Het was een prachtige zomeravond in augustus. De zon was roodgloeiend achter oude geveltjes weggezakt. Een zacht verkoelend windje had de hitte van de dag verjaagd. Maar de warmte kleefde nog aan het asfalt van de vele nauwe straatjes in de Amsterdamse binnenstad.
Met zijn handen diep in de steekzakken van zijn onafscheidelijke regenjas gestoken, schuifelde rechercheur De Cock van het roemruchte politiebureau aan de Warmoesstraat, te midden van een groepje Engelse toeristen door de Lange Niezel.
Voor zover zijn kennis van de Engelse taal reikte, genoot hij van hun onderlinge conversatie. Come and see the Red Light District of Amsterdam. Een toeristische attractie van internationale faam.
Zo nu en dan ontstond in het groepje om hem heen enige opschudding en klonken schrille kreetjes uit de zuinige, met rimpels omkranste monden van enige bedaagde ladies, die in de etalages van de vele seksshops realistisch gekleurde kunstpenissen in allerlei fatsoenen ontwaarden en daarop zichtbaar geschokt reageerden.
De Cock glimlachte. Zijn werk in de oude binnenstad van Amsterdam voerde hem dagelijks langs de etalages van de seksshops. Het verwonderde hem allang niet meer dat de seksindustrie het zinvol vond om mannelijke geslachtsorganen van de meest uitbundige proporties te produceren.
Nog steeds te midden van het groepje Engelse toeristen, slenterde hij vanaf de Lange Niezel rechts naar de Voorburgwal. Een lange statige Engelsman met lederen elleboogstukjes aan zijn Harris-tweed colbert, blikte verwonderd om zich heen en sprak met een Oxford-accent van window shopping. Het woord werd door zijn medetoeristen giechelend begroet.
Het was druk op de Wallen. Het leek alsof het leger van nieuwsgierigen en behoeftigen jaarlijks groeide. Vooral in de lange zomeravonden trokken de veelal jonge en schaars geklede hoertjes in hun barmhartige roze belichting veel belangstelling.
Hoewel de puriteinse ziel van De Cock sluimerend nog steeds de nodige moeite had om het fenomeen van de hoererij te aanvaarden, was de grijze speurder in de loop der jaren volkomen vertrouwd geraakt met het bestaan van de prostitutie op de Wallen.
Seksualiteit, zo was zijn stellige overtuiging, berustte voor zeker negentig procent op illusie… fantasie. Maar met die tien procent realiteit diende men toch terdege rekening te houden. Deze vormde vaak een bron van emotie, agressie, moord.
De Cock keek opzij naar Vledder. De jonge rechercheur sjokte lusteloos naast hem voort. Om zijn mond lag een norse trek. Het opgewonden gekeuvel van de Engelse toeristen om hem heen scheen hem niet te amuseren.
Hij zwaaide wat onbeheerst voor zich uit. ‘Moet het nu echt?’ vroeg hij vinnig.
‘Wat?’
‘Het bijwonen van die samenkomst. Ik stap liever naar Smalle Lowietje.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Ik wil wel eens weten wie er op zo’n samenkomst komen. Volgens mijn informaties mag de profeet zich in een brede belangstelling verheugen. Hij trekt ook veel jonge mensen aan: heroïnehoertjes, jonge mannen… vooral die met een strafblad.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Noemt hij zich zo… de profeet?’
In zijn stem trilde ongeloof.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Zijn volgelingen… als men die zo mag noemen… hebben hem die naam gegeven. Ze zien in hem een soort oudtestamentische ziener, die voortdurend waarschuwt voor de gevaren die onze huidige samenleving bedreigen… een man ook, die volgens hen nieuwe impulsen aan het geloof in Christus geeft.’
Vledder grijnsde.
‘Een pro-feet,’ sprak hij minachtend. ‘Een profeet, die brood eet… een charlatan… een…’
De Cock onderbrak hem.
‘Waarom zo cynisch,’ reageerde hij ongewoon fel. ‘Laten we eerst eens horen wat de goede man te zeggen heeft… kijken welke figuren zijn samenkomsten bezoeken. Misschien is hij inderdaad een profeet… een man die door Gods inspiratie spreekt en handelt.’
Vledder snoof.
‘Zijn die er nog… in onze tijd… mensen die door God worden geïnspireerd?’
De Cock negeerde de vraag.
‘Volgens mijn informatie,’ sprak hij geduldig, ‘is de profeet een bijzonder minzaam mens… uiterst beleefd, voorkomend, vriendelijk, intelligent. Hij heeft in de oude Hanzestad Kampen aan de Theologische Hogeschool gestudeerd.’
‘Behoort hij tot een bepaald kerkgenootschap?’
De Cock maakte een afwerend gebaartje.
‘Dat weet ik niet. Het zaaltje aan de Achterburgwal, waar hij zijn samenkomsten houdt, huurt hij op zijn eigen naam: Sjoerd van Obergum.’
‘Zo heet hij… Sjoerd van Obergum?’
‘Dat neem ik aan.’
‘Heb je hem nagetrokken?’
‘In onze politieadministratie?’
Vledder snoof.
‘Waar anders?’
De Cock knikte.
‘Ik heb niets ten nadele van hem kunnen vinden. In onze eigen administratie komt hij niet voor. Volgens inlichtingen uit het Bevolkingsregister bewoont hij een soort appartement bij de gebouwen van het voormalige Binnengasthuis aan de Grimburgwal.’
Vledder liet zijn hoofd iets hangen en sjokte zwijgend naast hem voort. Na enige tijd blikte hij opzij.
‘Hoe lang opereert die profeet al in ons district?’
‘Enige maanden.’
‘Waarom heb je nu pas belangstelling voor hem?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ik was niet van zijn bestaan op de hoogte. Maar vanmorgen verhoorde ik Evert van Berge voor een oude inbraak op de Herengracht. Tot mijn verwondering maakte hij geen problemen. Hij bekende direct.’
Vledder lachte.
‘Niets voor Evert.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Hij was altijd erg recalcitrant. Toen ik zijn verklaring op papier had staan, maakte ik nog een babbeltje met Evert. Hij zei dat het tegenwoordig heel goed met hem ging en dat het beslist de laatste keer was dat ik hem op het politiebureau zou zien. En toen vertelde hij enthousiaste verhalen over de profeet, die in een zaaltje op de Achterburgwal boeiende voordrachten hield. De heilzame woorden van de profeet hadden hem doen besluiten om voortaan voor het smalle pad der deugd te kiezen.’
Vledder gniffelde.
‘Zo lang zal mijn armoede duren.’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Evert van Berge maakte op mij de indruk een gelukkig mens te zijn… gelukkiger dan ik hem ooit heb gekend.’
‘Hoe oud is hij?’
‘Wie?’
‘De profeet.’
‘Negenentwintig jaar.’
Vledder reageerde verrast.
‘Negenentwintig,’ herhaalde hij.
De Cock knikte.
‘Volgens het Bevolkingsregister.’
Op het gezicht van Vledder kwam een grijns.
‘Jong… voor een profeet.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Christus was drieëndertig jaar toen hij werd gekruisigd.’
Het zaaltje aan de Achterburgwal bleek de vroegere gelagkamer van een logement, dat sinds de dood van Tante Marie, de oude logementhoudster, in verval was geraakt en na een slecht beheer was gesloten.
De Cock had de oude logementhoudster goed gekend. Tante Marie was een zachtaardige vrouw, die onder het mom van onverschilligheid naastenliefde in de praktijk bedreef.
Menige moede zwerver had zij gratis logies verstrekt en een warme kop koffie met veel melk en suiker.
De gelagkamer was niet veel veranderd. Alleen de tapkast, waarachter Tante Marie vroeger naast de koffieketel troonde, was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een katheder, waarop een grote bijbel lag. In het midden was een smal looppad met aan weerszijden bruingeschilderde houten banken zonder leuning.
De Cock schuifelde met Vledder in zijn kielzog naar achteren en zocht zich een plekje tussen de beide geblindeerde ramen. Vandaar had hij een goed overzicht.
Het zaaltje was al redelijk gevuld. Vooral de eerste rijen waren goed bezet, en er kwamen nog steeds mensen de oude gelagkamer binnen, die aanschoven op de banken.
De Cock herkende enige hoertjes in hun beroepsoutfit: zwarte netkousen, strakke rokjes en hoog opgebonden busten. Ze spraken gedempt. Uit twee grote witgelakte boxen, hoog aan de zoldering, daalden zachte orgelklanken op hen neer.
Vledder stootte hem met zijn elleboog aan.
‘Hoe laat begint het?’ vroeg hij fluisterend.
‘Acht uur.’
De jonge rechercheur blikte op zijn polshorloge.
‘Dan wordt het tijd dat de profeet binnenstapt. Hij is al vijf minuten te laat.’
De Cock reageerde niet. Zijn blik gleed over de aanwezigen. Het zaaltje was nu bijna geheel gevuld. De oude rechercheur had nog nooit zo’n gemengd gezelschap bij elkaar gezien: dieven, helers, hoeren, pooiers en zelfs een enkele drugsdealer. Hij vroeg zich af over welke magische krachten de profeet beschikte om zo’n bonte menigte te boeien.
Een man in een stemmig zwart kostuum, waaronder een wit overhemd met een grijze das, liep over het smalle looppad op hem toe. De Cock schatte hem op rond de zestig. Hij had lang grijs haar, dat bijna tot zijn schouders reikte. Het hing golvend langs zijn grauw gezicht met ingevallen wangen. Met een koortsige blik in zijn donkere ogen bleef hij voor de oude rechercheur staan. ‘Ze zeggen,’ hijgde hij, ‘dat u van de politie bent.’
De Cock glimlachte.
‘Wie… wie zegt dat?’
De man zwaaide achter zich.
‘Mensen in de zaal kennen u.’
De Cock glimlachte opnieuw.
‘Dat verwondert mij niets.’
De man keek hem onderzoekend aan.
‘U bent van de politie?’
De grijze speurder knikte.
‘Wij zijn als rechercheurs verbonden aan het bureau Warmoesstraat. Mijn naam is De Cock… met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder.’
De man gleed met zijn tong langs zijn droge lippen.
‘Wat komt u hier doen?’ vroeg hij dwingend.
De Cock veinsde onbegrip.
‘Mag ik als politieman niet naar de profeet luisteren?’
De man stak dreigend zijn wijsvinger omhoog.
‘Ik verbied het u om hier in de zaal arrestaties te verrichten.’
Vledder boog zich met een ruk naar voren.
‘U hebt ons niets te verbieden,’ sprak hij scherp. ‘Als wij het nodig oordelen om…’
De Cock onderbrak hem. De oude rechercheur toonde de man zijn beminnelijkste glimlach. ‘Wij beloven u plechtig,’ sprak hij gedragen, ‘dat wij de samenkomst niet zullen verstoren.’
Vledder hield de man zijn polshorloge onder de neus en tikte daarop met een kromme vinger. ‘Hoe laat begint de dienst?’ vroeg hij onbehouwen. ‘Het is al tien voor halfnegen.’
De man keek naar de jonge rechercheur op.
‘Wij houden hier geen dienst,’ reageerde hij kribbig. ‘Het is geen kerk.’
Vledder grijnsde.
‘Wat dan?’
De man bracht zijn scherpe kin omhoog.
‘Een samenkomst van lieden die naar het leven haken en hopen dat de profeet hen de weg wijst.’ Hij draaide zich abrupt om en liep door het gangpad naar het katheder. Daar bleef hij staan en spreidde zijn handen. ‘Lieve broeders en zusters,’ begon hij zalvend. ‘God zal u zegenen… heb nog even geduld. Ik heb iemand naar de woning van de profeet gestuurd om te zien waardoor hij zich heeft verlaat.’
Er ontstond geroezemoes in het zaaltje. Het overstemde de orgelklanken.
De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het was al halfnegen. Er maakte zich enige onrust van hem meester. Het trilde in zijn maagstreek. Hij had het stellige gevoel dat er iets was gebeurd… iets onherstelbaars… iets dat verband hield met al die mensen hier in de zaal.
Ook Vledder toonde onrust.
‘Hoort dat bij het protocol,’ vroeg hij gejaagd, ‘mensen te laten wachten?’
De Cock antwoordde niet. Hij richtte zijn blik gespannen op al die ruggen en achterhoofden voor hem. Hij zag hoe angst en vertwijfeling langs de rijen kroop… bank voor bank… traag, maar onstuitbaar. De orgelklanken stierven weg.
Plotseling stormde een jonge vrouw met wapperende haren het zaaltje binnen. Half struikelend over de banken bereikte ze het katheder.
Daar draaide zij zich om en stak haar beide handen met gespreide vingers omhoog.
‘De profeet…’ Ze schreeuwde met overslaande stem. ‘De profeet is dood.’
Het bericht ontplofte. In het kleine smalle zaaltje ontstond een hevig tumult. De mensen rezen van hun banken en keken elkaar geschrokken aan. ‘De profeet is dood… de profeet is dood.’ Het klonk uit vele monden… herhaald als een echo.
De brengster van de onheilstijding stond nog steeds naast het katheder en hield haar beide handen met gespreide vingers omhoog. Het leek alsof ze in die houding was verstijfd… alsof ze geen macht meer had om haar armen te laten zakken.
De Cock baande zich moeizaam een weg door het gangpad. Toen hij het katheder had bereikt, drukte hij haar beide armen naar beneden en hield ze vast. Zachtjes trok hij de jonge vrouw naar zich toe en bracht haar gezicht dichtbij. In haar groene ogen las hij angst en verbijstering.
‘Hoe…’ vroeg hij strak, ‘…hoe dood?’
De bedoeling van de vraag drong niet tot de vrouw door.
‘De profeet is dood,’ herhaalde ze apathisch. ‘De profeet is dood.’
‘U… eh, u vond hem?’
‘Ja… dood.’
De Cock schudde haar lichaam een paar maal krachtig heen en weer. ‘Luister,’ gebood hij streng. ‘Hoe vond u hem… was er iets aan hem te zien… had hij zichtbare verwondingen?’
De jonge vrouw keek hem aan en slikte.
‘Ze hebben hem vermoord.’