4

De Cock bekeek het huisnummer aan de Minervalaan, liet zijn blik zakken naar een witte emaille plaat met J.O.B. van Abbenes in sierlijke krulletters en drukte op een koperen knopje, dat daar uitnodigend onder zat.

Het duurde ruim een minuut. Toen werd de deur voorzichtig geopend door een statige dame in een hooggesloten zwarte japon. De Cock keek haar vragend aan.

‘Mevrouw Van Abbenes?’

‘Inderdaad.’

Het klonk krachtig.

De grijze speurder nam beleefd zijn hoedje af en maakte hoffelijk een lichte buiging. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij met een iets omfloerste stem. ‘De Cock, met ceeooceekaa, rechercheur van het politiebureau aan de Warmoesstraat. Ik wilde graag even met u praten over het droevige verscheiden van uw man. Aan mij is het onderzoek opgedragen.’

Mevrouw Van Abbenes knikte begrijpend. Ze stapte opzij en beduidde de speurder dat hij mocht binnentreden. Toen ze de deur achter hem had gesloten, ging ze hem voor naar een ruime zitkamer met forse leren meubelen in countrystijl.

‘Gaat u zitten.’

De oude rechercheur liet zich in een fauteuil zakken, knoopte zijn regenjas los en legde zijn oude hoed naast zich op het tapijt.

‘Ik begrijp,’ begon hij voorzichtig, ‘dat het voor u een hele schok is. En ik zou mij kunnen voorstellen dat het u moeilijk valt om over het gebeurde te praten.’

Ze nam tegenover hem plaats, stijf, rechtop, met de knieën dicht tegen elkaar gedrukt.

‘Ik wil er best over praten,’ sprak ze opgewekt. ‘Zo groot was de schok voor mij nu ook weer niet. Jacob… Jacob was mijn man… in wettelijk zin. Niet veel meer.’

De Cock kneep zijn wenkbrauwen iets bijeen. Hij had een dergelijke opening van de vrouw niet verwacht.

‘U… eh, u woonde toch hier met hem samen?’

Mevrouw Van Abbenes knikte traag. ‘Dat klopt, ja. Jacob had hier zijn domicilie. Maar samen-wonen is niet hetzelfde als samen-leven.’ Ze zweeg even, een glimlach danste om haar lippen. ‘Ik heb de indruk dat ik u een beetje in de war breng.’

‘Nogal.’

Ze lachte vrijuit.

‘Ik dacht dat de doorgewinterde rechercheurs van de Warmoesstraat niet te schokken waren.’

De Cock keek naar haar op. Als ze lachte, vond hij, had ze een prettig gezicht, open, met pretrimpeltjes rond haar ogen. Hij hield zijn hoofd iets scheef en sprak verontschuldigend: ‘Uw houding verrast mij. Ik bereidde mij voor om een treurende weduwe te ontmoeten, die ik met betoon van droefheid zou condoleren met het verlies van haar man.’

De lach gleed van haar gezicht.

‘U moet niet denken dat zijn dood mij geheel onberoerd laat. Zo is het niet. Misschien ook komt de pijn later.’ Ze zuchtte diep. ‘Jacob en ik zijn in de loop der jaren uit elkaar gegroeid.’

‘Toch bent u niet gescheiden.’

Mevrouw Van Abbenes schudde haar hoofd.

‘Ik denk dat geen van ons beiden de moed had om het tot een definitieve breuk te laten komen.’

‘Hoe ontstond de kloof?’

Ze antwoordde niet direct. Ze boog haar hoofd iets naar voren en legde haar handen op haar knieën.

‘Het is heel geleidelijk gegaan. De kloof verdiepte telkens wanneer ik weer zo’n kwalijk facetje van Jacobs karakter ontdekte.’

‘Wat voor kwalijke facetjes?’

‘Kleine onhebbelijkheden, geniepige hoogstandjes. Ik kan mij niet zo goed verenigen met de wijze waarop Jacob mensen manipuleert. Daar kwam ik tegen in opstand. Hij sprak ook over mensen alsof ze marionetten waren… houten poppen, die hij elke beweging kon laten maken die hij wenste.’

De Cock keek haar scherp aan.

‘Was zijn moordenaar zo’n marionet?’

Mevrouw Van Abbenes trok haar schouders iets op.

‘Misschien… misschien dat een van zijn poppen plotseling bemerkte dat hij een eigen ziel had.’

‘En niet meer gehoorzaamde.’

Ze knikte. ‘Dat is een mogelijkheid.’

De Cock plukte met zijn duim en wijsvinger aan zijn dikke onderlip.

‘Hebt u verder nog enige suggesties in welke richting ik de dader zou moeten zoeken?’

Mevrouw Van Abbenes schudde haar hoofd.

‘Jacob kende door zijn praktijk zo veel mensen, was in zovele affaires gewikkeld, vaak zaken die het daglicht niet konden velen… dat de moord mij in feite niet verbaast. Motieven genoeg. Jacob was bijna permanent omgeven door een wolk van conflictstof.’

De Cock glimlachte om de woordspeling.

‘Waarom ging hij in dat noodweer vannacht nog naar zijn kantoor?’

‘Hij had een afspraak gemaakt.’

‘Met wie?’

Ze keek naar hem op. Haar gezicht had een andere expressie. De pretrimpeltjes rond haar ogen waren verdwenen. Voor het eerst toonde ze enige droefheid, stil verdriet. ‘Dat weet ik niet,’ sprak ze zacht. ‘Het was ongeveer halftwee. Ik lag in bed en hoorde de telefoon. Ik heb het gesprek niet kunnen volgen… deed daar ook mijn best niet voor. Tot slot hoorde ik Jacob zeggen: “Kom dan maar naar mijn kantoor.” Kort daarna is hij vertrokken.’

‘Zonder u iets te zeggen?’

Mevrouw Van Abbenes schudde haar hoofd. ‘Ik zei u toch al, wij woonden alleen maar samen.’

De Cock boog zich naar haar toe. ‘Wilt u voor mij proberen,’ vroeg hij vriendelijk, ‘of u zich nog iets meer van dat telefoongesprek kunt herinneren?’

Ze kwam uit haar fauteuil overeind.

‘Dat wil ik proberen, al ben ik bang…’ Ze maakte haar zin niet af en staarde peinzend voor zich uit. ‘Jacob was de laatste maanden niet in zijn gewone doen.’ Het klonk als een analyse. ‘Hij was anders dan normaal… onzeker, prikkelbaar, nerveus.’

De grijze speurder pakte zijn hoedje van het tapijt en stond op. ‘Kent u de reden?’ vroeg hij.

Ze liep langzaam de kamer uit. ‘Vrouwen,’ sprak ze voorzichtig, ‘hebben vaak een scherp gevoel voor stemmingen. Volgens mij had zijn slechte humeur iets te maken met een fraudezaak die hij onder handen had. Een jongeman had een bank opgelicht en daar zaten blijkbaar een paar vervelende kanten aan.’

‘Heeft uw man die met u besproken?’

Mevrouw Van Abbenes schudde haar hoofd. ‘Ik heb flarden opgevangen van een gesprek dat hij hier thuis met een vriend voerde.’

‘Welke vriend?’

‘Dokter Hardinxveld, chirurg aan het Mattheus Ziekenhuis.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘En met hem besprak hij een fraudezaak?’ In zijn stem trilde verbazing.

Mevrouw Van Abbenes knikte nadrukkelijk. ‘Ik heb toen ook een paar maal de naam van de jongeman horen noemen.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht.

‘En die was?’

‘Casper… Casper van Hoogwoud.’


De mond van Vledder zakte open. Stomverbaasd staarde hij de grijze speurder aan. ‘Casper van Hoogwoud… betrokken bij een fraudezaak?’

De Cock knikte bedaard.

‘Een fraudezaak, die door de vermoorde advocaat Van Abbenes werd behandeld.’

De jonge rechercheur grinnikte ongelovig. ‘Dan waren die honderdduizend gulden, die hij zo zorgvuldig met tape op zijn buik had geplakt, toch niet afkomstig van een of andere drugsdeal, zoals wij gisteravond maar gemakshalve hebben aangenomen.’ Hij zweeg even. ‘Ik had, eerlijk gezegd, toch al mijn twijfels. Nadat jij weg was, heb ik vanmorgen eerst even met de narcoticabrigade gebeld. Daar kende men onze Casper van Hoogwoud niet.’

‘En Marcel?’

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Die kende men wel. Maar alleen als gebruiker van verdovende middelen. Niet als handelaar.’

De Cock staarde enige tijd voor zich uit.

‘Casper van Hoogwoud,’ sprak hij traag en nadenkend, ‘heeft een blanco strafregister.’ Hij keek vragend naar Vledder. ‘Er bestaan ook geen stukken dat er een zaak tegen hem aanhangig is gemaakt?’

‘Nee.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dan heeft de benadeelde bank van de fraude geen officiële aangifte bij de politie gedaan.’

‘Waarom niet?’

De grijze speurder wuifde achteloos. ‘Dat gebeurt wel meer… om publiciteitsredenen. Banken hangen hun vuile was niet graag buiten. Dat schaadt het aanzien en vertrouwen.’

‘Maar dan begrijp ik het niet. Op welke wijze raakte Van Abbenes dan bij die fraudezaak betrokken? Als Casper van Hoogwoud nooit officieel in staat van beschuldiging is gesteld… hoe kan hij dan als zijn advocaat optreden?’

De Cock stak belerend zijn wijsvinger omhoog. ‘Volgens mij was Van Abbenes niet de advocaat van Casper van Hoogwoud, maar vertegenwoordigde hij de bank als rechtskundig adviseur.’ Vledder grijnsde. ‘Om te zien of er binnenskamers nog wat te redden viel.’

De Cock knikte instemmend. ‘Dat zal de filosofie van de bank zijn geweest… geen ruchtbaarheid en zo veel mogelijk geld terug.’

‘Moeten wij de bank nu inlichten over die honderdduizend gulden van Casper?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat ligt niet op onze weg… althans voorlopig niet. Officieel weten wij van niets. Het is ons zelfs niet bekend bij welke bank de fraude werd gepleegd.’

‘Hoe komen we daar achter?’

De Cock glimlachte. ‘Heel simpel… we vragen het Casper.’

‘En als die niets wil zeggen?’

‘Dan heb ik nog een pijl op mijn boog,’ zei De Cock met een strak gezicht.

‘Welke?’

‘Dokter Hardinxveld.’


De Weteringschans zag er bij een bleek zonnetje veel vriendelijker uit, dan tijdens de wilde stormnacht.

Toen Vledder een parkeerplaatsje vond, manoeuvreerde hij behendig uit de verkeersstroom en zette de oude Volkswagen aan de rand van het trottoir. De beide rechercheurs stapten uit.

De Cock vroeg aan Vledder of hij nog wist waar het was.

De jonge rechercheur diepte uit het borstzakje van zijn colbert een kladje op en raadpleegde zijn aantekeningen.

‘Het is beneden op nummer 876. Ik heb het voor we weggingen even uit het proces-verbaal van aanhouding gelicht.’

De Cock knikte dankbaar.

‘Ik ben benieuwd of we nog treurende familieleden aantreffen.’

Vledder glimlachte. ‘Misschien de despotische vader.’ Hij keek opzij. ‘Hoe noemde Casper hem ook weer?’

‘Een ouderwetse patriarch met orthodoxe ideeën.’

‘Zou het zo erg zijn?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Ik was het vroeger ook niet altijd met het regime van mijn vader eens,’ sprak hij achteloos. ‘Generaties botsen wel eens.’

Voor nummer 876 bleven ze staan. De Cock herkende de deur en rukte krachtig aan de koperen knop van een oude trekbel. Het resultaat was een oorverdovend geklingel.

Vledder grinnikte.

‘Je maakt de hele buurt wakker.’

Reeds na enkele seconden deed Casper van Hoogwoud open. Hij droeg dezelfde pantalon en donkerblauwe blazer als de avond tevoren. Met zichtbare verwondering staarde hij de beide mannen aan. ‘Komen jullie mij nu al mijn geld terugbrengen?’ In zijn stem trilde een licht sarcasme.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘We wilden nog eens met je praten.’

‘Ik dacht dat gisteren alles al gezegd was?’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Is… eh, is Marcel nog in huis?’

De jongeman schudde zijn hoofd. ‘Ik heb hem vanmorgen vroeg al door de begrafenisondernemer weg laten halen. Als vader en Marianne hem nog willen zien, dan gaan ze maar naar de rouwkamers in de P.C. Hooftstraat. Ik heb geen zin om nog eens een nacht met een dode onder één dak te slapen.’ Het klonk hard en ongevoelig.

De Cock keek hem peinzend aan.

‘Ik dacht dat je erg op je broer gesteld was?’

Casper van Hoogwoud knikte nukkig.

‘Op een lévende…’ Hij stokte, veranderde van toon. ‘Laten we de discussie binnen voortzetten. Het behoeft geen openbare vertoning te worden.’ Hij draaide zich snel om en liep de brede gang in. De Cock sjokte achter hem aan en Vledder deed de deur dicht.

Eerst nu bleek dat de woonkamer uitzag op een goed onderhouden tuin, eindigend in een dichte haag van coniferen. De hoge ramen lieten in de kamer veel daglicht toe.

De Cock keek een tijdje naar de bank, waarop de avond tevoren de dode Marcel had gelegen. Daarna blikte hij naar Casper van Hoogwoud. Er was iets in het gedrag van de jongeman dat hem hinderde.

‘Vannacht,’ sprak hij bijna toonloos, ‘belde ons iemand en die zei dat Marcel werd vermoord.’

Casper van Hoogwoud keek verrast naar hem op.

‘Wie?’

‘Een vrouw… ze heeft haar naam niet genoemd.’

De jongeman trok achteloos zijn schouders op. ‘Een misselijke grap.’

De Cock vroeg onverstoord: ‘Werd… werd Marcel vermoord?’

In een theatraal gebaar van wanhoop stak Casper van Hoogwoud zijn beide handen omhoog. ‘Marcel stierf aan de gevolgen van zijn aids!’ riep hij geëmotioneerd. ‘U was er toch gisteren zelf bij… u hebt toch gehoord wat de huisarts zei. Wat valt er verder nog te zeuren? Een of ander gek mens belt u op en…’ Hij maakte zijn zin niet af en deed alsof het onderwerp was afgedaan. ‘Wanneer krijg ik mijn geld terug?’

De Cock trok zijn gezicht strak.

‘Dat geld is van fraude afkomstig. Je hebt een bank opgelicht.’ Casper van Hoogwoud keek hem ongelovig aan.

‘Wie zegt dat?’

‘Een advocaat. Meester Van Abbenes.’

De jongeman lachte hard, kil, zonder blijheid.

‘Meester Van Abbenes,’ herhaalde hij met duidelijke spot. ‘Die man heeft mij een paar maal op zijn kantoor aan de Keizersgracht ontboden. Hij eiste van mij de teruggave van honderdduizend gulden. Ik zou de IJsselsteinse bank voor dat bedrag hebben opgelicht.’

‘En dat is niet zo?’

Casper van Hoogwoud grijnsde.

‘Natuurlijk niet. Ik heb een rekening bij de IJsselsteinse bank. Iemand heeft daar honderdduizend gulden op gestort. En dat geld heb ik van mijn rekening gehaald. Volkomen legaal. Daar kwam geen fraude aan te pas.’

‘Had je recht op dat geld?’

‘Blijkbaar, blijkbaar vond iemand het nodig om mij een plezier te doen.’

De Cock snoof.

‘Casper, het stinkt.’

De jongeman reageerde ongewoon heftig. ‘Weet u wie stinkt?’ riep hij fel. ‘Die Van Abbenes. Dat is een schurk van het zuiverste water. Die man heeft met alles gedreigd… van de politie tot aan de onderwereld.’ Hij strekte zijn hand naar De Cock uit. ‘Als u hem ziet, zeg hem dan dat hij naar zijn geld kan fluiten.’ De Cock schudde traag zijn hoofd.

‘Dat zeg ik hem niet. Het zou ook weinig zin hebben om dat te doen. Meester Van Abbenes is dood.’

De mond van Casper van Hoogwoud zakte open. Zijn ogen werden groot en zijn handen begonnen te trillen.

‘Dood?’ herhaalde hij toonloos.

De Cock knikte.

‘Iemand mepte hem vannacht heel onplezierig een groot gat in zijn schedel.’

‘Wie?’

De grijze speurder keek hem aan. Om zijn lippen danste een lichte grijns.

‘Jij?’

Загрузка...