopperen. Hij hield zijn paard in en wendde het met grote ogen. ‘Trolloks? Hoe... Het is Aybara. Hij heeft een leger van Schaduwgebroed meegebracht!’

‘Als dat zo is,’ zei Galad, ‘dan slacht hij zijn eigen leger af.’ Byar kwam dichterbij. ‘Het gaat net zoals in Tweewater. Dain, weet je nog wat hij deed? Trolloks vallen aan. Aybara zet een verdediging op en wint daar steun mee.’

‘Wat zou daar de zin van zijn?’ vroeg Bornhald. ‘Ons misleiden.’

‘Door net zoveel Trolloks te doden als het hem aan volgelingen oplevert?’ Bornhald fronste zijn voorhoofd. ‘Nee... dat is niet logisch. Als Aybara duizenden Trolloks kan bevelen, waarom zou hij óns dan nodig hebben?’

‘Hij is gestoord, waanzinnig!’ riep Byar. ‘Als hij niets te maken had met de verschijning van de Trolloks, hoe kan het dan dat ze allebei tegelijk opduiken?’

Daar zat wel iets in, moest Galad toegeven. ‘Voorlopig,’ zei hij, ‘levert het ons de tijd op die we nodig hebben om ons te organiseren. Bornhald, Byar, help mijn bevelen door te geven. Ik wil dat de ruiters klaar zijn voor een uitval zodra de kruisboogschutters opgesteld staan.’ Hij aarzelde. ‘Maar laat de mannen weten dat we onze flanken niét bloot moeten stellen aan Aybara. Laat een paar voetsoldaten met spiesen aan de voet van de hoogten gaan staan. Gewoon voor het geval dat.’


Trolloks vielen brullend onder de pijlenregen. Er bleven er nog steeds meer opduiken, en veel van de beesten gingen pas neer als ze met meerdere pijlen waren doorboord. Het Schaduwgebroed bereidde zich voor op een bestorming tegen de heuvel op, naar Perijns leger. Als ze dat deden, zou hij zijn voetsoldaten een tijdje laten standhouden, hen dan terugtrekken en de cavalerie naar beneden laten gaan. ‘Hoe wist je dit?’ vroeg Faile zachtjes.

Hij keek haar aan. ‘Het wordt tijd dat jullie drie je terugtrekken achter de achterhoede.’ Hij wierp een blik op Berelain, die met een bleek gezicht te paard zat, alsof het zien van de Trolloks haar diep had geschokt. Hij wist echter dat ze sterk was. Waarom rook ze zo ongerust?

‘Ik ga zo,’ zei Faile. ‘Maar ik moet het weten.’

‘Het was logisch,’ zei Perijn. ‘Die koepel was bedoeld om te zorgen dat we niet via een Poort zouden vluchten. Maar hij diende ook om ons over de weg te drijven, om te voorkomen dat we rechtstreeks naar Andor zouden Reizen. Het leek ons vreemd dat meester Gil de weg op was gegaan en zijn bevelen naast zich neer had gelegd, maar dat deed hij omdat hij van reizigers uit het noorden had gehoord dat die weg onbegaanbaar was. Dat was hem door onze vijanden ingefluisterd, vermoed ik, om ons in deze richting te lokken. We zijn de hele tijd gestuurd. Ze wachtten niet tot we in gevecht gingen met de Witmantels, maar tot we zo snel mogelijk naar Lugard zouden trekken. Als we door het land hadden geprobeerd te gaan, dan wed ik dat er iets was gebeurd om te zorgen dat we omkeerden. Ze wilden wanhopig graag dat we in hun hinderlaag liepen. Met Galads leger hadden ze waarschijnlijk geen rekening gehouden; het was voor hen een stekelnoot onder hun zadel.’

‘Maar de Trolloks. Waar...’

‘Ik denk dat het een Portaalsteen is,’ zei Perijn. ‘Ik wist dat hier een of andere aanval zou komen. Ik wist alleen niet hoe. Ik dacht half dat er Draghkar uit de lucht zouden vallen, of door een saidinpoort zouden komen die we over het hoofd hadden gezien. Maar die ruïnes waar Arganda naar wees, leken me een goede plek voor een Portaalsteen. Hij moet begraven liggen, onder de rivier terechtgekomen toen de loop ervan veranderde. De Trolloks komen niet omhoog uit de grond; ik denk dat ze uit de Steen komen.

Dit was de valstrik. Ze zouden ons waarschijnlijk veel eerder hebben aangevallen, maar de Witmantels stonden in de weg. Ze moesten wachten tot we met hen hadden afgerekend. En toen vertrokken wij. Dus...’

‘Dus vielen ze Damodred en zijn mannen aan,’ voltooide Faile. ‘Nadat ze de valstrik hadden gezet, wilden ze in ieder geval wat schade toebrengen aan de soldaten die later tegen hen zouden strijden.’

‘Ik vermoed dat hier een Verzaker achter zit,’ zei Perijn, zich wendend tot Gradi.

‘Een Verzaker?’ vroeg Alliandre op schrille toon. ‘We kunnen het niet opnemen tegen een Verzaker!’

Perijn keek haar aan. ‘Waar dacht je dat je voor tekende, Alliandre, toen je je bij me aansloot? Je vecht voor de Herrezen Draak in Tarmon Gai’don zelf. Vroeg of laat krijgen we met de Verzakers te maken.’

Ze verbleekte, maar hij moest haar nageven dat ze knikte. ‘Gradi!’ riep Perijn naar de Asha’man, die vuurbollen op de Trolloks afschoot. ‘Voel je nog steeds iemand geleiden?’

‘Af en aan, heer,’ riep Gradi terug. ‘Wie het ook is, hij is niet ontzettend sterk. En hij sluit zich niet bij de strijd aan. Ik denk dat hij de Trolloks erdoor brengt; hierheen springt met vuisten Trolloks en dan weer wegspringt om er nog meer te halen.’

‘Kijk naar hem uit,’ beval Perijn. ‘Kijk of je hem kunt uitschakelen.’

‘Ja, heer,’ zei Gradi met een saluut.

Dus het was geen Verzaker die de Trolloks hierheen haalde. Dat betekende niet dat dit niet het werk van een Verzaker was, alleen dat hij nog niet had besloten zich er rechtstreeks mee te bemoeien. ‘Jullie drie, wegwezen,’ zei Perijn tegen Faile, Berelain en Alliandre, en hij hief zijn hamer. De Trolloks waren aan de bestorming van de heuvel begonnen. Vele vielen door pijlen, maar het waren er zoveel dat enkele ervan snel de top zouden bereiken. Het was tijd voor het gevecht.

‘Je weet niet hoeveel het er zijn, echtgenoot,’ zei Faile zacht. ‘Ze blijven maar komen. Wat als ze ons overstelpen?’

‘We trekken ons terug door een Poort als het er slecht voor ons uitziet. Maar ik geef ze de Witmantels niet zonder een gevecht; ik laat geen man achter voor de Trolloks, zelfs dat stel niet. Zij negeerden Tweewater toen we werden aangevallen, maar ik zal niet hetzelfde doen. En dat is dat.’

Faile boog zich plotseling naar voren en kuste hem. ‘Dank je.’

‘Waarvoor?’

‘Omdat je de man bent die je bent,’ zei ze. Ze wendde haar paard en leidde de andere twee weg.

Perijn schudde zijn hoofd. Hij was bang geweest dat hij Gradi zou moeten vragen haar in Lucht te wikkelen en weg te slepen. Hij draaide zich weer om naar de naderende Trolloks. De mannen uit Tweewater maakten het ze niet gemakkelijk om tegen de helling op te komen. De pijlen begonnen echter op te raken.

Perijn hief Mah’alleinir. Een deel van hem betreurde het dat het wapen zo snel na zijn geboorte al in bloed zou worden gebaad, maar het grootste deel van hem was verheugd. Die Trolloks, en degenen die ze leidden, hadden Springers dood op hun geweten. Een vuist Trolloks kwam de heuvel op. Ze werden gevolgd door een Schim en geleid door een andere Schim met een zwart zwaard. Perijn brulde en stormde naar voren, met de hamer hoog geheven.

Galad vloekte, wendde Kloek en hakte met zijn zwaard in de nek van een Trollok met de kop van een beer. Donker, dik bloed spoot er in een stinkende golf uit, maar die beesten waren verschrikkelijk lastig te doden. Galad had de verhalen gehoord en was opgeleid samen met mannen die tegen Schaduwgebroed hadden gestreden. Toch verbaasde hun taaiheid hem.

Hij moest nog drie keer op het beest inhakken voordat het neerging. Nu al deed Galads arm pijn. Er was niets fijnzinnigs aan een strijd tegen dit soort monsters. Hij gebruikte zwaardvormen voor in het zadel, maar meestal de meest rechtstreekse en ruwe: Houthakker velt de boom, Boog van de maan, Slaan van de vonk. Zijn mannen verging het niet zo goed. Ze waren ingesloten en er was niet langer ruimte voor lansen. De uitvallen hadden een tijdje gewerkt, maar de zware cavalerie was gedwongen zich terug te trekken achter de voetsoldaten en zijn hele leger werd oostwaarts gedreven. De Amadicianen werden overstelpt, en de kracht van de aanval was te groot om nog verdere uitvallen met de cavalerie te doen. Het enige wat de Kinderen te paard nu nog konden doen, was woest met hun wapens zwaaien in een poging in leven te blijven. Galad wendde Kloek, maar twee grauwende Trolloks sprongen op hem af. Snel hakte hij er een over de nek met Reiger grijpt de zilvervis, maar het schepsel viel voorover tegen Kloek aan, zodat het paard wegsprong. Een volgend monster haalde met een haak naar de hals van het paard uit. Het paard viel.

Galad wist nog net op tijd weg te springen en belandde op de grond toen Kloek door zijn trillende benen zakte en er bloed van zijn hals over zijn witte schouder gutste. Galad rolde om, met zijn zwaard opzij gedraaid, maar hij was verkeerd terechtgekomen. Zijn enkel was verstuikt.

Hij negeerde de pijn en bracht zijn zwaard nog net op tijd omhoog om de haak af te weren van een monster met een bruine vacht, negen voet lang, dat stonk naar de dood. Galads afwerende beweging bracht hem weer uit zijn evenwicht. ‘Galad!’

Gestalten in het wit beukten tegen de Trolloks aan. Stinkend bloed spoot door de lucht. De witte gedaanten vielen op de grond, maar de Trolloks werden achteruitgedreven. Bornhald stond hijgend met zijn zwaard naar voren, zijn schild gedeukt en besmeurd met donker bloed. Hij had vier mannen bij zich. Twee anderen waren gesneuveld.

‘Dank je,’ zei Galad. ‘Jullie paarden?’

‘Gedood,’ antwoordde Bornhald. ‘Ze hebben vast het bevel om de paarden aan te vallen.’

‘Ze willen niet dat we ontkomen,’ zei Galad. ‘Of een bestorming kunnen opzetten.’ Hij keek langs de rij bestookte soldaten. Twintigduizend man had een groot leger geleken, maar de gelederen waren een puinhoop. En de Trolloks bleven komen, golf na golf. Het noordelijke deel van hun gelederen begon op te breken, en de Trolloks stormden daar naar voren in een tangbeweging om Galads leger te omsingelen. Ze zouden hen aan de noord- en zuidkant afsnijden en hen dan pletten tegen de heuvel. Licht!

‘Naar de noordelijke voetsoldaten allemaal!’ riep Galad. Hij rende zo snel mogelijk die kant op. Zijn enkel klaagde, maar gehoorzaamde nog. Andere mannen sloten zich bij hem aan. Hun kleding was niet langer wit.

Galad wist dat de meeste generaals, zoals Garet Brin, zelf niet aan het front vochten. Ze waren daar te belangrijk voor, en hun inzichten waren nodig voor het organiseren van de strijd. Misschien had Galad dat ook moeten doen. Alles viel uiteen. Zijn mannen waren goed. Betrouwbaar. Maar ze hadden geen ervaring met Trolloks. Nu pas – terwijl hij door de modder rende in een donkere nacht, verlicht door bollen die in de lucht hingen – zag hij hoe onervaren veel van hen waren. Hij had wel een paar oude rotten, maar de meesten hadden alleen gevochten tegen opstandige bandieten of stadsmilitie.

De Trolloks waren anders. De jankende, grommende, grauwende monsters waren dol. Wat ze ontbeerden in militaire tucht, maakten ze goed met hun kracht en felheid. En honger. De Myrddraal onder hen waren geducht genoeg om helemaal in hun eentje een formatie op te breken. Galads soldaten hadden het zwaar. ‘Standhouden!’ brulde Galad toen hij bij het doorbrekende gedeelte van de rij aankwam. Hij had Bornhald en ongeveer vijftig man. Bij lange na niet genoeg. ‘Wij zijn de Kinderen van het Licht! Wij deinzen niet terug voor de Schaduw!’

Het lukte niet. Terwijl hij zag hoe de ramp zich voltrok, begon zijn hele stelsel van overtuigingen te barsten. De Kinderen van het Licht werden niet beschermd door hun goedheid; ze vielen in grote aantallen, als graan voor een zeis. Erger nog, sommigen vochten niet moedig of hielden vastberaden stand. Te veel van hen gilden van angst en gingen ervandoor. Van de Amadicianen kon hij het begrijpen, maar veel Kinderen waren weinig beter.

Het waren geen lafaards. Het waren geen slechte strijders. Het waren gewoon mensen. Heel gewoon. Zo hoorde het niet te gaan.


Er klonk gedonder toen Gallenne zijn ruiters wendde voor een volgende uitval. Ze beukten tegen de rij Trolloks aan en dwongen veel van hen van de rand af, waardoor ze de helling weer af rolden. Perijn sloeg met Mah’alleinir op de kop van een Trollok. Door de kracht van de klap werd het schepsel opzij gesmeten, en – merkwaardig – siste en rookte zijn huid waar de hamer hem had geraakt. Dit gebeurde met elke klap, alsof de aanraking van Mah’alleinir hen brandde, hoewel Perijn alleen een aangename warmte van de hamer voelde.

Gallennes aanval beukte door de rijen Trolloks heen en scheidde ze in twee delen, maar er lagen zoveel karkassen dat zijn lansiers moeite hadden om aan te vallen. Gallenne trok zich terug, een groep mannen uit Tweewater kwam naar voren en schoot pijlen op de Trolloks af, waardoor ze neergingen in een stortvloed van schreeuwende, jankende, stinkende dood.

Perijn stuurde Stapper achteruit toen voetsoldaten zich om hem heen opstelden. Hij was nog maar heel weinig mannen kwijtgeraakt aan de Trolloks. Al was één er natuurlijk al te veel. Arganda kwam aandraven op zijn paard. Hij was ergens de pluimen van zijn helm kwijtgeraakt, maar hij glimlachte breed. ‘Ik heb maar zelden zo’n aangename strijd meegemaakt, Aybara,’ zei hij. ‘Vijanden waar je geen greintje medelijden mee hoeft te hebben, een volmaakt slagveld en een goed te verdedigen positie. De allerbeste boogschutters en Asha’man om de gaten te dichten! Ik heb zelf al meer dan twee dozijn van die beesten geveld. Voor deze dag alleen al ben ik blij dat we jou volgen!’

Perijn knikte. Hij wees er maar niet op dat een van de redenen dat ze het zo gemakkelijk hadden, was dat de meeste monsters zich richtten op de Witmantels. Trolloks waren akelige, monsterlijke schepsels, en ze waren ontzettend zelfzuchtig. Tegen een helling opstormen naar vuurbollen en mannen met bogen, alleen om een stuk grond te bemachtigen van twee volle contingenten cavalerie? Dan kon je beter de gemakkelijkere vijand kiezen, en dat was tactisch gezien ook verstandiger. Richt je eerst op de eenvoudigste strijd als je op twee fronten moet vechten.

Ze probeerden de Witmantels zo snel mogelijk tegen de helling te pletten en hadden hen omsingeld, lieten hun geen ruimte om uitvallen te doen met hun cavalerie, splitsten hen op in groepen. Degene die hier de leiding had, had verstand van tactiek; dit was niet het werk van Trolloks.

‘Heer Perijn!’ Jori Kongar overstemde het lawaai van de schreeuwende Trolloks. Hij klauterde naar Stapper toe. ‘U vroeg me na te gaan hoe ze ervoor stonden. Nou, u moet zelf maar even kijken.’ Perijn knikte, stak zijn vuist op en maakte er een hakbeweging mee. Gradi en Neald stonden achter hem op een rotspunt die uitzicht bood op de weg. Hun voornaamste bevel was om elke Myrddraal die ze zagen uit te schakelen. Perijn wilde die schepsels zo veel mogelijk van de hoogten weghouden; het kon tientallen levens kosten om een enkele Myrddraal te doden met zwaard of bijl. Je kon ze beter aanvallen met vuur, van een afstand. Bovendien kon je soms door een Schim te doden een hele groep Trolloks wegvagen die ermee verbonden was.

De Asha’man, Aes Sedai en Wijzen zagen Perijns teken. Ze begonnen een felle aanval op de Trolloks, schoten vuur af met hun handen en lieten bliksems neerkomen uit de hemel om de Trolloks de helling af te dwingen. Perijns voetsoldaten trokken zich terug voor enkele ogenblikken van rust.

Perijn dreef Stapper naar de rand en keek langs de helling naar het zuiden, met Mah’alleinir langs zijn been. Beneden stond Damodreds leger er nog slechter voor dan Perijn al had gevreesd. De Trolloks waren opgerukt en hadden de Witmantels bijna in twee groepen verdeeld. De monsters verdrongen zich langs de zijkanten, omsingelden Galad, dwongen de Witmantels te vechten aan drie fronten. Ze stonden met hun rug naar de heuvel, en vele groepen cavaleristen waren afgesneden van de hoofdgevechten.

Gallenne draafde naar Perijn toe. ‘De Trolloks verschijnen nog steeds. Ik schat zo’n vijftigduizend van die beesten tot nu toe. De Asha’man zeggen dat ze maar één geleider bespeuren, en hij houdt zich erbuiten.’

‘De aanvoerder van het Schaduwgebroed zal zijn geleiders niet willen inzetten,’ gokte Perijn. ‘Niet terwijl wij op het hogere terrein staan. Hij zal de Trolloks zo veel mogelijk schade laten aanrichten en kijken of ze de overhand kunnen krijgen. Als dat gebeurt, komen de geleiders pas tevoorschijn.’ Gallenne knikte.

‘Damodreds leger zit in de nesten.’

‘Ja,’ beaamde Gallenne. ‘U hebt ons op de goede plek gezet om hen te helpen, maar het lijkt erop dat wij niet genoeg zijn.’

‘Ik ga naar beneden,’ besloot Perijn. Hij wees. ‘De Trolloks omsingelen hem, pinnen hem vast tegen de helling. We kunnen omlaag stormen en die beesten van de zijkant verrassen, doorbreken en Damodreds mannen bevrijden zodat ze naar de hoogten kunnen komen.’

Gallenne fronste zijn voorhoofd. ‘Verontschuldigingen, heer Perijn, maar ik moet het vragen. Wat denkt u dat u hun verschuldigd bent? Ik zou het hebben betreurd als we inderdaad hierheen waren gekomen om hen aan te vallen, hoewel ik daar de logica van in zou hebben gezien. Maar ik zie geen reden om ze te helpen.’ Perijn gromde. ‘Het is gewoon juist.’

‘Daarover valt te twisten,’ zei Gallenne, en hij schudde zijn gehelmde hoofd. ‘Vechten tegen Trolloks en Schimmen is uitstekend, want elk monster dat we doden is er één minder tijdens de Laatste Slag. Onze mannen krijgen er oefening in en kunnen leren hun angsten te bedwingen. Maar die helling is steil en verraderlijk; als u die afrijdt om Damodred bij te staan, kunt u ons voordeel om zeep helpen.’

‘Ik ga toch,’ besloot Perijn. ‘Jori, ga de mannen uit Tweewater en de Asha’man halen. Ze moeten de Trolloks bestoken tijdens mijn uitval.’ Hij keek weer omlaag. Herinneringen aan Tweewater flitsten voor zijn geestesoog langs. Bloed. Sterfte. Mah’alleinir werd warmer in zijn vuist. ‘Ik laat ze niet in de steek, Gallenne. Zelfs hen niet. Ga je met me mee?’

‘Je bent een vreemde kerel, Aybara.’ Gallenne aarzelde. ‘En een kerel met veel eer. Ja, ik ga mee.’

‘Mooi. Jori, in looppas. We moeten bij Damodred komen voordat zijn verzet wordt gebroken.’

Er ging een schok door de menigte Trolloks. Galad aarzelde met zijn zwaard in bezwete vingers. Zijn hele lichaam deed pijn. Overal om hem heen klonk gekerm, soms bestaand uit keelgeluiden en gegrauw – stervende Trolloks – en soms het deerniswekkende gejammer van stervende mannen. De Kinderen rondom hem hielden stand. Maar net. Het was een donkere nacht, zelfs met die lichten. Het voelde alsof ze tegen nachtmerries streden. Maar als de Kinderen van het Licht geen weerstand konden bieden aan de duisternis, wie dan wel? De Trolloks begonnen luider te janken. De monsters die voor hem stonden draaiden zich om en spraken met elkaar in een ruwe, grauwende taal waar hij vol walging van achteruitdeinsde. Konden Trolloks praten? Dat had hij niet geweten. Wat had hun aandacht getrokken?

En toen zag hij het. Een hagel van pijlen van boven af plofte in de rijen Trolloks voor hen. Boogschutters uit Tweewater die hun naam waarmaakten. Galad zou de meeste boogschutters een dergelijke aanval niet hebben toevertrouwd, want afgedwaalde pijlen konden tussen de Witmantels belanden. Deze schutters waren echter nauwkeurig.

De Trolloks schreeuwden en jankten. Ineens kwamen er van de top van de heuvel duizend ruiters omlaag gestormd. Er flitsten lichten om hen heen; vuur viel omlaag, neersuizend in de vorm van roodachtig gouden lansen die het zilver aan de paardenhoofdstellen verlichtten.

Het was een ongelooflijke zet. De helling was zo steil dat de paarden konden struikelen en vallen, en het hele leger had in een chaotische kluwen van lichamen de helling af kunnen komen. Maar ze vielen niet. Ze galoppeerden zonder wankelen, met glanzende lansen. En vooraan reed een bebaard monster van een man die een grote hamer in de lucht stak. Perijn Aybara zelf, met boven zijn hoofd een wapperende banier, gedragen door een man die vlak achter hem reed. De rode wolvenkop.

In weerwil van zichzelf liet Galad bij die aanblik zijn schild zakken. Aybara leek bijna te gloeien in de tongen van vuur die hem omringden. Galad zag die grote, gouden ogen. Het leken zelf wel vuren. De ruiters beukten tegen de Trolloks aan die Galads leger hadden omsingeld. Aybara brulde over het lawaai heen en begon om zich heen te meppen met de hamer. De aanval dwong de Trolloks achteruit. ‘Aanvallen!’ riep Galad. ‘Zet de aanval in! Dwing ze naar de cavalerie toe!’ Hij stormde naar het noorden, naar de helling, met Bornhald aan zijn zijde.

Vlakbij vergaarde Trom wat er van zijn legioen over was en liet de soldaten omkeren om de Trolloks tegenover Aybara aan te vallen. Het gevecht werd steeds chaotischer. Galad vocht als een bezetene. Boven hem, hoe onvoorstelbaar ook, kwam Aybara’s hele leger de helling af en gaf het hogere terrein prijs. Ze doken op de Trolloks af, tienduizenden mannen die schreeuwden: ‘Guldenoog! Guldenoog!’

Door de aanval kwamen Galad en Bornhald tussen de Trolloks terecht. De schepels probeerden weg te komen bij Aybara en deinden alle kanten op. De mannen vlak bij Galad en Bornhald vochten al snel wanhopig voor hun leven. Galad maakte een Trollok af met Lint in de lucht, maar toen hij zich omdraaide stond hij meteen tegenover een monster van tien voet lang met een ramskop. Zijn hoorns krulden langs de zijkanten van zijn reusachtige, vierkante gezicht, maar zijn ogen waren menselijk, en zijn onderkaak ook. Galad bukte toen het monster met een haak zwaaide en stak zijn zwaard in zijn pens. Het schepsel schreeuwde, en Bornhald sneed hem van de zijkant zijn pezen door.

Galad slaakte een kreet en sprong achteruit, maar zijn verzwikte enkel liet hem nu eindelijk in de steek. Hij bleef hangen achter een richel in de grond en hoorde een verschrikkelijke knak toen hij viel. Het stervende monster belandde boven op hem en pinde hem tegen de grond. Er schoot pijn omhoog door zijn been, maar dat negeerde hij. Hij liet zijn zwaard vallen en probeerde het karkas van zich af te duwen. Bornhald weerde vloekend een Trollok met de snuit van een everzwijn af. Het monster maakte een afschrikwekkend, grommend geluid.

Galad hees het stinkende karkas van zich af. Aan de zijkant zag hij mannen in het wit: Trom, met Byar aan zijn zijde, wanhopig vechtend om bij Galad te komen. Er waren zoveel Trolloks, en de meeste Kinderen om hen heen waren gesneuveld.

Galad reikte naar zijn zwaard net toen een gestalte te paard zich uit de schaduwen en Trolloks aan de noordkant ontworstelde. Aybara. Hij kwam aanrijden, beukte met die gigantische hamer van hem tegen een Trollok met een zwijnenkop en smeet hem tegen de grond. Aybara sprong van zijn paard toen Bornhald kwam aanrennen om Galad overeind te helpen.

‘Ben je gewond?’ vroeg Aybara.

‘Mijn enkel,’ zei Galad.

‘Op mijn paard,’ beval Aybara.

Galad sprak niet tegen; het was verstandig. Hij schaamde zich echter wel een beetje toen Bornhald hem overeind hielp. Aybara’s mannen dromden om hen heen en drongen de Trolloks achteruit. Nu Aybara’s leger zich bij de gevechten had aangesloten, boden Galads mannen weer verzet.

Die tocht de heuvel af was een gevaarlijke gok geweest, maar zodra Galad op Aybara’s paard zat, zag hij dat het had gewerkt. De bestorming had de Trolloks opgebroken en enkele groepen vluchtten weg. Van boven kwamen tongen van vuur, die Myrddraal in brand staken en hele vuisten Trolloks die met hen verbonden waren uitschakelden.

Er waren nog altijd een heleboel vijanden, maar het tij keerde. Aybara’s legers maakten een gedeelte rondom hun leider vrij en gaven hem – en daardoor ook Galad – wat ruimte om de volgende fase van de aanval voor te bereiden.

Galad wendde zich tot Aybara, die met heldere ogen naar de Trolloks keek. ‘Ik neem aan dat je denkt dat die redding invloed zal hebben op mijn besluit over je straf,’ zei Galad. ‘Dat hoop ik maar,’ mompelde Aybara.

Galad trok zijn wenkbrauw op. Dat was niet het antwoord dat hij had verwacht. ‘Mijn mannen vinden het verdacht dat je zo kort voor de Trolloks opdook.’

‘Nou, ze mogen denken wat ze willen,’ zei Aybara. ‘Ik denk niet dat ze van gedachten zullen veranderen, wat ik ook zeg. Ergens is dit ook mijn schuld. De Trolloks waren hier om mij te doden; ik wist alleen weg te komen voordat hun valstrik dichtklapte. Wees maar blij dat ik ze niet hun gang heb laten gaan. Jullie Witmantels hebben me bijna evenveel problemen bezorgd als zij.’ Vreemd genoeg merkte Galad dat hij glimlachte. Die Perijn Aybara was wel recht door zee. Je kon weinig meer verlangen van een bondgenoot. Zijn we dan bondgenoten, dacht Galad, knikkend naar Trom en Byar toen ze naderden. Misschien voorlopig. Hij vertrouwde Aybara inderdaad. Ja, misschien waren er mannen op de wereld die zo’n ingewikkelde strategie konden bedenken, allemaal om met misleiding in de gunst van Galad te komen. Valda was zo geweest. Aybara niet. Hij was écht recht door zee. Als hij de Kinderen uit de weg had willen hebben, had hij hen gedood en gewoon zijn weg vervolgd.

‘Zo zij het dan, Perijn Aybara,’ zei Galad. ‘Ik zal je straf bekendmaken, hier, vannacht, nu.’

Perijn fronste en wendde zich af van de strijd. ‘Wat? Nú?’

‘Als straf leg ik je op dat je een bloedprijs van vijfhonderd kronen moet betalen aan de families van de Kinderen die je hebt gedood. Ik beveel je ook om te strijden in de Laatste Slag met alle kracht die je kunt verzamelen. Doe die dingen, dan verklaar ik je vrij van schuld.’ Het was een vreemd ogenblik voor zo’n verklaring, maar hij had zijn besluit genomen. Ze moesten nog steeds vechten, en misschien zou een van hen sneuvelen. Galad wilde dat Aybara zijn straf kende, voor het geval dat.

Aybara keek hem onderzoekend aan en knikte. ‘Dat vind ik eerlijk, Galad Damodred.’ Hij stak zijn hand uit.

‘Schepsel van duisternis!’ Iemand dook achter Aybara op. Een gestalte die zijn zwaard trok. Een geruis, een fonkeling van metaal. Byars ogen, gloeiend van woede. Hij was op een plek gaan staan waar hij Aybara in de rug kon aanvallen.

Aybara draaide zich om; Galad hief zijn zwaard. Allebei waren ze te traag.

Maar Jaret Byars uithaal trof geen doel. Hij stond met zijn wapen geheven, verstard, bloed druipend van zijn lippen. Hij viel op zijn knieën en zakte voorover op de grond aan Aybara’s voeten. Bornhald stond achter hem, zijn ogen groot van afgrijzen. Hij keek naar zijn zwaard. ‘Ik... Het was niet goed, een man in de rug steken nadat hij ons had gered. Het...’ Hij liet zijn zwaard vallen en deinsde struikelend achteruit van Byars lijk.

‘Je hebt het goed gedaan, Kind Bornhald,’ zei Galad bedroefd. Hij schudde zijn hoofd. ‘Hij was een goed officier. Onaardig soms, maar ook moedig. Het spijt me dat ik hem kwijt ben.’ Aybara keek om zich heen, alsof hij op zoek was naar andere Kinderen die hem misschien wilden aanvallen. ‘Hij heeft me van het begin af aan al dood willen hebben.’

Bornhald keek naar Aybara. Zijn ogen waren nog altijd vol haat terwijl hij zijn zwaard schoonmaakte en het terug in de schede ramde. Hij liep weg, naar het gebied waar de gewonden naartoe waren gebracht. Het gedeelte rondom Galad en Aybara werd steeds veiliger nu de Trolloks achteruit werden gedreven en de gelederen weer sterker werden, gevormd met Aybara’s mannen en de nog levende Kinderen.

‘Hij denkt nog steeds dat ik zijn vader heb vermoord,’ zei Aybara. ‘Nee,’ antwoordde Galad. ‘Ik denk dat hij nu wel gelooft van niet. Maar hij haat je al heel lang, Aybara, en hij heeft langer van Byar gehouden.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Een vriend doden. Soms is het pijnlijk om te doen wat juist is.’

Aybara gromde. ‘Je moest maar eens naar de gewonden toe,’ zei hij, terwijl hij zijn hamer op zijn schouder legde en naar de plek keek waar de gevechten nog hevig waren. ‘Ik kan nog best vechten als ik jouw paard heb.’

‘Nou, laten we dan maar gaan.’ Aybara keek hem aan. ‘Maar ik zal bij je blijven, gewoon voor het geval dat het erop lijkt dat je misschien valt.’

‘Dank je.’

‘Ik ben gehecht aan dit paard.’

Glimlachend sprong Galad achterop, en ze doken de gevechten weer in.

Загрузка...