2

Ze reden met hun Golf van het parkeerterrein bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis weg. Een grauw wolkendek had het prille voorjaarszonnetje versluierd. Minuscule druppeltjes fijne motregen overdekten de voorruit met een lichte nevel.

Bij de verkeerslichten op de Johan Huizingalaan zette Vledder de ruitenwissers aan. De jonge rechercheur leunde op zijn stuur en keek strak voor zich uit tot het licht op groen sprong. Om zijn mond lag een norse trek.

Het ontging De Cock niet.

‘Wat zit je dwars?’ vroeg hij vriendelijk.

Vledder snoof.

‘Ik vond het gênant,’ sprak hij verbolgen, ‘dat jij het broze uitgeteerde lichaam van die dode vrouw nog van alle kanten wilde bekijken. Die jonge behandelende arts begreep er ook niets van. Het viel mij echt mee dat hij jouw verzoek inwilligde en haar door een verpleegster liet ontkleden.’

‘Ze droeg alleen een hemd.’

Vledder kneep zijn lippen opeen.

‘Toch vond ik het gênant.’

De Cock trok gelaten zijn schouders op en liet zich onderuitzakken. Om aan de hypnose van de monotoon zwiepende ruitenwissers te ontkomen, schoof hij de rand van zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus.

‘Die behandelende arts,’ sprak hij kalm, ‘is geen rechercheur. Niet hij, maar ik word ervoor betaald om achterdochtig te zijn.’

Vledder bromde.

‘Waarom wilde jij per se weten of Yolanda van Zelhem een natuurlijke dood was gestorven? Ze schreef toch zelf dat ze haar einde voelde naderen? Haar dood was voor niemand een verrassing.’

De Cock knikte instemmend.

‘Dat klopt, maar de doodzieke Yolanda van Zelhem rekende toch op een gesprek met mij. Ik bedoel, die ruimte in tijd achtte zij voor zichzelf nog aanwezig. Anders had ze mij die brief niet geschreven.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Met uitzondering van een geplande suïcide kan verder niemand het moment van zijn eigen overlijden bepalen… Dat kon ook Yolanda van Zelhem niet.’

De Cock drukte met zijn duim de rand van zijn hoedje terug.

‘Wij weten niet,’ sprak hij geduldig, ‘wat Yolanda van Zelhem ons voor haar dood had willen openbaren. Dat geheim neemt ze nu in haar graf mee.’

Vledder slaakte een zucht van opluchting. ‘Gelukkig.’

De Cock reageerde fel. ‘Ik ben daar helemaal niet gelukkig mee,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Dat kwelt mij. Zie je, het is niet ondenkbaar, dat haar eventuele ontboezemingen voor anderen uiterst bedreigend waren.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Misschien droeg ze kennis van een ernstig misdrijf… een fraude… een moord.’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Wist iemand dat zij zo kort voor haar dood haar geweten wilde ontlasten?’

‘Mogelijk.’

‘Hoe?’

De Cock keek hem van terzijde verrast aan. ‘Denk eens aan die brief,’ riep hij opgewonden. ‘Die brief die ze mij zond. Ik heb haar handschrift nog niet kunnen verifiëren. Dat komt nog. Ik heb nog geen vergelijkend schrift. Maar gezien haar lichamelijke gesteldheid zou het mij niets verbazen wanneer die brief niet door haarzelf, maar door een ander is geschreven… of dat iemand haar daarbij heeft geholpen… daardoor de inhoud kende.’

De oude rechercheur zweeg even en ademde diep.

‘In ieder geval heeft Yolanda van Zelhem iemand de opdracht gegeven om die brief aan de Warmoesstraat te bezorgen. Dat tekent toch het belang dat zij aan dat epistel hechtte.’

Vledder zwaaide voor zich uit.

‘Jij probeert mij toch niet duidelijk te maken,’ sprak hij met een ondertoon van spot, ‘dat mogelijk iemand een motief had voor moord… moord op een stervende Yolanda van Zelhem?’

De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Iemand,’ sprak hij ernstig, ‘die wist, of kon vermoeden, waarover zij met mij wilde praten.’

De jonge rechercheur grijnsde breed. ‘Een loze hypothese.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je moet in ons vak geen spoken gaan zien… dan staat achter iedere boom een moordenaar.’

De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Ik zie geen spoken,’ sprak hij kalm. ‘Ik lijd ook niet aan een of andere vorm van beroepsdeformatie. Ik ga simpel uit van een reële mogelijkheid.’

Vledder klapte met zijn vuist ritmisch op de rand van zijn stuur. ‘Yolanda van Zelhem,’ trommelde hij, ‘werd niet vermoord. Ze stierf een natuurlijke dood. Die jonge arts die haar had behandeld, liet daarover geen enkele twijfel.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘En daarmee,’ sprak hij berustend, ‘vervliegen al mijn speculatieve hersenspinsels.’

‘Zo is het.’

Een tijdlang reden ze zwijgend voort. De Cock liet zich weer onderuitzakken. De heen en weer dansende ruitenwissers stoorden de grijze speurder in zijn gedachtegang.

Op de Rozengracht, nog voor de Westermarkt, raakten ze met hun Golf onwrikbaar vast in een file. Vledder schakelde de motor uit en blikte van opzij op zijn oude collega neer.

‘Verscheur die brief,’ adviseerde hij vriendelijk, ‘en vergeet dat er eens hier op aarde een Yolanda van Zelhem leefde.’

De oude rechercheur keek op.

‘Yolanda van Zelhem,’ reageerde hij koppig, ‘heeft geleefd en ze had een geheim.’

Vledder zuchtte diep.

‘En jij hebt nog een lade vol werk.’

‘Dat heeft er niets mee te maken.’

Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd.

‘Waarom zou je tijd verspillen,’ riep hij wanhopig, ‘aan een zaak die geen zaak is? Je hebt zelf gezegd dat een rechercheur met het begrip geweten geen kant uit kan. Misschien heeft Yolanda van Zelhem in haar jonge jaren eens een appeltje gestolen… of was er iets anders onbenulligs dat haar bezighield?’

De Cock negeerde de opmerking. Langzaam drukte hij zich weer omhoog.

‘Wie was de man,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘die de doodzieke Yolanda van Zelhem gisteren onaangekondigd een bezoek bracht? Vrijwel niemand heeft die man gezien. Het meisje aan de balie sprak van een man met een snor… een snor van het kaliber waarmee Turkse mannen gewoonlijk hun bovenlip sieren. Dat is alles. Geen naam, geen bruikbaar signalement… niets.’

Vledder glimlachte.

‘Vind je dat vreemd… in een groot modern ziekenhuis?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niet vreemd, dat daar iemand bijna onopgemerkt een doodzieke vrouw bezoekt. Er lopen ook dieven in ziekenhuizen rond.’

‘Wat dan wel?’

‘De identiteit van die man.’

‘Wat is daar voor vreemds aan?’

De Cock spreidde zijn beide armen.

‘Na dat onaangekondigde bezoek van die geheimzinnige man wil Yolanda van Zelhem niet zeggen wie die man was… of ze hem al dan niet kende… en waarover zij met hem had gesproken. Sabrine Achterbroek zei: “Ze deed nogal geheimzinnig over dat bezoek… was lacherig, giechelig… alsof ze iets ondeugends had gedaan.”’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘En?’

De Cock klapte met de muis van zijn hand tegen zijn voorhoofd. ‘Denk je eens in… een doodzieke vrouw, die lacht, giechelt en iets ondeugends doet.’

‘Kan dat niet?’

De Cock negeerde de vraag zuchtend. Hij draaide zich half naar hem toe.

‘Na dat onaangekondigde bezoek van die geheimzinnige onbekende man,’ ging hij strak docerend verder, ‘vindt Yolanda van Zelhem de kalmte en innerlijke rust om te sterven… voor ze met mij had gesproken.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Wat… wat wil je daarmee zeggen?’

De Cock sloot even zijn ogen.

‘Yolanda van Zelhem behoefde naar haar gevoel niet langer in leven te blijven… behoefde niet meer op mijn komst te wachten… Ze had haar geweten al ontlast, was haar groot geheim al kwijt.’

‘Aan die onbekende man?’

‘Exact.’

De file zette zich weer in beweging en Vledder startte de motor. Voor hij optrok, blikte hij nog even opzij.

‘De Cock,’ sprak hij moedeloos, ‘je bent een onmogelijke man.’


Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie. De Cock liep op hem toe.

‘Ga je mij vertellen,’ grapte hij, ‘dat wij salarisverhoging krijgen?’

De wachtcommandant bromde.

‘Dat is al in eeuwen niet meer voorgekomen.’ Hij stak zijn rechterarm omhoog. ‘Er zit boven een man op je te wachten.’

‘Wat voor een man?’

Jan Kusters trok zijn schouders op.

‘Hij heeft zich niet aan mij voorgesteld. Hij had een briefje bij zich met daarop jouw naam.’ De wachtcommandant grijnsde. ‘Goed geschreven. De Cock met ceeooceekaa.’

De oude rechercheur keek hem schuins aan.

‘Haal die lelijke grijns van je gezicht,’ sprak hij dreigend. ‘Het misstaat je.’ Hij draaide zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.

Vledder volgde hem lachend.

Op de bank voor de ingang van de grote recherchekamer zat een stevig gebouwde jongeman. De Cock schatte hem op achter in de twintig. Hij had een blank blozend gelaat en lichtblond haar, dat krullend over zijn voorhoofd danste. Een ouderwetse groene trenchcoat lag gevouwen op zijn knieën. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, pakte hij zijn regenjas en kwam van de bank omhoog. Traag liep hij op hem toe.

‘U bent rechercheur De Cock?’

‘Ja.’

‘Tante is dood.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wie bent u?’ vroeg hij vriendelijk. ‘En welke tante is uit dit aardse tranendal gestapt?’

De jongeman liet beschaamd zijn hoofd iets zakken.

‘Ik… eh, ik ben nog een beetje in de war,’ sprak hij schuchter. ‘Neemt u mij niet kwalijk. Ik ben Peter… Peter van der Horst. Ik ben een neef van tante Yolanda… Yolanda van Zelhem. Ze is vannacht in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis overleden.’

‘Gecondoleerd.’

‘Dank u.’

De Cock pakte de jongeman bij zijn arm, leidde hem de recherchekamer binnen en liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Daarna zwiepte hij zijn oude hoedje missend naar de kapstok.

‘Waarom komt u mij dat vertellen?’

‘Wat?’

‘Dat uw tante Yolanda is overleden.’

Peter van der Horst keek naar hem op. ‘Moet u dat niet weten?’ vroeg hij verrast.

Met zijn regenjas half ontknoopt, liet De Cock zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken en glimlachte. ‘Als ik op de hoogte diende te zijn van elke tante die overlijdt, dan…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Waarom zou ik dat moeten weten?’

Peter van der Horst gebaarde voor zich uit.

‘Ze schreef u een brief. Ik heb die zelf hier naar de Warmoesstraat gebracht. Volgens tante Yolanda was het erg belangrijk.’

‘Kent u de inhoud van die brief?’

Peter van der Horst schudde zijn hoofd.

‘Tante Yolanda gaf mij die brief gistermorgen toen ik bij haar op bezoek was. “Gooi hem niet op de post,” zei ze tegen mij. “Dat duurt zeker een dag en zo lang heb ik niet meer te leven.”’

‘U moest hem bezorgen?’

Peter van der Horst knikte met een strak gezicht. ‘Tante nam ook afscheid van me… voorgoed… hield heel lang mijn hand vast. Ik was daar nogal kapot van en vergat op weg naar huis die hele brief. ’s Avonds vond ik hem in de binnenzak van mijn colbert. Toen heb ik hem alsnog naar de Warmoesstraat gebracht.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Heeft tante nog iets gezegd over die brief… waarom die voor haar belangrijk was?’

Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘Ze zei alleen dat ze u als rechercheur kende van een diefstalaffaire in Avondzon. En dat u een delicate zaak wel aankon.’

De Cock gebaarde in zijn richting.

‘Enig idee wat voor een delicate zaak?’

‘Nee.’

‘Uw tante gebruikte dat woord delicaat?’

‘Ja.’

‘Ging u vertrouwelijk met uw tante om?’

Peter van der Horst knikte. ‘Ik ben… ik was haar enige familielid. Toen ik twaalf jaar was, kwamen mijn beide ouders in Zwitserland bij een auto-ongeval om het leven. Sindsdien ben ik door tante Yolanda opgevoed. Ik was enig kind en zij was mijn moeders enige zuster.’

‘U woont bij uw tante?’

‘Niet meer. Toen mijn ouders om het leven kwamen, heeft ze mij bij haar in huis genomen. Maar ik woon nu al jaren bij mijn vriendin.’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn gezicht.

‘Uw tante,’ sprak hij voorzichtig, ‘schreef in haar brief, dat ze haar geweten wilde ontlasten. Weet u wat haar kwelde?’

‘Nee.’

‘Een oude liefdesaffaire?’

Peter van der Horst trok zijn schouders op.

‘Tante is nooit getrouwd geweest. Voor ze directrice werd van Avondzon, werkte ze als journaliste. Ik kan mij niet voorstellen dat ze ooit bij iets… eh, iets oneerbaars was betrokken.’ De jongeman glimlachte. ‘Volgens mij was ze puriteins preuts.’

De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. De overtuiging dat Yolanda van Zelhem een groot geheim bij zich droeg, bleef zijn denken beheersen. Hij boog zich iets naar de jongeman toe.

‘Kent u Sabrine Achterbroek?’

Peter van der Horst knikte. ‘Ze werkt ook voor Avondzon… zit in het dagelijks bestuur van de stichting. Ze was min of meer een vriendin van tante Yolanda.’

‘Min… of meer?’

‘Ze hadden ook wel eens ruzie.’

‘Waarover?’

‘Onbenullige dingen.’

De Cock knoopte zijn regenjas verder los. Een wilde stroom van ongeduld golfde door zijn bloed. Hij pakte de verfrommelde brief uit de binnenzak van zijn colbert en legde die voor zich neer. Met een kromme vinger tikte hij op de envelop.

‘Handschrift van uw tante?’

‘Ja.’

‘Een grap?’

Peter van der Horst zuchtte. ‘Tante maakte nooit grapjes. Ze was wel eens wat cynisch… had een bittere zelfspot.’

In een gebaar van pure wanhoop stak De Cock zijn beide armen omhoog. ‘Er moet toch iets zijn?’ riep hij vertwijfeld. ‘Uw tante was toch bij haar volle verstand toen ze die brief schreef?’

‘Zeker.’

‘Is… eh, is u dan niets opgevallen?’

‘Haar secretaire is leeg.’

‘Wat?’

Peter van der Horst woelde met zijn vingers door zijn krullend haar. ‘Vanmorgen belde Sabrine Achterbroek mij en vertelde dat tante Yolanda gedurende de nacht was overleden. Ik ben toen naar haar woning gegaan aan de Weteringschans om te zoeken naar haar begrafenispolis en een lijst van mensen die bij haar dood gewaarschuwd moesten worden. Tante Yolanda, wist ik, had zo’n lijst.’

‘En?’

‘Die lijst heb ik gevonden. Ook haar begrafenispolis. Maar haar secretaire, die ze altijd angstvallig gesloten hield en waarvan ik ook nooit een sleutel heb gezien, stond open en alle laden waren leeg.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht. ‘Ingebroken?’

Peter van der Horst schudde zijn hoofd. ‘De secretaire was niet beschadigd en ik heb in haar hele huis geen spoortje van braak kunnen vinden.’

Загрузка...