In een lichte verwarring keek De Cock van Martha naar Vledder en weer terug. ‘Een golfclub?’ Het lukte hem niet om de spanning volledig uit zijn stem te bannen. ‘Zei je… een golfclub?’
Martha Hooglied keek met een betraand gezicht naar hem op en knikte.
‘Daarmee zou hij het doen.’
‘Frans van der Kraay.’
Ze knikte opnieuw.
‘Hij heeft het mij verteld… precies… wat hij had uitgedacht.’ Haar ogen vulden zich weer met tranen. ‘En nu heeft hij het gedaan ook.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Dat weet je zeker?’
Met de rug van haar hand veegde ze de tranen uit haar ogen. ‘Ik las het in de krant… gisteren… Meester van Abbenes, bekend advocaat, vermoord gevonden in het portiek van zijn kantoor.’
‘Toen wist je dat Frans van der Kraay werkelijk had toegeslagen,’ sprak De Cock.
Martha Hooglied stond op, liep naar een van de peuterige kastjes en pakte daaruit een zakdoek. ‘Het had nooit zover mogen komen,’ sprak ze zacht. ‘Het is feitelijk mijn schuld.’ Ze ging weer in haar fauteuiltje zitten. ‘Ik had hem er beter van moeten overtuigen dat de wraak der mensen zondig is… dat God de onrechtvaardigen zelf wel zal straffen. In de Bijbel staat: Aan Mij komt de wrake, spreekt de Heere.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘Misschien wilde Frans daar niet op wachten,’ zei hij toen.
Ze keek hem niet-begrijpend aan.
‘Waarop niet?’
‘De wraak van de Heere.’
Ze veegde met het zakdoekje over haar gezicht. Haar mond trok strak. ‘U mag met het geloof niet spotten,’ sprak ze berispend.
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat doe ik ook niet,’ reageerde hij kalm. ‘Maar voor ongeduldige mensen laat de hemelse gerechtigheid wel eens wat lang op zich wachten.’
Martha Hooglied toonde zich weer strijdvaardig. Er vonkte opnieuw wat vuur in haar ogen. ‘Gezien in het licht van de eeuwigheid…’
De Cock wuifde haar woorden weg. Hij had spijt van zijn opmerkingen. Het lag geenszins in zijn bedoeling om een godsdienstige discussie uit te lokken. Daarvoor was hij niet naar Utrecht getogen. Hij spreidde zijn beide handen.
‘Hoe luidde het plan van Frans?’
Ze dacht na.
‘Hij zou,’ begon ze voorzichtig, ‘die meester Van Abbenes onder een of ander voorwendsel ’s avonds na de gebruikelijke werkuren naar zijn kantoor lokken. Daar zou hij hem opwachten en hem met een golfclub neerslaan.’
‘Waarom met een golfclub?’
Er gleed een droevige grijns om haar lippen.
‘Die golfclub vond Frans een schitterend idee. Hij was er gewoon trots op.’
De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd.
‘Trots… waarom?’
Ze stopte haar zakdoekje in de mouw van haar blouse en trok haar rug recht. ‘Frans wist,’ zo ging ze verder, ‘dat meester Van Abbenes een verwoed golfspeler was en veel tijd bij zijn golfclub doorbracht… met vrienden.’ Ze zweeg even. ‘Volgens Frans was golf een spel voor rijke mensen… die hadden er het geld voor. Die mensen hadden ook de beschikking over het materiaal dat bij het spel hoorde.’
‘Zoals golfclubs.’
Martha Hooglied knikte heftig.
‘Die dingen vind je niet bij gewone mensen. Daarom… als de politie zou ontdekken dat Van Abbenes met een echte golfclub was vermoord… zouden ze nooit aan Frans denken als dader.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht. Frans kennende… was het een uiterst sluw plan. Hij beet zich peinzend op zijn onderlip. ‘Hoe kwam Frans aan dat moordwapen?’
‘Gewoon…. gekocht in een sportzaak.’
‘Heeft hij dat ding aan u laten zien?’
Martha Hooglied schudde haar hoofd.
‘Hij had die golfclub thuis, in zijn woning. En daar ben ik om principiële redenen nooit geweest.’
De Cock boog zich vertrouwelijk naar voren.
‘Als ik het goed heb begrepen,’ sprak hij nadenkend, ‘bent u gisteravond pas naar de politie gegaan… nadat u in de krant had gelezen dat de advocaat Van Abbenes was vermoord?’
Haar blik dwaalde weg.
‘Niet onmiddellijk… ik heb eerst met mijzelf een hevige strijd gevoerd… of ik het wel doen zou.’
De Cock veinsde verbazing.
‘U wilde een moordenaar vrijuit laten gaan?’
Martha Hooglied knikte traag.
‘Ik heb de consequenties van die oor-avonden overdacht. Frans had duidelijk de behoefte om met iemand over zijn moordplannen te spreken. Feitelijk fungeerde ik die avond als… eh, als zijn biechtvader.’
De grijze speurder hield zijn hoofd iets scheef.
‘U… eh, u dacht aan het biechtgeheim?’
‘Inderdaad. Dat speelde door mijn hoofd. De mededelingen werden mij toch vertrouwelijk gedaan.’
De Cock reageerde niet direct. Hij leunde wat achterover. Peinzend keek hij naar het serene gezichtje voor zich en opnieuw bekroop hem het gevoel dat hij haar verkeerd benaderde.
‘Toen Frans van der Kraay u van zijn plannen had verteld… hebt u toen meester Van Abbenes gewaarschuwd?’
Ze keek hem met grote verschrikte ogen aan.
‘Dat heb ik niet gedaan.’
De Cock kwam uit zijn fauteuil overeind. Vanuit de hoogte keek hij op haar neer. ‘Waarom niet?’ vroeg hij gewild vriendelijk. ‘U wist toch dat zijn leven gevaar liep. Misschien had u een moord kunnen voorkomen.’
Martha Hooglied kromp in elkaar. Haar lichaam schokte.
‘Ik heb nooit gedacht,’ snikte ze, ‘dat Frans het echt zou doen.’
Vledder stuurde de politie-Volkswagen uit de Utrechtse Cleopatradreef en volgde de verkeersborden richting Amsterdam. Zijn gezicht stond strak, bijna nors.
Het begon te regenen. Slierten van elkaar opduwende regendruppels gleden schuin over de voorruit. Toen de jonge rechercheur de ruitenwissers aanzette, liet De Cock zich onderuitzakken en schoof zijn oude hoedje ver naar voren. Hij had een hekel aan die traag zwiepende wissers. Ze bezaten de magische kracht om hem zachtjes in een hypnotische slaap te sussen.
Een tijdlang reden de rechercheurs zwijgend voort. Het indringende relaas van Martha Hooglied over haar kortstondige relatie met Franciscus van der Kraay had diepe indruk op hen gemaakt. Kraaitje, zo hadden zij begrepen, had zijn bloeiende zaak in Utrecht verlaten en was weg. Onvindbaar. Ook het contact met de bezorgde Martha had hij verbroken. Hij leek op de vlucht. Verborgen onder zijn hoedje trok De Cock rimpels in zijn voorhoofd. Die vlucht, bepeinsde hij… een bewijs van schuld? Hij drukte zich wat omhoog.
‘Kan het?’ vroeg hij.
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Wat?’
‘Een golfclub?’
De jonge rechercheur tuitte zijn lippen.
‘Ik meen van wel,’ sprak hij bedachtzaam. ‘Ik speel geen golf. Ik weet niet precies hoe het uiteinde van zo’n golfclub eruitziet. Maar de wond had een karakteristieke vorm. Uitzonderlijk. Het zou best kunnen dat hij met een golfclub werd toegebracht. Ik denk zelfs dat er mogelijkheden zijn om dat te bewijzen.’
De Cock dacht even na voor hij reageerde. ‘Hebben we de foto’s al, die Bram van Wielingen in het sectielokaal van de wond heeft gemaakt?’
‘Ze liggen in jouw la.’
‘Heb je ze bekeken?’
‘Met een half oog.’
‘We zouden ze op ware grootte kunnen laten afdrukken met, ter vergelijking, daarnaast een foto op ware grootte van het uiteinde van een golfclub.’
Vledder knikte instemmend.
‘Zo zou het moeten.’
‘Vroeger lieten wij in dergelijke gevallen wel de schedel prepareren… als bewijsvoering bij de rechtbank. Maar dat gaf vaak moeilijkheden met de nabestaanden.’
Vledder grijnsde. ‘Dan zouden we Van Abbenes zonder kop moeten begraven.’
Er viel opnieuw een stilte. Ze waren de afslag naar het snel groeiende Maarssen al gepasseerd. De regen nam in hevigheid toe en Vledder schakelde de ruitenwissers in de versnelling.
De Cock liet het emotionele gesprek dat hij met Martha Hooglied had gevoerd nog eens de revue passeren. In strijd met alles wat hij wist, hoopte hij vurig dat Franciscus van der Kraay de moord op meester Van Abbenes niet had gepleegd. Het zou, zo overdacht hij, ook strafrechtelijke gevolgen hebben voor de jonge vrouw, die, zo liet het zich aanzien, toch louter uit naastenliefde had gehandeld. Maar ze had niet alleen gehandeld… ze had ook nagelaten. En daarin was de wet onverbiddelijk. In artikel 136 stond duidelijk dat Martha, kennisdragende van een voorgenomen moordaanslag, het toekomstige slachtoffer of de politie had moeten waarschuwen. Nu de moord werkelijk was gevolgd, had ze zich schuldig gemaakt aan een zogenaamd omissie-delict.
De Cock schudde zijn hoofd en zuchtte. ‘Als het wapen echt een golfclub is geweest… gevoegd bij het verhaal van Martha Hooglied… krijgt Kraaitje toch een zware dobber.’ In zijn stem trilde bezorgdheid.
Vledder reageerde plotseling ongewoon fel.
‘Ik word er ziek van, geloof je dat?’
De Cock keek verbaasd naar hem op.
‘Waarvan?’
De jonge rechercheur liet het stuur van de Volkswagen even los en zwaaide met beide armen. ‘Dat gezemel van die Martha… van jou en Lowietje.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Wat voor gezemel?’ vroeg hij verwonderd.
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik voel geen medelijden… nog voor geen stuiver.’
‘Met wie?’
De jonge rechercheur zwaaide opnieuw.
‘Met die Van der Kraay. In mijn ogen is hij niet meer dan een ordinaire moordenaar. Een vent, die gedreven door wraak, heel rustig en kalm een sluwe moord uitdenkt… en uitvoert. Dat sentimentele gedoe van jullie stuit mij tegen de borst. En als het aan mij lag, dan waren wij in Utrecht al naar het politiebureau gestapt en hadden vandaar per telex zijn opsporing, aanhouding en voorgeleiding verzocht.’ Hij blikte opzij. Zijn gezicht zag rood. ‘Ter zake van moord, begrijp je.’
De Cock liet de toorn van zijn jonge collega gelaten over zich heen komen. ‘Jij hebt Kraaitje nooit meegemaakt,’ verweerde hij zwak. ‘Maar ik ken hem. Ik heb vroeger veel contact met hem gehad. Daarom… ik heb moeite om in hem een moordenaar te zien.’
Vledder reageerde geprikkeld.
‘Ik ken hem niet.’ Hij gebaarde afwerend. ‘Maar de Kraaitje van vroeger is geen maatstaf. Dat is herinnering… een illusie. Van der Kraay is geen doetje, geen sullige dommekracht, zoals jullie mij willen doen geloven.’ Hij zweeg even en ademde diep. ‘Denk toch eens na. Hij had de moed en de kracht om de buurt waar hij was opgegroeid en geaccepteerd, te verlaten en bleek toen in staat om in een vreemde omgeving een bloeiende zaak op te bouwen. Jullie schatten die man verkeerd in. Geloof me, die Van der Kraay is tot veel in staat.’
‘Ook tot moord?’
De jonge rechercheur klemde zijn lippen even op elkaar.
‘Ja… ook tot moord.’