Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.
‘Kom binnen, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ‘en ga zitten.’
De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. ‘Als het u hetzelfde is… ik blijf liever staan.’
De commissaris verschoof iets op zijn stoel.
‘Zo je wilt.’ Hij kuchte. ‘Ik… eh, ik neem aan dat je vanmorgen het ochtendblad hebt gelezen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb nog geen krant gezien.’
Over de vale wangen van de commissaris zwiepte een zenuwtrek. ‘Ik wel.’ Hij trok de lade van zijn bureau open en hield een krant omhoog.
‘Ervaren rechercheur door moordenaar misleid.’
De Cock las de kop hardop.
Buitendam liet de krant zakken.
‘Weet jij wie die ervaren rechercheur is?’
De Cock knikte met een grijns op zijn gezicht.
‘Ik.’
Commissaris Buitendam snoof.
‘Jij hebt twee moorden over het hoofd gezien?’ brieste hij. ‘Jij hebt je als een leerling door een moordenaar om de tuin laten leiden?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘De kop van dat artikel deugt niet.’
Buitendam keek hem ongelovig aan.
‘Deugt niet?’
De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Ik neem aan dat er verder in dat artikel staat, dat ik twee moorden, die als zelfmoord werden gepresenteerd, niet als moord heb onderkend?’
‘Inderdaad.’
De Cock zuchtte.
‘Dat heb ik wel.’
Commissaris Buitendam leunde op zijn bureau voorover.
‘Jij wist dat die twee vrouwen in werkelijkheid waren vermoord?’
De Cock knikte.
‘Ik wilde de moordenaar in de waan laten dat ik zijn camouflage niet had doorzien.’
Buitendam slikte.
‘Waarom weet ik daar niets van?’
De Cock kauwde even op zijn onderlip.
‘Mijn probleem is,’ sprak hij traag, ‘dat ik als hoogste chef een commissaris heb die weinig van het recherchevak begrijpt.’
Commissaris Buitendam kwam van zijn stoel overeind. Er lagen blosjes op zijn vale wangen en zijn neusvleugels trilden. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn rechterarm naar de deur.
‘Eruit!’
De Cock ging.
Vledder leunde geamuseerd in zijn stoel achterover.
‘Was het weer zover?’
De Cock ging achter zijn bureau zitten.
‘Buitendam had braaf de pest in.’
‘Wat was er nu weer?’
De Cock plooide zijn breed gezicht in een smartelijke trek. ‘We zullen straks een krant moeten kopen.’
‘Waarom?’
‘Daarin staat een uitgebreid artikel over ons onderzoek naar de dood van Sabrine Achterbroek en Sarah Harreveld. Pieter van Vlietland koos voor zijn artikel als kop: Ervaren rechercheur door moordenaar misleid.’
Het gezicht van Vledder betrok.
‘Wat een smeerlap,’ riep hij verontwaardigd.
De Cock gebaarde nonchalant voor zich uit.
‘Het is zijn vak.’
‘Om zijn lezers valselijk voor te lichten?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Om een sensationeel en prettig leesbaar artikel te brengen. Daar wordt hij voor betaald.’
‘Hoe reageerde Buitendam op dat artikel?’
De Cock zuchtte.
‘Ik zei al: hij had braaf de pest in. Hij vroeg of het waar was dat ik mij had laten misleiden. Toen ik hem zei dat het artikel niet deugde en dat ik de moord op de beide vrouwen wel degelijk had doorzien, werd hij kwaad, omdat ik hem daarover niet had ingelicht.’
Vledder glimlachte.
‘Hij had gelijk. Jij houdt die man overal buiten. Als ik commissaris was, dan plaatste ik jou over naar een ander bureau.’
De Cock frunnikte gniffelend aan zijn neus.
‘Dat had hij al vijfentwintig jaar geleden moeten doen. Dat had hem veel ergernis bespaard.’
Vledder lachte.
‘Ik denk dat Buitendam jou… ondanks alles… aan de Warmoesstraat wil houden.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Ik had niet verwacht,’ sprak hij peinzend, ‘dat Pieter van Vlietland een dergelijk artikel zou publiceren.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Pieter van Vlietland hecht blijkbaar meer waarde aan de gegevens van zijn informant, dan aan jouw bewering dat beide vrouwen zelfmoord pleegden.’
De Cock knikte.
‘Ik zou toch graag willen weten hoe hij aan zijn gegevens komt. De man of vrouw die hem inlichtte, was goed geïnformeerd.’
‘Kunnen we die journalist niet dwingen om ons zijn zegsman of zegsvrouw te noemen?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Dat is niet eenvoudig… Een lastige en vaak langdurige procedure, waar rechters aan te pas komen. Journalisten willen zich graag op het verschoningsrecht[9] beroepen.’
‘Dat hebben ze toch niet?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Maar er worden door hen steeds opnieuw pogingen ondernomen om dat verschoningsrecht te verwerven. Zo nu en dan steekt dat probleem de kop op. Journalisten vinden het belangrijk dat de bronnen van hun wetenschap geheim blijven.’
Vledder grinnikte.
‘Wie controleert hen dan wanneer zij aan duimzuigerij doen?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dat is het. Voor ons is het vervelende dat ook moordenaars kranten lezen.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Verwacht je dat hij van tactiek zal veranderen?’
De Cock staarde voor zich uit.
‘Als onze moordenaar nog meer slachtoffers op het oog heeft, dan bestaat de mogelijkheid dat zijn volgende moord een andere uitvoering krijgt.’
‘Met een camouflage die wij niet doorzien?’
De Cock antwoordde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Wat ga je doen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Nu Marjolein Ridderspoor voorlopig nog zoek is, lijkt het mij het beste om eerst even onze collega’s uit Lelystad behulpzaam te zijn.’
Vledder knikte begrijpend.
‘Praten met de moeder van Hendrik Spaargaren, alias Blaffer Henkie.’
De Cock wurmde zich in zijn regenjas.
‘Ik ben benieuwd wat Dikke Hennie mij wel… en onze collega’s uit Lelystad niet wil vertellen.’
Ze reden met hun Golf van de steiger weg. Het was droog en minder guur. Op het brede trottoir van het Damrak paradeerden vrouwen in fleurige toiletjes. Het deed bijna zomers aan. Door een haag van witte stapelwolken prikte af en toe een vriendelijk zonnetje.
De Cock plukte een notitie uit het borstzakje van zijn colbert en bekeek het adres.
‘Tussenmeer 1275, weet jij waar dat is?’
Vledder knikte.
‘In Amsterdam-Osdorp.’
‘Daar woont Dikke Hennie nu.’
Vledder keek De Cock van terzijde aan.
‘Waarom wil ze alleen met jou praten?’
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Prostituees zijn in de regel nogal wantrouwend tegenover de politie. Dat wantrouwen heeft ze niet ten opzichte van mij. Toen Hennie nog bij Zwarte Loes achter het raam zat, heeft ze een paar maal mijn hulp ingeroepen.’
‘Inzake?’
‘Haar zoon. In zijn puberteit gaf Henkie Spaargaren nog wel eens problemen.’
Vledder grinnikte.
‘Jouw pedagogische inbreng,’ spotte hij, ‘heeft weinig opgeleverd.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ik ben zijn vader niet.’
Via de Stadhouderskade, de Overtoom en de lange brede Cornelis Lelylaan bereikten ze Amsterdam-Osdorp.
De oude rechercheur blikte verwonderd om zich heen.
‘Hier heeft Amsterdam geen gezicht meer,’ mompelde hij ontstemd. ‘Dergelijke stadsdelen vind je overal in ons land.’
Vledder reageerde niet. Zonder veel moeite vond hij een ruime parkeerplaats voor de Golf. De rechercheurs stapten uit.
Tussenmeer 1275 bleek een woongedeelte op de zevende verdieping van een riant flatgebouw. Vanuit een imposante hal met een schitterend aquarium gingen ze met de lift omhoog. Voor de toegangsdeur van flat 1275 bleef De Cock staan en bezag het kijkglaasje in het midden. Daarna nam hij zijn hoed af en drukte hij op de bel.
Het duurde enkele seconden. Toen werd na het verschuiven van grendels de deur geopend en verscheen in de deuropening een mollige vrouw van voor in de vijftig. In haar loshangende ochtendjas liep ze onmiddellijk op De Cock toe, legde haar hoofd op zijn linkerschouder en huilde.
‘Ze hebben mijn Henkie omgebracht. Ze hebben mijn Henkie omgebracht. Ze hebben mijn Henkie…’
Ze herhaalde het zonder ophouden.
De Cock liet haar even begaan. Toen drukte hij haar zachtjes van zich af.
‘Ik wil eens met je praten,’ sprak hij vriendelijk.
Dikke Hennie draaide zich om en liep voor de rechercheurs uit naar haar woonkamer. Ze gebaarde om zich heen naar nieuwe witgelakte meubeltjes.
‘Allemaal van Henkie,’ jammerde ze. ‘Hij was een schat. Door hem kan ik hier fijn wonen… hoef ik niet meer op de Wallen achter het raam te zitten.’
Ze greep in een gebaar van wanhoop met beide handen naar haar hoofd. ‘Een of andere vieze smeerlap heeft hem omgebracht… mijn brave jongen… een jongen die geen vlieg kwaad kon doen.’
De Cock liet zich in een witlederen fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt. Geduldig wachtte hij tot haar jammerklachten stokten.
‘Ze zijn gisteren uit Lelystad bij je geweest?’ opende hij voorzichtig.
Dikke Hennie ging tegenover hem zitten en knikte.
‘Ik heb het niet zo erg op de prinsemarij staan. Dat weet je. Ik had geen zin om met hen te praten. Het waren nog van die broekies.’
De Cock glimlachte.
‘Je praat liever met een ouwe vent, zoals ik.’
Dikke Hennie grijnsde breed.
‘Dat smoel van jou ken ik.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Het heeft mij verbaasd. Volgens mijn inlichtingen hield Henkie zich de laatste jaren bezig met het uitvoeren van moorden op bestelling.’
Dikke Hennie maakte een afwerend gebaar.
‘Ach,’ verzuchtte ze, ‘dat moorden stelde niets voor. Henkie heeft nog nooit iemand om zeep geholpen. Henkie maakte alleen dankbaar gebruik van de misdadigheid van anderen.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Dat snap ik niet,’ loog hij.
Dikke Hennie verschoof iets in haar fauteuil.
‘Henkie liet overal rondbazuinen dat zijn blaffer voor eenieder te huur was. Daar kwamen allerlei mensen op af. Aan dat soort mensen had Henkie gruwelijk de pest. Dat waren in zijn ogen hufters, moordenaars, criminelen… Mensen met een slecht karakter, die… om zelf buiten schot te blijven… een ander het vuile werk voor hen lieten opknappen.’
Dikke Hennie schudde haar hoofd.
‘Henkie voerde zo’n opdracht tot moord nooit uit. Hij liet hen betalen… zoveel hij maar los kon peuteren.’
‘Hoe?’
‘Door te dreigen dat hij aan vriendjes van de pers zou vertellen van wie hij een opdracht had gekregen… compleet met de naam van het beoogde slachtoffer.’
‘Chantage.’
‘Zo mag jij het noemen.’
De Cock verborg een glimlach achter zijn hand.
‘Sprak Henkie wel eens met jou over zaken waarmee hij bezig was?’
‘Soms.’
‘Herinner jij je zo’n zaak?’
Dikke Hennie knikte. ‘Vrij recent… van dat wijf.’
‘Wat voor een wijf?’
‘Henkie had van een vrouw de opdracht gekregen om een bepaalde vent neer te leggen. Zoals ik al zei, dat deed Henkie niet. Hij ging met zijn bekende smoes naar die vrouw en zei tegen haar dat ze moest dokken.’
‘En?’
Dikke Hennie trok een grijns.
‘Ze vertikte het. Het was de eerste keer dat Henkie zoiets meemaakte. Volgens hem was het een serpent van een wijf. Er viel niet mee te praten.’
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
‘Weet je nog meer van die vrouw, behalve dat het een serpent van een wijf was?’
Dikke Hennie schudde haar hoofd.
‘Ik heb haar nooit gezien of gesproken. Henkie zei alleen dat hij met liefde een stuk snoer om haar nek zou leggen.’
‘Om haar te wurgen?’
‘Zoiets.’
‘Je hebt haar naam nooit horen noemen?’
‘Henkie noemde nooit namen.’
‘Je weet ook niet waar ze woont?’
‘Geen idee.’
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.
‘Heeft die vrouw aan Henkie verteld waarom hij die vent voor haar moest neerleggen?’
‘Hij was lastig.’
‘Meer niet?’
Dikke Hennie schonk hem een meelijwekkend lachje.
‘Mensen die Henkie een opdracht gaven om iemand te vermoorden, zeiden nooit waarom. En Henkie vroeg daar ook niet naar.’
De Cock knikte begrijpend.
‘En het slachtoffer?’
‘Je bedoelt die vent die Henkie moest ombrengen?’
‘Ja.’
Dikke Hennie maakte een schouderbeweging.
‘Hij had alleen een beschrijving van die vent gekregen. Dat wijf zou Henkie bellen wanneer die vent bij haar op bezoek was. Wanneer die vent dan haar woning verliet, zou Henkie hem volgen en hem neerknallen als de gelegenheid gunstig was.’
De Cock strekte zijn handen voor zich uit.
‘Toen dat wijf… dat serpent van een wijf… niet wilde dokken, wat heeft Henkie toen gedaan?’
Dikke Hennie schonk hem een moede glimlach.
‘Hij is voor haar huis gaan posten.’
De Cock veinsde onbegrip.
‘Posten?’
Dikke Hennie knikte.
‘Hij heeft net zo lang voor haar huis staan posten tot uit de deur van haar woning een man kwam die voldeed aan de beschrijving die zij Henkie had gegeven.’
De Cock streek met de rug van zijn hand langs zijn drooggeworden lippen. ‘De man dus, die hij moest ombrengen.’
‘Precies.’
De Cock boog zich nog verder naar haar toe. ‘En toen?’
Dikke Hennie verzonk even in gepeins.
‘Hij heeft die man op straat aangesproken en hem uitgelegd dat hij van iemand de opdracht had gekregen om hem te vermoorden.’
‘Wat?’
Dikke Hennie keek hem verwijtend aan.
‘Praat ik Russisch?’
De Cock sloot een moment zijn ogen en schudde geruststellend zijn hoofd. ‘Ik moest even denken aan een nogal wrang Amerikaans grapje,’ sprak hij sober. ‘Don’t panic; here is your killer… raak niet in paniek, hier is je moordenaar.’ Hij zweeg even. ‘Hoe… eh, hoe reageerde die vent?’
Dikke Hennie trok haar schouders op.
‘Dat weet ik niet. Ik weet alleen dat Henkie hem een voorstel deed.’
‘Wat voor een voorstel.’
‘Hij vroeg aan die vent hoeveel het hem waard was om te weten van wie hij die opdracht had gekregen.’
De mond van De Cock zakte van verbazing half open.
‘Ging die vent daarop in?’
Dikke Hennie zuchtte.
‘Ook dat weet ik niet. Ik weet alleen dat mijn Henkie een paar dagen later een afspraak met diezelfde vent heeft gemaakt en dat ik Henkie daarna niet meer levend heb teruggezien.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘Jij denkt dat die vent Henkie heeft vermoord?’
Dikke Hennie knikte traag.
‘Dat vermoed ik. Al begrijp ik het niet. Henkie was altijd erg voorzichtig. Hij doorzag de bedoelingen van mensen heel gauw. Die vent moet hem hebben verrast. Er zaten vier kogels in zijn rug.’
‘Laf.’
Dikke Hennie liet haar hoofd zakken. Er kwamen weer tranen in haar ogen. Ze gleden over haar bolle wangen en drupten op haar schoot.
De Cock kwam overeind.
‘Weet je nog hoe de beschrijving was, die dat wijf van die man had gegeven?’
Dikke Hennie keek met een betraand gezicht naar hem op.
‘Een man… een sterke man… met zwart krullend haar en een snor. Zo’n volle snor, zoals Turkse mannen die wel dragen.’