9

De volgende morgen stapte De Cock opgewekt en gladgeschoren de grote recherchekamer in de Warmoesstraat binnen. Een gezonde nachtrust had zijn geest verkwikt en een opdoemende loomheid uit zijn botten verdreven. Aanvankelijk had hij de slaap niet kunnen vatten. Honderdduizend gulden op een jongensbuik… een dode door aids op een bank… een wreed vermoorde man in een portiek… een stiertje voor een Steenbok… een vreemd gevormde wond… brokstukken van gesprekken… expressies, intonaties… domme dreigementen… het tolde wild en ongrijpbaar door zijn hersenen als in een dolgedraaide computer.

Even had hij geprobeerd om de contouren wat scherper te stellen, in dat alles lijn te ontdekken, verbanden, maar na een hopeloos halfuurtje had hij het opgegeven… alles uit zijn gedachten gedrukt en was weggedommeld in het ritme van het melodisch gesnurk van zijn vrouw naast hem.

Hij wierp zijn oude hoedje naar de kapstok en miste de haak op een halve meter. Lachend om zijn mislukking raapte hij zijn hoofddeksel van de vloer, hing het ordentelijk op en liep naar Vledder. De jonge rechercheur zat achter zijn schrijfmachine en typte als een razende aan een rapport. Toen hij De Cock in het oog kreeg, liet hij zijn vingers rusten, griste een notitie van zijn bureau en stond op.

‘Ik heb het adres van Martha.’

De grijze speurder vroeg verrast, ‘Hoe kom je daaraan?’

‘Van de recherche in Utrecht.’

‘Had jij gebeld?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Daar was ik nog niet toe gekomen. Ze belden op eigen initiatief.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hoe wisten ze in Utrecht,’ vroeg hij verbaasd, ‘dat wij belangstelling voor haar hadden?’

Vledder lachte schaapachtig.

‘Dat wisten ze ook niet. Gisteravond meldde zich daar bij de recherche een vrouw.’ De jonge rechercheur raadpleegde zijn notities. ‘Ene Martha Maria Hooglied. Ze zei dat haar geloof in God het niet toeliet om bepaalde zaken nog langer verborgen te houden. Ze wilde haar geweten ontlasten en zei bereid te zijn om iets te vertellen over de moord op de advocaat, meester Van Abbenes, in Amsterdam.’

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Hebben ze een verklaring van haar opgenomen?’

‘Nee.’

‘Waarom niet?’

Vledder gebaarde verontschuldigend.

‘Ze hebben het geprobeerd. Voortdurend. Maar ze wilde alleen met jou praten… rechercheur De Cock van het bureau Warmoesstraat.’

De grijze speurder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Ze zei… De Cock?’

Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Dat zei ze. Iemand moet haar die naam hebben ingefluisterd.’ De jonge rechercheur zweeg even. ‘Die luitjes in Utrecht hebben gisteravond laat nog geprobeerd om ons te bereiken, maar we waren al naar huis. En jij moet als een blok hebben geslapen. De telefoon werd niet opgenomen.’

De Cock grijnsde.

‘Ik heb echt niets gehoord.’

Vledder glimlachte.

‘Ik heb begrepen dat die Martha de recherche in Utrecht aardig in de problemen heeft geholpen. Toen ze jou niet te pakken konden krijgen, wisten ze niet goed wat ze met haar moesten doen. Ze hebben nog naar een modus gezocht om haar voor je vast te houden, maar konden niets vinden om haar ten laste te leggen. Uiteindelijk hebben ze haar maar laten gaan. Uiteraard nadat men haar adres had geverifieerd. En dat adres belden ze mij vanmorgen door.’

‘Waar is het?’

Vledder bekeek zijn notities.

‘Utrecht… Cleopatradreef.’

De grijze speurder draaide zich om en liep terug naar de kapstok. Vledder kwam hem na. ‘Waar ga je heen?’

De Cock schoof zijn hoedje weer op zijn hoofd. ‘Naar Utrecht… of geloof jij niet zo sterk in het geweten van Martha?’


De Cock keek de vrouw in de deuropening voor hem onderzoekend aan. Smalle Lowietje, vond hij, had gelijk. Ze was inderdaad een zedig typetje. Geheel in het zwart met een hooggesloten blouse en een iets te lange rok, zag ze er wat stijfjes uit. Vanuit een scheiding in het midden hingen haar donkerblonde haren los langs haar hoofd. Haar madonnagezichtje met grote lichtbruine ogen had een lieve uitstraling. De oude rechercheur hield zijn hoofd iets schuin.

‘Martha Maria Hooglied?’

Ze blikte wat onzeker terug.

‘Ja, zo heet ik.’

De grijze speurder glimlachte.

‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde over zijn schouder. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij komen uit Amsterdam. De recherche hier in Utrecht heeft ons gebeld. U zou bereid zijn mij iets te vertellen over de moord op de advocaat Van Abbenes.’

Ze stapte opzij en gebaarde uitnodigend. ‘Komt u binnen.’

De Cock aarzelde even.

‘Bent u alleen?’

Ze keek hem met haar grote bruine ogen vragend aan.

‘Wie dacht u bij mij te vinden?’ Het klonk uitdagend.

‘Franciscus van der Kraay.’

Ze schudde haar hoofd.

‘Frans en ik zijn niet getrouwd,’ sprak ze streng, terechtwijzend.

‘En ik vraag mij oprecht af of het ooit zover zal komen.’

De Cock plooide zijn gezicht in verwondering.

‘Is er een eind aan de verhouding gekomen?’

De lichtbruine ogen vonkten vuur.

‘Er is nooit sprake geweest van een ver-hou-ding,’ reageerde ze fel. ‘Frans en ik zijn vrienden… met… eh, met de beperkingen, die naar míjn gevoel, daarbij horen.’

De Cock knikte. ‘De slaapkamer is taboe,’ sprak hij begrijpend. ‘Inderdaad.’

De grijze speurder liep aan haar voorbij. Het pinnige openingsduel beviel hem feitelijk niet. Hij begon het liefst hoffelijk, vriendelijk, welwillend. Maar in de gegeven situatie had hij het noodzakelijk geacht eerst enig idee te krijgen van de relatie tussen deze vrouw en de man, die hij om zijn primitief karakter wel tot een impulsieve moord in staat achtte. Al mijmerend stak hij zijn onderlip naar voren. Maar, zo vroeg hij zich af, was de moord op meester Van Abbenes wel de daad van een primitieve, impulsieve man?

Martha had de buitendeur achter de beide rechercheurs gesloten en ging hen voor naar een gezellig ingerichte woonkamer met een bescheiden zitje in rotan en een teveel aan peuterige kastjes, waarop een grote variatie aan beeldjes in wit keramiek.

De Cock liet zich in een rotanstoel zakken en keek naar de vrouw, die schuin tegenover hem was gaan zitten.

‘Hooglied,’ opende hij, ‘een mooie naam voor een gelovige vrouw.’

Martha knikte instemmend.

‘Koning Salomo heeft in het Hooglied mooie dingen over de vrouw gezegd.’

De Cock glimlachte.

‘Koning Salomo was een kenner.’ Hij keek even vragend naar haar op. ‘En Frans?’

Martha Hooglied reageerde koel.

‘Hoe bedoelt u?’ vroeg ze plotseling ijzig. ‘Als Bijbelkenner… of als kenner van vrouwen?’

De Cock zweeg. Het viel hem moeilijk om ten opzichte van deze vrouw een strategie te bepalen. Om wat tijd te winnen, wreef hij zich achter in zijn nek. ‘Ik… eh, ik ken Franciscus van der Kraay van vroeger… beroepshalve… een krachtmens vol ongecontroleerde dadendrang. Zijn kennis van Gods Woord beperkte zich tot een reeks kernachtige verwensingen, die men per se in strijd kan noemen met de Bijbelse opgave, dat men de naam des Heren niet ijdel zal gebruiken.’

Om haar mond gleed een glimlach.

‘Zijn kennis van vrouwen,’ sprak ze fijntjes, ‘valt daarmee te vergelijken.’

De oude rechercheur blikte naar Vledder. Hij hoopte dat zijn jonge collega het verhoor van hem zou overnemen. Maar Vledder leunde behaaglijk achterover in zijn fauteuiltje en reageerde niet. De Cock plukte aan zijn neus.

‘Hoe hebt u Frans leren kennen?’

‘Op een oor-avond.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen iets op. ‘Een oor-avond?’ herhaalde hij vol onbegrip.

Martha Hooglied knikte. ‘Met een paar mannen en vrouwen van de kerk houden wij tweemaal in de week in de pastorie een zogenaamde oor-avond.’ Haar gebaren werden iets levendiger. ‘Er zijn in de wereld zo veel sprekers en spreeksters… en maar zo weinig mensen die bereid zijn om te luisteren. Het liefst zijn wij zelf aan het woord. Daarom lenen wij niet graag ons oor aan een ander.’

De Cock knikte.

‘Vandaar die oor-avonden.’

Martha vouwde haar handen in haar schoot. ‘De avonden worden altijd druk bezocht. Er zijn om ons heen vaak meer mensen in nood dan wij vermoeden.’ Ze zweeg even en veranderde toen van toon. ‘Op een avond was ik het oor voor Frans van der Kraay.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘Hij was in nood?’ Martha knikte nauwelijks merkbaar. ‘Dat kunt u wel zeggen. Hij vertelde dat zijn vrouw hem ontrouw was geworden en dat de advocaat die de echtscheiding zou afwikkelen hem had bedrogen.’ Ze keek met een ernstig gezicht naar de grijze speurder op. ‘Ik heb,’ sprak ze op trieste toon, ‘in mijn hele leven nog nooit een mens ontmoet, die in potentie zo veel haat bij zich droeg als Frans.’

‘Jegens die meester Van Abbenes?’

Ze bracht haar beide handen voor haar gezicht.

‘Het was verschrikkelijk. Frans voelde zich door die advocaat diep vernederd en bedrogen. Van vrouwen, zei hij, kon men verwachten dat ze op een keer ontrouw werden. Dat was, zo noemde Frans dat, “ingebakken”. Maar een advocaat… een advocaat diende het recht… en met recht knoeide men niet.’

De Cock grijnsde breed.

‘Een wijdverbreid misverstand.’ Het klonk uitermate cynisch. Hij boog zich iets naar haar toe. ‘Sprak Frans ook bedreigingen uit?’

Martha Hooglied zuchtte diep.

‘Ik heb die avond vele malen vurig gebeden dat Frans die advocaat nooit meer zou ontmoeten… althans de eerste jaren niet.’

‘U vreesde de gevolgen?’

‘Zeker. Frans verkeerde in een uiterst gevaarlijke, labiele toestand van geestelijke verwarring. Zijn intense haat jegens die man kon zich elk moment ontladen.’

‘U had hem een psychiater moeten aanraden.’

‘Dat heb ik gedaan,’ knikte Martha Hooglied heftig. ‘Maar Frans wilde daar niets van horen. Toen ik bleef aandringen, werd hij kwaad. “Wat denk je,” zei hij. “Ik ben niet gek.”’

De Cock trok zijn gezicht in een vriendelijke plooi.

‘Dat gewillig luisterend oor van u bracht u wel in de problemen.’

Ze schonk hem een moede glimlach.

‘Dat was het risico… een risico, waarvan ik mij reeds bewust was op het moment dat ik besloot om aan de oor-avonden van de kerk mee te doen.’

De Cock gebaarde in haar richting.

‘Uiteindelijk hebt u zich over hem… eh, ontfermd?’

Martha Hooglied aarzelde even.

‘Ja,’ knikte ze instemmend, ‘zo mag u het wel noemen. Ik was bezorgd, bezield met medelijden… zo’n grote sterke man en toch zo kwetsbaar. Ik heb een afspraak met hem gemaakt voor de volgende dag. Samen zijn we naar Amsterdam gereisd. Dat wilde Frans. Ik heb het buurtje gezien waarin hij was opgegroeid. En dat verklaarde veel. Te midden van dat Sodom en Gomorra.’

De Cock slikte even. Hij had een scherpe terechtwijzing op zijn tong, maar bedwong zich bijtijds. ‘Ik neem aan,’ sprak hij voorzichtig formulerend, ‘dat u die dag voortdurend hebt geprobeerd om Frans tot… eh, tot nobeler gedachten te brengen?’

Er kwam duidelijk kleur op haar wangen.

‘Natuurlijk heb ik dat geprobeerd,’ sprak ze emotioneel. ‘Misschien wel tot vervelens toe. Men laat iemand toch geen moordenaar worden.’

Die laatste opmerking trof De Cock. Hij laste een pauze in. Onderwijl hield hij haar scherp in het oog, lette op elke beweging… elke expressie van haar gelaat.

‘Meester Van Abbenes is dood,’ sprak hij hard, indringend. ‘Vermoord.’

Martha Hooglied liet haar hoofd zakken. Het donkerblonde haar viel als een gordijn voor haar gezicht.

‘Ik weet het…’ sprak ze snikkend. ‘Ik weet het… neergeslagen met een golfclub.’

Загрузка...