16 Shanna’har

Faile liep in het afnemende avondlicht door het kamp, op weg naar de tent van de kwartiermeester. Perijn had hun groep verkenners door de Poort naar Cairhien gestuurd; ze zouden pas de volgende morgen terugkeren.

Perijn broedde nog steeds op de kwestie met de Witmantels. In de afgelopen paar dagen hadden de twee legers meerdere brieven uitgewisseld, waarin Perijn hen probeerde te bewegen een tweede, vormeiijker onderhoud aan te gaan, terwijl de Witmantels aandrongen op een veldslag. Faile had Perijn vermanend toegesproken omdat hij stiekem naar die ontmoeting met de Witmantels was gegaan, zonder haar.

Perijn rekte tijd terwijl hij Elyas en de Aiel inlichtingen liet verzamelen over de Witmantels, op zoek naar een manier om hun mensen naar buiten te smokkelen, maar dat was waarschijnlijk geen optie. Hij was erin geslaagd in Tweewater, maar toen was er slechts een handvol gevangenen geweest. Nu waren het er honderden. Perijn kon niet goed omgaan met zijn schuldgevoel. Faile zou straks wel even met hem praten. Ze liep verder door het kamp en ging rechts langs de wapperende banieren boven het gedeelte van de Mayeners. Met haar zal ik me binnenkort ook bezig moeten houden, dacht Faile, kijkend naar Berelains banier. De geruchten over haar en Perijn waren problematisch. Ze had al vermoed dat Berelain in haar afwezigheid iets zou kunnen proberen, maar hem in de nacht haar tent binnenhalen was wel erg vrijpostig.

Faile zou haar volgende stappen uitzonderlijk zorgvuldig moeten nemen. Haar man, zijn volk en zijn bondgenoten waren allemaal in wankel evenwicht. Ze merkte dat ze wenste dat ze haar moeder om raad kon vragen.

Dat schokte haar, en ze bleef even staan op het sleetse pad van vertrapt geel gras en modder. Licht, dacht Faile. Kijk toch eens wat er met me gebeurd is.

Twee jaar geleden was Faile – die toen nog Zarine heette – weggelopen van haar huis in Saldea om Jager naar de Hoorn te worden. Ze had zich verzet tegen haar plichten als oudste dochter en tegen het onderwijs waarvan haar moeder wilde dat ze dat volgde. Ze was niet weggelopen omdat ze een hekel had aan het werk; in feite was ze goed geweest in alles wat er van haar werd vereist. Waarom was ze dan weggegaan? Deels voor het avontuur. Maar deels ook – gaf ze nu pas bij zichzelf toe – vanwege alle aannames. In Saldea deed je altijd wat er van je werd verwacht. Niemand vroeg zich af of je je plicht zou doen, vooral als je familie was van de koningin. En dus... was ze vertrokken. Niet omdat ze nu zo vreselijk vond wat ze zou worden, maar om het feit dat het zo onvermijdelijk leek. Nu was ze hier, en ze gebruikte alle kennis die haar moeder haar destijds wilde bijbrengen.

Faile zou er bijna hardop om gaan lachen. Een heleboel dingen in het kamp zag ze in één oogopslag. Ze zouden binnenkort wat goed leer moeten vinden voor de schoenmakers. Water was geen probleem, want er waren de afgelopen dagen enkele lichte regenbuitjes gevallen, maar droog hout voor de kampvuren begon wel schaars te worden. Een groep vluchtelingen – enkele voormalige natlander-gai’shain die met regelrechte vijandschap naar Perijns Aiel keken – zou aandacht nodig hebben. Onder het lopen keek ze om zich heen om na te gaan of het kamp schoon genoeg was en of de soldaten zichzelf wel goed verzorgden. Sommige mannen bekommerden zich met de allergrootste zorg om hun paarden, maar vergaten vervolgens zelf om gezond – of in ieder geval fatsoenlijk – te eten. Niet te vergeten hun gewoonte om de halve nacht bij het kampvuur te blijven zitten roddelen.

Ze schudde haar hoofd en liep door naar het bevoorradingsgedeelte, waar voedselwagens waren gelost voor de horde koks en dienstmeiden. Het bevoorradingsgedeelte was bijna een dorp op zich, met honderden mensen die snel paden hadden uitgesleten in het modderige gras. Ze kwam langs een groep jongelui met vuile gezichten, bezig kuilen in de grond te graven, toen langs vrouwen die kletsend en neuriënd aardappelen schilden, waar kinderen de schillen verzamelden en in de kuilen gooiden. Er waren niet veel van die kinderen, maar Perijns leger had een aantal gezinnen van het platteland opgepikt die – vanwege de honger – hadden gesmeekt of ze met hen mee mochten.

Dienaren renden met manden vol geschilde aardappelen naar kookpotten, langzaam met water gevuld door jonge vrouwen die heen en weer liepen naar de kreek. Reiskoks bereidden de kooltjes voor het roosteren voor, en oudere koks mengden kruiden tot sauzen die over andere etenswaren konden worden gegoten, eigenlijk de enige manier om zulke grote hoeveelheden eten nog wat smaak te geven. Oudere vrouwen – de weinige oudere vrouwen in het kamp – schuifelden langs met gebogen rug en lichte biezenmanden vol kruiden op hun magere armen, met wapperende omslagdoeken terwijl ze met krassende stemmen kletsten. Soldaten haastten zich het kamp in en uit met gevangen wild. Jongens, tussen kind en man in, verzamelden aanmaakhout. Ze zag een klein groepje van die jongelui, die zich hadden laten afleiden door een spelletje spinnen vangen. Het was een orkaan van verwarring en orde, die naast elkaar bestonden als twee kanten van een munt. Vreemd, hoezeer Faile zich hier thuis voelde. Als ze terugkeek naar hoe ze slechts enkele jaren eerder was geweest, stond ze versteld van het besef dat ze toen een verwend, egocentrisch kind was. De Grenslanden verlaten om Jager naar de Hoorn te worden? Ze had haar plichten, haar huis en haar familie verlaten. Wat was er in vredesnaam in haar hoofd omgegaan? Ze kwam langs enkele vrouwen die graan maalden en liep om een verse lading wilde bosuien heen, die lagen te wachten om in de soep te gaan. Ze was blij dat ze was vertrokken en Perijn had ontmoet, maar dat was geen uitvlucht voor wat ze had gedaan. Met een grimas herinnerde ze zich hoe ze Perijn had gedwongen de saidinwegen te bereizen in de duisternis, alleen. Ze wist niet eens meer waarmee hij haar zo boos had gemaakt, hoewel ze dat nooit aan hem zou toegeven.

Haar moeder had haar een keer een verwend nest genoemd, en ze had gelijk gehad. Haar moeder had er ook op gestaan dat Faile leerde de landgoederen te beheren, en al die tijd had Faile ervan gedroomd te trouwen met een Jager naar de Hoorn en haar leven door te brengen op een plek ver weg van legers en de saaie plichten van edelen.

Het Licht zegene je, Moeder, dacht Faile. Wat zou zij, of Perijn, hebben gedaan zonder al dat onderwijs? Zonder de dingen die haar moeder haar had geleerd, had Faile niets kunnen bijdragen. Het beheer van het hele kamp zou op de schouders van Aravine zijn beland. Hoe capabel de vrouw ook was als Perijns kamphoofd, ze zou dit niet allemaal in haar eentje hebben gered. En dat had ook niemand van haar mogen verwachten.

Faile kwam bij het onderkomen van de kwartiermeester aan, een klein paviljoen te midden van de kookkuilen. De bries voerde een mengeling van geuren aan: vet dat was geschroeid door de vlammen, kokende aardappelen, pepersauzen met knoflook, de vochtige, kleverige geur van aardappelschillen die als voer dienden voor een kleine kudde varkens die ze uit Malden hadden weten mee te nemen. De kwartiermeester, Bavin Rotsdoorn, was een bleke Cairhienin met wat blond door zijn grijzende bruine haar, als de vacht van een hond van gemengd ras. Hij had magere armen en benen en ook zijn borst was niet breed, maar hij had een bijna volmaakt ronde buik. Volgens zeggen was hij al kwartiermeester sinds de Aiel-oorlog, en hij was een deskundige; een meester met evenveel oefening in het toezien op bevoorradingsoperaties als een meester-timmerman in houtbewerking.

Dat betekende natuurlijk ook dat hij een deskundige was in het aannemen van steekpenningen. Toen hij Faile zag, glimlachte en boog hij stijfjes genoeg om vormelijk te zijn, maar zonder opsmuk. ‘Ik ben een eenvoudig soldaat, die zijn plicht doet,’ zei die buiging. ‘Vrouwe Faile!’ riep hij uit, terwijl hij enkelen van zijn bedienden wenkte. ‘U komt de boeken bekijken, neem ik aan?’

‘Ja, Bavin,’ zei ze, hoewel ze wist dat ze daar niets verdachts in zou vinden. Hij was veel te voorzichtig.

Toch bekeek ze vluchtig zijn gegevens. Een van de mannen bracht haar een kruk, een andere kwam met een tafel om de registerboeken op te leggen, en weer een andere voorzag haar van een kop thee. Ze was onder de indruk van hoe keurig de optelsom van alle kolommen klopte. Haar moeder had uitgelegd dat een kwartiermeester vaak slordige aantekeningen maakte, verwees naar andere bladzijden of andere registers, onderscheid maakte tussen soorten proviand en die opdeelde in verschillende boeken, allemaal om het moeilijker te maken exact bij te houden wat er gaande was. Een leider die zich liet bedotten door al die aantekeningen, zou ervan uitgaan dat de kwartiermeester zijn werk wel goed deed.

Daarvan was hier niets te vinden. Wat voor misleiding of nummering Bavin ook gebruikte om zijn diefstallen te verdoezelen, het was bijna magie. En hij stal beslist, of ging althans creatief om met hoe hij zijn voedingsmiddelen uitdeelde. Dat was onvermijdelijk. De meeste kwartiermeesters zagen dat ook niet echt als diefstal; hij had zeggenschap over zijn proviand, punt uit.

‘Wat zijn ze toch merkwaardig,’ zei Faile terwijl ze door het register bladerde. ‘De grillen van het lot.’

‘Vrouwe?’ vroeg Bavin.

‘Hmm? O, niets bijzonders. Alleen dat ze in het kamp van Torven Rikshan hun maaltijden elke avond een goed uur eerder krijgen dan in de andere kampen. Maar dat is vast toeval.’ Bavin aarzelde. ‘Ongetwijfeld, vrouwe.’

Ze bleef door de boeken bladeren. Torven Rikshan was een Cairhiense edele, en hij had de leiding gekregen over een van de twintig kampen binnen de grotere menigte van vluchtelingen. In zijn kamp zat een ongebruikelijk groot aantal edelen. Aravine had dit onder Failes aandacht gebracht; ze wist niet hoeveel Torven had betaald om sneller voedingsmiddelen te ontvangen, maar het kon zo niet doorgaan. De andere kampen konden het gevoel krijgen dat Perijn de een boven de ander stelde.

‘Ja,’ zei Faile, en ze lachte lichtjes. ‘Gewoon toeval. Die dingen gebeuren in een kamp dat zo groot is. Tja, laatst nog klaagde Varkei Tius tegen me dat hij een aanvraag had ingediend voor canvas om gescheurde tenten te herstellen, maar dat hij er al bijna een week op wachtte. Alleen weet ik toevallig dat Soffi Moraton haar tent scheurde tijdens de oversteek van de rivier, en dat die dezelfde avond nog hersteld was.’ Bavin zweeg.

Faile uitte geen beschuldigingen. Haar moeder had haar gewaarschuwd dat een goede kwartiermeester te waardevol was om in de gevangenis te smijten, vooral wanneer zijn opvolger waarschijnlijk maar half zo bekwaam en minstens even onbetrouwbaar zou zijn. Failes taak was niet om Bavin te ontmaskeren of voor gek te zetten. Ze wilde hem alleen zodanig bezorgd maken dat hij zich een beetje inhield.

‘Misschien kun je iets doen aan die onregelmatigheden, Bavin,’ zei ze, en ze sloot het registerboek. ‘Ik wil je liever niet belasten met onzinnige zaken, maar de problemen mogen het oor van mijn echtgenoot niet bereiken. Je weet hoe hij is als hij kwaad wordt.’ Eigenlijk zou Perijn ongeveer even gauw iemand als Bavin kwaaddoen als Faile met haar armen zou flapperen en wegvliegen. Maar zo zag het kamp het niet. Ze hadden gehoord over Perijns woede in de strijd, en over hoe zij zo nu en dan ruzie met hem maakte – door Faile uitgelokt zodat ze een fatsoenlijk twistgesprek konden voeren – en namen aan dat hij vreselijk opvliegend was. Dat was goed, zolang ze hem ook maar zagen als eerzaam en vriendelijk. Beschermend ten opzichte van zijn mensen, maar vol woede jegens diegenen die hem dwarsboomden.

Ze stond op van de kruk en overhandigde de registerboeken aan een van zijn stafleden, een man met krullend haar en inktvlekken op zijn vingers en wambuis. Ze glimlachte naar Bavin en liep zijn deel van het kamp uit. Met ongenoegen merkte ze op dat een bergje wilde bosuien naast het pad was bedorven in de heel korte tijd sinds ze er op de heenweg langs was gekomen. De stengels waren zacht en snotterig geworden, alsof ze al weken in de zon lagen te rotten. Dat voedsel bederf was pas kortgeleden begonnen in het kamp, maar volgens de verslagen gebeurde het veel vaker op het platteland. De tijd viel moeilijk te bepalen nu de hemel zo bewolkt was, maar naar de donker wordende horizon te oordelen was het tijd geworden voor haar ontmoeting met Perijn. Faile glimlachte. Haar moeder had haar gewaarschuwd wat er met haar zou gebeuren, had haar verteld wat er van haar werd verwacht, en Faile was bang geweest dat ze zich opgesloten zou voelen door het leven. Maar wat Deira niet had verteld, was hoeveel voldoening het zou geven. Perijn maakte alle verschil. Het was helemaal geen straf om aan hem vast te zitten.


Perijn steunde met één voet op de stronk van een gevelde boom en keek naar het noorden. Vanaf de heuvel had hij uitzicht over de vlakte naar de kliffen van Garens Muur, die oprezen als de knokkels van een slapende reus.

Hij stelde zijn geest open en tastte ermee naar wolven. Er waren er een paar in de verte, bijna te ver weg om te bespeuren. Wolven bleven weg bij grote verzamelingen mensen.

Het kamp spreidde zich achter hem uit, met langs de omtrekken flakkerende waakvuren. Deze heuvel lag zo ver weg dat ze er alle rust hadden, maar ook weer niet zo ver dat ze geïsoleerd zaten. Hij wist niet zeker waarom Faile hem had gevraagd haar hier bij zonsondergang te ontmoeten, maar ze had een geur van opwinding verspreid, dus hij had niet aangedrongen. Vrouwen stelden prijs op hun geheimen.

Hij hoorde Faile tegen de heuvel op komen, geruisloos lopend over het vochtige gras. Ze kon heel stil zijn; niet zo stil als Elyas of een Aiel, maar stiller dan je van haar zou verwachten. Hij rook echter haar geur, zeep met lavendel. Die zeep gebruikte ze alleen op dagen die bijzonder voor haar waren.

Ze kwam boven aan de heuvel aan, mooi en indrukwekkend. Ze droeg een violetkleurig vest over een lang zijden hemd in een lichtere kleur. Waar had ze die kleding vandaan? Hij had dit fraaie stel nog niet eerder gezien.

‘Echtgenoot,’ zei ze terwijl ze naar hem toe liep. Vaag hoorde hij anderen aan de voet van de heuvel; waarschijnlijk Cha Faile. Ze had hen achtergelaten. ‘Je kijkt bezorgd.’

‘Het is mijn schuld dat Gil en de anderen gevangen zijn genomen, Faile,’ zei hij. ‘Mijn mislukkingen blijven zich maar opstapelen. Het is een wonder dat iemand me nog volgt.’

‘Perijn,’ zei ze, en ze legde haar hand op zijn arm. ‘We hebben het hier al over gehad. Je moet zulke dingen niet zeggen.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik je nooit als leugenaar heb gekend,’ zei ze op mild berispende toon.

Hij keek haar aan. Het werd donker, maar hij kon nog steeds bijzonderheden ontwaren. Zij had het ongetwijfeld moeilijker om hem te zien.

‘Waarom blijf je je hiertegen verzetten?’ vroeg ze. ‘Je bent een góéd leider, Perijn.’

‘Ik zou me niet voor hen hebben overgegeven,’ zei hij. Ze fronste haar voorhoofd. ‘Wat heeft dat nou...’

‘In Tweewater,’ vervolgde Perijn, die zich van haar afwendde en weer naar het noorden keek, ‘was ik bereid dat te doen. Toen de Witmantels Marts familie en de Lohans hadden gegrepen, wilde ik me overgeven. Deze keer niet. Zelfs toen ik hun leider sprak, hem vroeg wat zijn prijs was, wist ik dat ik me niet zou overgeven.’

‘Je bent een betere leider aan het worden.’

‘Hoe kun je dat nou zeggen? Ik begin hard te worden, Faile. Als je eens wist wat ik heb gedaan om je terug te krijgen, en waar ik toe bereid zou zijn geweest...’ Hij streelde over de hamer aan zijn middel. De tand of de klauw, Jonge Stier, het maakt niet uit. Hij had de bijl weggegooid, maar kon hij die zijn bruutheid kwalijk nemen? Het was maar een stuk gereedschap. Hij kon met de hamer net zulke verschrikkelijke dingen doen.

‘Het is niet hard of egoïstisch,’ zei Faile. ‘Je bent nu een leider, en je kunt het niet gebruiken als bekend wordt dat groeperingen je kunnen ondermijnen door je mensen gevangen te nemen. Denk je dat koningin Morgase haar troon zou afstaan aan tirannen die haar onderdanen ontvoerden? Zo kan niemand leiding geven. Je onvermogen om kwaadaardige mensen tegen te houden maakt jóu nog niet kwaadaardig.’

‘Ik wil deze mantel niet, Faile. Ik heb hem nooit gewild.’

‘Dat weet ik.’

‘Soms wou ik dat ik nooit uit Tweewater vertrokken was. Ik wou dat ik Rhand zijn lotsbestemming tegemoet had laten gaan en dat hij de gewone mensen had laten doorgaan met hun leven.’ Hij ving een geur van ergernis van Faile op.

‘Maar als ik was gebleven,’ voegde hij er haastig aan toe, ‘dan had ik jou nooit leren kennen. Dus ben ik blij dat ik ben vertrokken. Ik zeg alleen dat ik blij zal zijn als dit allemaal voorbij is en ik kan terugkeren naar een eenvoudige plek.’

‘Denk je dat Tweewater ooit weer zo zal worden als jij het je herinnert?’

Hij aarzelde. Ze had gelijk. Toen ze vertrokken, waren er al tekenen van verandering geweest. Vluchtelingen van de overzijde van de bergen kwamen aan, de dorpen begonnen uit te puilen. Nu zoveel mannen zich bij hem aansloten voor de oorlog, gedachten in hun hoofd kregen over het hebben van een heer...

‘Ik kan een andere plek zoeken,’ zei hij koppig. ‘Er zijn nog meer dorpen. Die veranderen niet allemaal.’

‘En zou je mij dan meeslepen naar zo’n dorp, Perijn Aybara?’ vroeg ze.

‘Ik...’ Wat zou er gebeuren als Faile, zijn mooie Faile, opgesloten zat in een slaperig dorpje? Hij had altijd volgehouden dat hij maar een smid was. Maar was Faile een smidsvrouw? ‘Ik zou jou nooit ergens toe dwingen, Faile,’ zei hij, en hij legde zijn hand tegen haar wang. Hij voelde zich altijd lomp als hij met zijn dikke, eeltige vingers haar satijnzachte huid aanraakte.

‘Ik zou meegaan als je dat echt wilde,’ antwoordde ze. Dat was vreemd. Doorgaans kon hij een snauw van haar verwachten om zijn onhandige tong. ‘Maar is het wat je wilt? Wat je echt wilt?’

‘Ik weet niet wat ik wil,’ zei hij openhartig. Nee, hij wilde Faile niet meeslepen naar een dorp. ‘Misschien... een leven als smid in een stad ergens?’

‘Als jij dat wilt,’ herhaalde ze. ‘Al zou Tweewater dan natuurlijk achterblijven zonder heer. Zij zouden iemand anders moeten zoeken.’

‘Nee. Ze hebben geen heer nódig. Daarom moet ik zorgen dat ze ophouden me als zodanig te behandelen.’

‘Denk je dat ze die gedachte zo snel zouden opgeven?’ vroeg Faile, en ze rook vermaakt. ‘Nadat ze hebben gezien hoe alle anderen het doen? Na de manier waarop ze voor die dwaas van een Luc hebben gekropen? Nadat ze al die mensen van de Almothvlakte hebben verwelkomd, die gewend zijn aan heren?’

Wat zouden de mensen in Tweewater eigenlijk doen als hij aftrad als hun heer? Met een wee gevoel besefte hij dat Faile gelijk had. Ze zouden vast iemand kiezen die het beter zou doen dan ik, dacht hij. Misschien meester Alveren.

Maar kon Perijn daarop vertrouwen? Mannen zoals meester Alveren of Tam weigerden die positie misschien. Kozen ze dan mogelijk iemand als de oude Cen Buin? Zouden ze een keus hebben? Als Perijn aftrad, kon iemand die vond dat hij hooggeboren was dan misschien de macht grijpen?

Doe niet zo stom, Perijn Aybara, dacht hij. Bijna iedereen zou beter zijn dan jij.

Toch vervulde de gedachte dat iemand anders de macht zou overnemen – dat iemand anders heer werd – hem van een ongelooflijke onrust. En een verrassende hoeveelheid verdriet. ‘Zo,’ zei Faile, ‘en nu ophouden met piekeren. Ik heb grootse bedoelingen vanavond.’ Ze klapte driemaal luid in haar handen, en beneden hoorden ze beweging. Even later kwamen dienaren de heuvel op. Perijn herkende ze als mensen die ze om zich heen had verzameld uit de vluchtelingen, een groep die net zo trouw aan haar was als Cha Faile.

Ze hadden een stuk zeildoek bij zich, dat ze op de grond uitspreidden. Toen legden ze daar een deken overheen. En wat rook hij daar voor geur? Ham?

‘Wat is dit, Faile?’ vroeg hij.

‘Aanvankelijk,’ zei ze, ‘nam ik aan dat je iets bijzonders had voorbereid voor onze shanna’har. Maar ik begon zenuwachtig te worden toen je er niets over zei, en dus heb ik wat navraag gedaan. Kennelijk vieren jullie het in Tweewater niet, hoe vreemd dat ook is.’

‘Shanna’har?’ vroeg Perijn, krabbend op zijn hoofd. ‘In de komende weken zijn we één jaar getrouwd,’ zei Faile. ‘Dit is onze eerste shanna’har, onze huwelijksviering.’ Ze sloeg haar armen over elkaar en keek toe terwijl haar bedienden een maaltijd op de deken neerzetten. ‘In Saldea vieren we de shanna’har elk jaar aan het begin van de zomer. Het is een feest om weer een jaar samen te gedenken, weer een jaar waarin man en vrouw niet ten prooi zijn gevallen aan de Trolloks. Jonge stellen wordt verteld dat ze moeten genieten van hun eerste shanna’har, ongeveer net zoals je geniet van de eerste hap van een heerlijke maaltijd. Ons huwelijk is maar één keer nieuw voor ons.’

Toen de maaltijd was klaargezet, zetten de bedienden nog enkele glazen schalen met kaarsen neer. Faile bedankte hen met een glimlach en een handgebaar, en ze liepen de heuvel weer af. Faile had zich overduidelijk moeite getroost om het maal er overdadig uit te laten zien. De deken was geborduurd, misschien geplunderd van de Shaido. Het eten was opgediend op zilveren borden en schotels: ham op een bedje van gekookte gerst met kappertjes erop. Er was zelfs wijn. Faile stapte naar hem toe. ‘Ik besef dat er dit jaar niet veel is geweest om van te genieten. Malden, de Profeet, die strenge winter. Maar als dat de prijs is om bij jou te zijn, Perijn, dan zou ik die gerust tien keer betalen.

Als alles goed was, zouden we elkaar de komende maand geschenken geven, onze liefde bevestigen, onze eerste zomer als man en vrouw vieren. Ik betwijfel of ons de ontspannen maand te wachten staat waar we recht op hebben, maar we kunnen in ieder geval deze avond samen doorbrengen en ervan genieten.’

‘Ik weet niet of ik dat kan, Faile,’ zei hij. ‘De Witmantels, die wolken... Licht! De Laatste Slag zelf is bijna ophanden. De Laatste Slag, Faile! Hoe kan ik lekker gaan zitten eten terwijl mijn mensen gevangen worden gehouden onder dreiging van executie en terwijl de rest van de wereld misschien wel stervende is?’

‘Als de hele wereld stervende is,’ zei Faile, ‘is dat dan niet de tijd waarin iemand tijd móét maken om te genieten van wat hij heeft? Voordat alles wordt weggenomen?’

Perijn aarzelde. Ze legde haar hand op zijn arm, met een heel zachte aanraking. Ze had haar stem niet verheven. Wilde ze dat hij met tegenwerpingen kwam? Het was zo moeilijk te bepalen wanneer ze ruzie zocht en wanneer niet. Misschien kon Elyas hem raad geven. ‘Alsjeblieft,’ zei ze zacht. ‘Probeer je één avond te ontspannen. Voor mij.’

‘Goed dan,’ zei hij, en hij legde zijn hand op de hare. Ze leidde hem naar de deken en ze gingen naast elkaar voor de uitstalling van zilveren schalen zitten. Faile stak nog een paar kaarsen aan. Het was een kille avond; de wolken leken de zomerwarmte weg te trekken. ‘Waarom doen we dit buiten,’ vroeg Perijn, ‘en niet in onze tent?’

‘Ik heb Tam gevraagd wat jullie in Tweewater doen voor shanna’har,’ zei ze. ‘En zoals ik al vreesde, ontdekte ik dat jullie het niet vieren. Dat is behoorlijk primitief, besef je wel, en we zullen het gebruik moeten veranderen zodra alles weer wat rustiger is. Toch zei Tam dat hij en zijn vrouw iets deden wat er wel enigszins op leek. Eenmaal per jaar pakten ze een volledige maaltijd in – zo buitensporig als ze zich konden veroorloven – en gingen ze naar een nieuw plekje in het bos. Ze aten daar en brachten de dag met elkaar door.’ Ze kroop tegen hem aan. ‘Ons huwelijk is op Tweewaterse wijze voltrokken, dus wilde ik dat deze dag ook zo verliep.’ Hij glimlachte. Ondanks zijn eerdere bedenkingen begon zijn spanning af te nemen. Het eten rook lekker en zijn maag knorde. Faile hoorde het, ging rechtop zitten, schepte voor hem op en overhandigde hem het bord.

Perijn viel erop aan. Hij probeerde aan zijn manieren te denken, maar het eten smaakte uitstekend en het was een lange dag geweest. Hij merkte dat hij als een dolle de ham naar binnen schrokte, hoewel hij wel zijn best deed om niet op de mooie deken te morsen. Faile at langzamer, en de geur van vermaak mengde zich met die van haar zeep.

‘Wat is er?’ vroeg Perijn, die zijn mond afveegde. Nu de zon volledig onder was, werd ze alleen verlicht door de kaarsen. ‘Er zit veel wolf in je, echtgenoot.’

Hij verstijfde toen hij in de gaten kreeg dat hij zijn vingers zat af te likken. Hij gromde in zichzelf en pakte een doekje om ze aan af te vegen. Hoeveel hij ook van wolven hield, hij zou ze niet voor de maaltijd uitnodigen. ‘Te veel wolf in me,’ zei hij. ‘Je bent wat je bent, echtgenoot. En ik hou toevallig van wat je bent, dus dat zit wel goed.’

Hij at verder van het stuk ham. Het was een rustige avond. De bedienden hadden zich zo ver teruggetrokken dat hij ze niet kon ruiken of horen. Faile had waarschijnlijk gezegd dat ze niet mochten worden gestoord, en met de bomen onder aan de heuvel hoefden ze zich geen zorgen te maken over nieuwsgierige blikken. ‘Faile,’ zei hij zacht, ‘je moet weten wat ik heb gedaan toen jij een gevangene was. Ik heb dingen gedaan waardoor ik bang werd dat ik zou veranderen in iemand die jij niet langer zou willen. Dan doel ik niet alleen op de overeenkomst met de Seanchanen. Er waren mensen in een stad, So Habor, waar ik maar steeds aan blijf denken. Mensen die ik misschien had moeten helpen. En er was een Shaido, met zijn hand...’

‘Daar heb ik over gehoord. Volgens mij heb je gedaan wat je moest doen.’

‘Ik zou nog veel verder zijn gegaan,’ gaf Perijn toe. ‘En mezelf al die tijd hebben gehaat. Je had het erover dat een leider sterk genoeg moet zijn om zich niet te laten manipuleren. Nou, zo sterk zal ik nooit zijn. Niet als jij bent ontvoerd.’

‘Dan zullen we ervoor moeten zorgen dat ik niet meer word ontvoerd.’

‘Het zou me te gronde richten, Faile,’ zei hij zacht. ‘AI het andere zou ik denk ik wel aankunnen. Maar als ze jou tegen me gebruiken, dan doet niets er meer toe. Ik zou alles doen om je te beschermen, Faile. Alles.’

‘Misschien moet je me dan maar in zachte doeken wikkelen,’ zei ze droogjes, ‘en me in een kamer opsluiten.’ Vreemd genoeg rook ze niet beledigd.

‘Dat zou ik nooit doen,’ zei Perijn. ‘Dat weet je best. Maar dit betekent dat ik een zwakte heb, een verschrikkelijke zwakte. En dat kan een leider zich niet veroorloven.’

Ze snoof. ‘Denk je dat andere leiders geen zwaktes hebben, Perijn? Elke koning of koningin van Saldea heeft die gehad. Nikiol Dianatkhah was een zatlap, hoewel hij bekendstaat als een van onze grootste koningen. Belairah trouwde vier keer en ontdeed zich dan weer van haar man. Haar hart bracht haar telkens in de problemen. Jonasim had een zoon die zoveel gokte dat hij bijna haar Huis te gronde richtte, en Leeuwenfort kon zijn woede niet beheersen als iemand hem uitdaagde. Stuk voor stuk waren het goede monarchen. En allemaal hadden ze hun zwakke punten.’ Perijn bleef peinzend op zijn eten kauwen.

‘In de Grenslanden hebben we een gezegde,’ zei Faile, ‘“Een gewreven zwaard weerspiegelt de waarheid.” Een man kan wel bewéren zijn plichten ijverig uit te voeren, maar als zijn zwaard niet is gewreven, dan weet je dat hij heeft zitten niksen.

Nou, jouw zwaard glanst, echtgenoot. In de afgelopen paar weken bleef je maar zéggen dat je slecht leiding hebt gegeven tijdens mijn gevangenschap. Je wilde me laten geloven dat je het hele kamp naar de afgrond had geleid! Maar dat is helemaal niet waar. Je hebt hun aandacht erbij gehouden; je hebt ze geïnspireerd, een sterke aanwezigheid in stand gehouden en de uitstraling van een heer gehandhaafd.’

‘Een deel daarvan is aan Berelain te danken,’ zei hij. ‘Ik begon al half te denken dat die vrouw me zelf in bad zou stoppen als ik nog een dag langer had gewacht.’

‘Dat zou vast koren op de geruchtenmolen zijn geweest,’ merkte Faile droogjes op.

‘Faile, ik...’

‘Ik bekommer me wel om Berelain,’ zei Faile. Haar stem klonk gevaarlijk. ‘Dat is een taak waar jij je niet mee hoeft te vermoeien.’

‘Maar...’

‘Ik bekommer me wel om haar,’ zei Faile nu op fermere toon. Het was niet verstandig om haar uit te dagen als ze zo rook, als hij tenminste geen ruzie wilde. Ze verzachtte en nam nog een hap gerst. ‘Toen ik zei dat je net een wolf was, echtgenoot, had ik het niet over hoe je eet. Ik had het over hoe je je aandacht verdeelt. Je bent gedreven. Als je een probleem voorgelegd krijgt, hoe groot ook, dan los je het op.

Begrijp je het niet? Dat is een uitstekende eigenschap voor een leider. Het is nu net wat Tweewater nodig zal hebben. Aangenomen, natuurlijk, dat je een vrouw hebt die zich met de kleinere aangelegenheden bezighoudt.’ Ze fronste haar voorhoofd. ‘Ik wou dat je met mij had overlegd over die banier voordat je hem liet verbranden. Het zal nu moeilijk worden hem weer te heffen zonder voor gek te staan.’

‘Ik wil hem niet heffen,’ zei Perijn. ‘Daarom heb ik ze ook allemaal laten verbranden.’

‘Maar waaróm?’

Hij nam nog een hap ham en keek met opzet niet naar haar. Ze rook nieuwsgierig, bijna wanhopig nieuwsgierig.

Ik kan die mensen niet leiden, dacht hij. Niet voordat ik de wolf kan beheersen. Hoe moest hij dat uitleggen? Dat hij bang was voor hoe de wolf in hem de macht overnam als hij vocht, als hij iets te graag wilde?

Hij zou zich niet ontdoen van de wolven; ze waren te zeer deel van hem gaan uitmaken. Maar waar zouden zijn mensen blijven, waar zou Faile blijven, als hij zichzelf verloor aan wat er binnen in hem zat?

Hij herinnerde zich weer een vuil schepsel, ooit een man, opgesloten in een kooi. In hem is niets meer over wat zich nog herinnert een man te zijn geweest...

‘Echtgenoot,’ zei Faile, die een hand op zijn arm legde. ‘Alsjeblieft.’ Ze rook verdrietig. Dat wrong zijn hart. ‘Het heeft met die Witmantels te maken,’ antwoordde Perijn. ‘Wat? Perijn, ik dacht dat ik had gezegd...’

‘Met heeft te maken,’ vervolgde Perijn, ‘met wat er met mij gebeurde toen ik ze voor het eerst tegenkwam. En wat ik in de dagen daarvoor had ontdekt.’

Faile fronste haar voorhoofd.

‘Ik had je verteld dat ik twee Witmantels heb gedood,’ zei hij. ‘Voordat ik jou leerde kennen.’

‘Ja.’

‘Ga maar even rustig zitten,’ zei hij. ‘Je moet het hele verhaal horen.’ En dus vertelde hij het haar. Eerst aarzelend, maar algauw ging het gemakkelijker. Hij sprak over Shadar Logoth, en over de verspreiding van hun groep. Over Egwene die hem de leiding had laten nemen, misschien de eerste keer dat hij daartoe gedwongen was. Hij had haar al verteld over zijn ontmoeting met Elyas. Ze wist veel over Perijn, dingen die hij nog nooit aan iemand anders had verteld, dingen waar hij zelfs nooit met Elyas over had gesproken. Ze wist van de wolf. Ze wist dat hij bang was om zichzelf te verliezen.

Maar ze wist niet wat hij tijdens de strijd ervoer. Ze wist niet hoe het had gevoeld om die Witmantels te doden, hun bloed te proeven; in zijn eigen mond en via zijn band met de wolven. Ze wist niet hoe het was geweest om te worden verteerd door woede, angst en wanhoop toen zij was ontvoerd. Dat waren de dingen die hij haar nu haperend uitlegde.

Hij vertelde hoe dol hij was geworden toen hij naar haar zocht in de wolfsdroom. Hij sprak over Noam en wat hij had gevreesd dat er met hem zou gebeuren. En over wat dat te maken had met hoe hij zelf deed als hij vocht.

Faile luisterde zwijgend, zittend op de heuvel met haar armen om haar benen geslagen, verlicht door kaarsen. Haar geuren waren ingehouden. Misschien had hij wat dingen moeten weglaten. Geen enkele vrouw wilde weten wat voor beest haar man werd als hij anderen doodde, toch? Maar nu hij zijn verhaal deed, wilde hij van al zijn geheimen af. Hij was ze zat.

Elk woord dat hij uitsprak, ontspande hem verder. Het deed wat de maaltijd – hoe roerend die ook was geweest – niet had kunnen doen. Door haar over zijn moeilijkheden te vertellen, viel iets van de last van hem af.

Hij eindigde met te vertellen over Springer. Hij wist niet zeker waarom hij de wolf voor het laatst had bewaard. Springer was onderdeel van veel wat Perijn al had verteld: de Witmantels, de wolfsdroom. Maar het voelde goed om Springer tot het eind te bewaren, dus deed hij dat.

Toen hij klaar was, staarde hij in de vlam van een van de kaarsen. Twee ervan waren uitgegaan, maar andere flakkerden nog. Voor hem was kaarslicht niet zwak. Hij had moeite zich te herinneren hoe zijn leven was geweest toen zijn zintuigen nog net zo beperkt waren als die van gewone mensen.

Faile leunde tegen hem aan en trok zijn arm om haar heen. ‘Dank je,’ zei ze.

Hij slaakte een diepe zucht, leunde tegen de stronk achter hem en voelde haar warmte.

‘Ik wil je vertellen over Malden,’ zei ze.

‘Dat hoef je niet te doen,’ zei hij. ‘Alleen omdat ik...’

‘Stil. Ik heb mijn mond gehouden terwijl jij vertelde. Nu ben ik aan de beurt.’

‘Goed.’

Het had onrustbarend voor hem moeten zijn om te horen over Malden. Hij lag met zijn rug tegen de stronk, de hemel boven hem knetterde van de energie, het Patroon zelf liep het gevaar te ontrafelen, en zijn vrouw vertelde hoe ze was gevangengenomen en geslagen. Maar het was merkwaardig genoeg een van de meest ontspannen ervaringen die hij ooit had gehad.

De gebeurtenissen in die stad waren belangrijk voor haar geweest, misschien zelfs goed voor haar, hoewel hij boos werd toen hij hoorde hoe Sevanna Faile naakt had vastgebonden en de hele nacht buiten had laten liggen. Op een dag zou hij die vrouw opsporen. Maar niet vandaag. Vandaag had hij zijn vrouw in zijn armen, en haar sterke stem was een geruststelling. Hij had moeten beseffen dat ze haar eigen ontsnapping zou regelen. In feite, terwijl hij naar haar zorgvuldige voorbereidingen luisterde, begon hij zich een dwaas te voelen. Ze was bang geweest dat hij het leven zou laten bij een poging haar te redden; dat zei ze niet rechtstreeks, maar hij wist dat ze het bedoelde. Wat kende ze hem toch goed.

Faile liet een paar dingen weg. Dat vond hij niet erg. Zijn vrouw zou als een gekooid dier zijn zonder haar geheimen. Hij kreeg echter aardig wat mee van wat ze verborg. Het had iets te maken met de Broederloze die haar gevangen had genomen, iets met Failes voornemen om de man en zijn vrienden zo gek te krijgen dat ze haar zouden helpen ontsnappen. Misschien had ze enige genegenheid voor hem gevoeld en wilde ze niet dat Perijn betreurde dat hij de man had gedood. Dat was niet nodig. Die Broederloze hoorde bij de Shaido, en die hadden mannen onder Perijns bescherming aangevallen en gedood. Geen enkele goede daad kon dat rechtzetten. Ze hadden hun dood verdiend.

Dat zette hem aan het denken. De Witmantels zeiden waarschijnlijk ongeveer net zoiets over hem. Maar de Witmantels hadden als eerste aangevallen.

Ze was klaar met haar verhaal. Het was inmiddels heel laat, en Perijn reikte naar een bundel die Failes bedienden naar boven hadden gebracht en trok er een deken uit.

‘En?’ vroeg Faile toen hij achterover ging zitten en weer een arm om haar heen legde.

‘Ik ben verbaasd dat je me niet hebt uitgescholden omdat ik als een dolle stier aan kwam stormen en over al je voorbereidingen heen walste.’

Dat ontlokte een tevreden geur aan haar. Het was niet het gevoel dat hij had verwacht, maar hij probeerde al heel lang niet meer te ontcijferen hoe vrouwen dachten.

‘Ik heb overwogen die kwestie vanavond ter sprake te brengen,’ zei Faile, ‘zodat we daar fatsoenlijk over konden ruziën en het fatsoenlijk konden goedmaken.’

‘Waarom heb je dat niet gedaan?’

‘Ik besloot dat deze avond op Tweewaterse wijze moest verlopen.’

‘Denk je dat echtparen in Tweewater geen ruzie maken?’ vroeg hij vermaakt.

‘Nou, misschien wel. Maar jij, echtgenoot, lijkt je altijd slecht op je gemak te voelen als we tegen elkaar schreeuwen. Ik ben heel blij dat je eindelijk voor jezelf begint op te komen, zoals het hoort. Maar ik heb veel van je gevraagd om je aan te passen aan mijn gebruiken. Ik dacht dat ik me vanavond maar eens moest proberen aan te passen aan die van jou.’

Dat waren woorden die hij nooit had verwacht van Faile te zullen horen. Het leek hem het meest persoonlijke wat ze hem ooit had kunnen schenken. Beschamend genoeg voelde hij tranen in zijn ogen, en hij trok haar tegen zich aan.

‘Maar,’ zei ze, ‘ik ben geen volgzaam schaap, moet je weten.’

‘Dat zou ik nooit denken,’ zei hij. ‘Nooit.’ Ze rook tevreden.

‘Het spijt me dat ik er niet voldoende bij heb stilgestaan dat je zelf zou proberen te ontsnappen,’ zei Perijn. ‘Ik vergeef je.’

Hij keek naar haar, naar die prachtige donkere ogen die het kaarslicht weerspiegelden. ‘Betekent dit dat we het kunnen goedmaken zonder dat we ruzie hebben gehad?’

Ze glimlachte. ‘Voor deze ene keer dan. En de bedienden hebben natuurlijk strikte bevelen om te zorgen dat niemand ons stoort.’

Hij kuste haar. Het voelde ontzettend goed, en hij wist dat de zorgen die hij had gehad – en de onbehaaglijkheid die sinds Malden tussen hen had bestaan – nu weg waren. Of het nu echt was geweest of slechts iets in zijn verbeelding, het was er niet meer. Hij had Faile terug, nu echt en volledig.

Загрузка...