11

Toen Diederik Laufferbach, directeur van uitgeverij De Oude Bataaf in Bussum, de grote recherchekamer had verlaten, keek Vledder de grijze speurder bewonderend aan. ‘Aan die mogelijkheid had ik nog niet gedacht,’ sprak hij hoofdschuddend.

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Welke mogelijkheid?’

Vledder gebaarde heftig.

‘Dat in het verdwenen manuscript,’ riep hij opgewonden, ‘ten aanzien van iemand bezwarende… belastende passages voorkwamen.’

De Cock knikte bedaard.

‘Zo bezwarend en belastend,’ sprak hij traag, ‘dat het iemand ertoe heeft gebracht om de profeet weloverwogen om zeep te helpen en het manuscript weg te nemen.’

De ogen van Vledder glinsterden.

‘We zijn er tot nu toe steeds van uitgegaan, dat die vijftigduizend gulden het motief voor de moord vormden, maar dat behoeft niet zo te zijn.’

De Cock glimlachte.

‘De man of de vrouw die naar het manuscript zocht, kan bij toeval ook die vijftigduizend gulden hebben gevonden en hebben meegenomen.’

Vledder glunderde.

‘Dat is een acceptabele veronderstelling,’ reageerde hij vrolijk. ‘Men zoekt in het houten cilinderbureau naar een manuscript, trekt een laadje open en vindt vijftigduizend gulden. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand die dan onaangeroerd laat liggen.’

Het gezicht van De Cock versomberde.

‘Het is jammer dat die Diederik Laufferbach zich zo weinig van het manuscript weet te herinneren. Omdat hij zo enthousiast was over het werk van Sjoerd van Obergum, had ik gehoopt van hem wat wijzer te worden.’

Vledder zuchtte.

‘Hij herinnerde zich alleen die paar dichtregels van Willem Elsschot.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘En het zegt mij niets… tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren… Met de wetten en praktische bezwaren houd ik mij al heel lang dagelijks bezig. Ik heb ook geen flauw idee waarmee ik die dichtregels in verband moet brengen.’

De grijze speurder zweeg even en gebaarde hulpeloos.

‘De enige, die mogelijk exact heeft geweten wat er in dat manuscript stond, is dood.’

Vledder keek hem verbijsterd aan.

‘Belinda… Belinda van de Bosch… zij zal beslist de inhoud hebben gekend.’ De mond van de jonge rechercheur viel half open. ‘Werd ze daarom vermoord?’

De Cock wreef zich in zijn nek.

‘Dat is heel goed mogelijk.’

Vledder sloot even zijn ogen.

‘De vraag is,’ sprak hij peinzend, ‘wie er afgezien van de profeet en Belinda van de Bosch de inhoud van het manuscript kenden.’

De Cock grijnsde.

‘Als onze prognose juist is, dan kan ik die vraag wel beantwoorden: de man of de vrouw die beiden heeft vermoord.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Je hebt gelijk,’ sprak hij ernstig. ‘Hij of zij moet hebben geweten, dat er in het manuscript voor hem of haar belastende passages voorkwamen.’ Hij zweeg even. ‘En die man of vrouw,’ ging hij verder, ‘moet heel goed zijn geïnformeerd.’

‘Hoe bedoel je?’

Vledder zwaaide.

‘Het is opvallend,’ riep hij opgewonden. ‘Het moment van de moord was goed gekozen. Hij of zij sloeg die avond precies op tijd toe.’

De Cock blikte nadenkend voor zich uit.

‘Ik begrijp je,’ sprak hij instemmend. ‘Exact op tijd. Sjoerd van Obergum had voor de volgende morgen een afspraak met uitgever Laufferbach en dan zou het manuscript buiten zijn of haar bereik zijn geraakt… en bijna rijp voor publicatie.’

De grijze speurder keek Vledder vragend aan. ‘Wat is daaruit onze conclusie?’

De jonge rechercheur klemde zijn lippen op elkaar.

‘De man of de vrouw die Belinda en haar profeet vermoordde, behoorde vrijwel zeker tot hun intieme kennissenkring.’


Vledder blikte omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer en kwam uit zijn stoel overeind.

‘Het wordt tijd dat ik op pad ga. Anders kom ik nog te laat op Westgaarde.’ Hij glimlachte fijntjes. ‘En dokter Rusteloos is geen man die men ongestraft kan laten wachten.’

De Cock strekte zijn beide armen naar hem uit.

‘Weet je het zeker? Je kent mijn aanbod. Ik ben alsnog bereid om de sectie bij te wonen.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik had het gisteren bij het lijk van Belinda even te kwaad. Maar ik ben er overheen. Ik heb echt het gevoel dat ik er weer tegen kan.’ Hij glimlachte wat verlegen. ‘Ik vond ons gesprek vanmorgen erg verhelderend. Het heeft mij opgebeurd. Misschien brengen wij samen ook deze twee bizarre moorden weer tot een oplossing.’

De Cock knikte hem bemoedigend toe.

‘Absoluut.’

Vledder liep de kamer uit.

Plotseling, zonder kloppen vooraf, ging de deur van de recherchekamer open. In de deuropening stond een oudere man in een stemmig zwart kostuum, waaronder een wit overhemd met een grijze das. Zijn lange grijze haren, die bijna tot zijn schouders reikten, hingen warrig langs zijn hoofd.

Hij liep Vledder voorbij en stormde op De Cock af.

‘Kan ik u spreken?’

De oude rechercheur gaf Vledder een wenk dat hij kon vertrekken. Daarna beduidde hij Vader Ambrosius dat hij op de stoel naast zijn bureau mocht plaatsnemen.

‘U hebt iets op het hart?’ opende hij vriendelijk.

Vader Ambrosius knikte.

‘Ik ben vanmorgen telefonisch benaderd door de zedenpolitie in Haarlem met de vraag of ik een verklaring wilde afleggen inzake een aanklacht, die Barbara tegen haar vader heeft ingediend.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Wist u van die aanklacht?’

‘Zeker.’

‘Hoe?’

‘De profeet heeft het mij verteld. Barbara zou als jong meisje door haar vader seksueel zijn misbruikt en daarna tot prostitutie zijn gedwongen.’

‘En?’

‘Wat bedoelt u?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Wat is erop tegen,’ vroeg hij vol onbegrip, ‘om hetgeen u nu tegen mij zegt ook bij de politie in Haarlem te verklaren? Of kent u over dat seksuele misbruik en het gevolg nog nadere bijzonderheden?’

Vader Ambrosius schudde zijn hoofd.

‘Ik wil mij er niet in mengen.’

‘Waarom niet?’

Vader Ambrosius wreef een paar lange haren uit zijn gezicht. ‘Ik… eh, ik weet niet,’ sprak hij onzeker, ‘of die vader van Barbara wel zo schuldig is.’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘U hebt twijfels?’

Vader Ambrosius knikte.

‘Barbara,’ sprak hij vurig, ‘kende waarlijk duivelse verleidingskunsten.’

‘Duivels?’

‘Zeker… puur duivels. De profeet was een rein man toen hij haar leerde kennen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Dat was hij nadien niet meer?’

In zijn stem trilde ongeloof.

Vader Ambrosius schudde zijn hoofd.

‘Ik zag soms wellust in zijn ogen.’

De Cock gniffelde.

‘Is dat ongebruikelijk voor een jonge, levenslustige man, die met een verleidelijke vrouw wordt geconfronteerd?’

Vader Ambrosius stak gebarend zijn wijsvinger omhoog. In zijn donkere ogen kwam een koortsige blik.

‘Ongebruikelijk voor de profeet,’ reageerde hij fel. ‘Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft reeds overspel gepleegd. Barbara had hem volkomen in haar macht. Ze had een slechte… naar mijn gevoel… duivelse invloed op hem. Daarom heb ik haar verhaal over haar vader ook nooit geloofd.’

‘Gelogen?’

Vader Ambrosius ademde diep.

‘Niet echt gelogen,’ sprak hij plechtig, ‘maar verdraaid… een verhaal met verkeerde accenten.’ Hij legde zijn handen gevouwen op de rand van het bureau. ‘Kent u de geschiedenis van de bijbelse Lot, een neef van aartsvader Abraham? Hij werd door zijn beide dochters verleid. Zij voerden hun vader dronken en sliepen bij hem.’

De Cock keek hem peilend aan.

‘U vermoedt,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat het seksuele misbruik van de vader van Barbara op dezelfde wijze tot stand is gekomen?’

Vader Ambrosius knikte.

‘Barbara kon zeer verleidelijk zijn,’ declameerde hij gedragen. ‘Wanneer ze in mijn onmiddellijke nabijheid was, heb ik haar duivelse invloed dikwijls bespeurd. Zij bracht mij ongewild tot zondige gedachten. Daarom wil ik inzake die aanklacht van haar geen getuigenis afleggen. Dat is tegen mijn gemoed. U kent ongetwijfeld uw collega’s in Haarlem… zeg hen dat maar.’

De Cock liet het onderwerp rusten. Hij drong niet verder aan. Hij behoefde hem niet te overtuigen. De officier van justitie in Haarlem kon, wanneer hij dat nodig oordeelde, Vader Ambrosius heel eenvoudig dagvaarden.

De grijze speurder liet zijn blik nog eens over de oude man dwalen. De stemmige kleding, de wilde haardracht, de gloeiende donkere ogen en de scherp ingevallen wangen gaven hem de uitstraling van een fanaticus… een bezeten fanaticus van het geloof dat hij beleed.

‘Vader Ambrosius… uw ware naam?’

De man schudde zijn hoofd.

‘Iedereen noemt mij Vader Ambrosius… al jaren. Ik weet niet beter. Het staat zelfs op de brieven die men mij schrijft. Maar in werkelijkheid heet ik Alphonsus… Alphonsus Verweij.’

De Cock boog zich iets naar voren.

‘Schreef de profeet?’ vroeg hij indringend.

‘Hoe bedoelt u?’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Artikelen, boeken? Er is bij ons onderzoek namelijk sprake van een verdwenen manuscript.’

Om de mond van Vader Ambrosius gleed een matte glimlach.

‘De profeet schreef veel… soms dagenlang… ononderbroken. En wanneer hij midden in de nacht een inval kreeg, dan krabbelde hij dat op het behang achter zijn bed.’

De Cock glimlachte.

‘Ik heb die krabbels op het behang achter zijn bed gezien. Waar schreef hij over?’

Het gezicht van Vader Ambrosius versomberde.

‘Ik was het er niet mee eens,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Dat heb ik hem dikwijls gezegd. Tijdens de bijeenkomsten, die hij met jongeren… ook met elk afzonderlijk… belegde, liet hij hen vertellen… over hun leven… hun jeugd… hun heimelijke liefdes… verlangens… de criminaliteit die ze bedreven. En dat alles schreef hij op.’

De Cock gebaarde in zijn richting.

‘Waarom was u het daar niet mee eens?’

Vader Ambrosius stak zijn kin iets omhoog.

‘De jongeren vertrouwden de profeet. Zij meenden oprecht dat hij het beste met hen voor had.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Was dat niet zo?’

Op het gezicht van Vader Ambrosius kwam een smartelijke trek. ‘Zeker. Hij bracht hen Gods liefde bij… getuigde van Gods goede bedoelingen met de mens… ook de jonge mens, die Hij… al leek dat soms anders… toch nooit losliet.’

Vader Ambrosius veranderde van toon.

‘Maar hij misbruikte hun openhartigheid… hun eerlijkheid… oprechtheid… hun gebrek aan wantrouwen jegens hem.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Door alles wat zij vertelden op te tekenen.’

Vader Ambrosius zwaaide heftig.

‘Dat nam ik hem kwalijk… hoogst kwalijk. Wat zij hem vertelden was van vertrouwelijke aard… een soort biecht. En bij een biecht hoort… zo is mijn stellige overtuiging… een biechtgeheim.’

‘En dat schond hij?’

Vader Ambrosius knikte nadrukkelijk.

‘Precies. En Barbara hielp hem daarbij. Ik weet het niet zeker, maar ik heb haar er wel eens van verdacht stiekem een bandrecorder aan te zetten, wanneer de profeet een jonge man of vrouw ondervroeg.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Ondervroeg?’ herhaalde hij. ‘Nam hij ze een soort verhoor af?’

Vader Ambrosius knikte.

‘Zo zou men het kunnen noemen. De profeet had bepaalde methoden om de jongeren aan het praten te krijgen. Ik ben er wel eens bij geweest. Hij noemde die gesprekken met hen “een proces van geestelijke loutering”. Hij raadde ze altijd aan om “schoon schip” te maken.’

De Cock grinnikte.

‘Schoon schip… dat is een uitdrukking die wij, rechercheurs, ten aanzien van onze verdachten ook wel gebruiken om hen te bewegen alles te bekennen.’

De gloeiende ogen van Vader Ambrosius vonkten.

‘Maar van u, als rechercheur, weet men,’ riep hij fel, ‘dat alles wat men tegen u zegt in een proces-verbaal terecht kan komen. Maar bij de profeet waren de jongeren zich van geen kwaad bewust. Ze werden… om een bijbelwoord te gebruiken… als lammeren ter slachting geleid.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Wisten de jongeren die de profeet omringden, dat hij alles opschreef?’

Vader Ambrosius trok zijn schouders op.

‘Vermoedelijk wel. Maar ik weet niet of zij zich ervan bewust waren, dat de profeet het plan had om al hun vertrouwelijke mededelingen aan de openbaarheid prijs te geven.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Wist u dat de profeet zich reeds met een uitgever in verbinding had gesteld?’

Vader Ambrosius schudde zijn hoofd.

‘Sinds ik van mijn afkeuring heb laten blijken, is zijn schrijverij nooit meer onderwerp van gesprek tussen ons geweest.’

De Cock zuchtte.

‘De profeet en zijn verleidelijke Barbara zijn dood,’ stelde hij somber vast.

Vader Ambrosius knikte traag.

‘Beiden,’ sprak hij ernstig, ‘gestraft voor hun zondig leven.’

De Cock reageerde niet. Hij had van de begrippen “straf en een zondig leven” een bepaald andere voorstelling. Maar daarover zweeg hij.

De Cock staarde enige tijd peinzend voor zich uit. Hij kon de bezwaren, die Vader Ambrosius jegens het schrijven van de profeet koesterde, wel delen. Het was een soort journalistiek onder valse vlag.

De grijze speurder krabde zich achter in zijn nek en wendde zich weer tot de man naast hem aan zijn bureau.

‘Als… eh, als een van de jongeren,’ sprak hij voorzichtig, ‘een moord op zijn of haar geweten zou hebben… zou hij of zij dat dan ook aan de profeet hebben geopenbaard?’

Vader Ambrosius antwoordde niet direct. Hij vouwde opnieuw zijn handen ineen en bracht die gevouwen voor zijn mond. Na enkele seconden liet hij zijn handen zakken. De vurige blik in zijn donkere ogen laaide op.

‘Daarvan,’ sprak hij hees, ‘ben ik overtuigd.’

Загрузка...