12

Ze reden met hun Golf van het parkeerterrein van de begraafplaats Zorgvlied aan de Amstel weg. De bejaarde Renault-4, de Opel Kadett en de roestige Eend stonden er nog.

Het regende niet meer. Een vriendelijk zonnetje prikte schuchter door het wolkendek en toverde spiegelend een gouden streep op het door een zacht briesje rimpelende water van de Amstel.

Vledder, aan het stuur, blikte opzij. ‘Waarmee zouden zij zijn gekomen… de Renault-4, de Opel Kadett of de roestige Eend?’

‘Wie?’

‘Gabriëlle de Poortere en Stephan van den Berg?’

De Cock gniffelde. ‘Ik schat de roestige Eend. Maar misschien zijn ze toch met een politiewagen en hebben ze die ergens anders geparkeerd. Ik zal straks Hans Rijpkema aan bureau Meer en Vaart eens vragen of hij die Van den Berg een wagen heeft meegegeven en waarvoor.’

Vledder wreef over zijn kin. ‘Zouden ze ons hebben gezien?’ vroeg hij peinzend. ‘Ik bedoel, het zou toch normaal zijn geweest als ze naar ons toe waren gekomen?’

De Cock glimlachte. ‘Tenzij ze op eigen houtje aan het klussen zijn.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zonder dat Hans Rijpkema daar iets van weet?’

De Cock knikte. ‘Als ze om dezelfde reden als wij op de begraafplaats Zorgvlied waren… kijken wie er belangstelling heeft voor de dode Jeanne van Ark… dan zullen ze ons zeker hebben opgemerkt.’

Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Je kunt van Gabriëlle de Poortere niet zeggen dat ze gebrek aan initiatief toont,’ sprak hij met enige bewondering. ‘Ze probeert zelfs zonder ons de zaak te klaren.’

De Cock knikte. ‘Aan de arm van de vermoedelijk wel vrouwvriendelijke Stephan van den Berg.’

Het klonk cynisch.

Vledder grijnsde. ‘Dat vrouwonvriendelijk zit je wel dwars.’

De Cock knikte. ‘Het is zo’n modekreet. Ben ik koe-onvriendelijk omdat ik wel eens een biefstuk eet?’

Vledder lachte. ‘Laat Gabriëlle de Poortere je niet horen,’ gniffelde hij denigrerend. ‘Ze zal onmiddellijk naar de commissaris snellen om te zeggen dat je vrouwen met koeien vergelijkt.’

De Cock zuchtte. ‘Waar mannen en vrouwen in een organisatie samenwerken, zal er altijd een tintelend spanningsveld tussen de geslachten blijven.’ Er dartelde een glimlach om zijn mond. ‘Ik denk dat Onze-Lieve-Heer dat ook zo heeft gewild.’

Ze reden langs de Amstel, onder de Utrechtsebrug door en verder over de Amsteldijk naar de Stadhouderskade. Voor ze via de Nassaukade en de Rozengracht de Raadhuisstraat hadden bereikt, stonden ze vier keer muurvast in een file.

Vledder ergerde zich mateloos aan het verkeer in de stad. Hij wond zich steeds meer op. ‘Wat hebben wij voor een stadsbestuur?’ vroeg hij zich hardop af. ‘De Amsterdamse stedenmaagd… ik geloof nooit dat ze nog maagd is… sterft aan een hartinfarct. Haar aderen slibben dicht. En onze Kit… over een jaar kunnen we die sluiten. Dan is de Warmoesstraat voor een auto onbereikbaar geworden.’

De jonge rechercheur leunde achterover. ‘Maar misschien kopen ze voor ons binnenkort van die scooters. Bij een arrestatie… de verdachte achterop… met een valhelm op zijn kop.’

De Cock luisterde niet naar het gemekker van zijn jonge collega. Met zijn autogordel losgetrokken, zat hij diep onderuitgezakt naast hem. De rand van zijn hoedje balanceerde op de rug van zijn neus.

De grijze speurder overdacht welke mogelijkheden hij nog had om de beide moorden tot een oplossing te brengen. Wie had er belang bij de dood van Jeanne van Ark en Benny Lefeberus? Johnny van Dikke Neel? Gezien de plannen die Johnny van Maasdam koesterde inzake een goudtransport op Schiphol, leek hem dat niet zinvol. Daarbij had hij hulp nodig van mensen met enige ervaring op het gebied van overvallen.

Was er sprake van een oude vete? Zo ja, waar lag de oorsprong van die vete… bij wie? Onderlinge ruzie over de verdeling van de buit… welke buit? Hoeveel roofovervallen had de bende gepleegd voor die affaire met een fatale afloop bij de supermarkt in Wageningen? Wat hadden die overvallen opgebracht? In Wageningen vermoedde men dat naast Jeanne van Ark nog drie anderen bij de overval waren betrokken. Wie waren dat? Benny Lefeberus, Johnny van Maasdam… Wie was die geheimzinnige vierde man? Of was die vierde man, net als Jeanne van Ark, een vrouw?

De vragen tolden rond in zijn gedachten. Het ellendige was, dat hij voor de beide moorden geen redelijk motief kon bedenken. Het leek volkomen zinloos. En wat hem vooral bezighield, was de vraag: waarom dat gebruik van panty’s?

Ineens voelde hij in de steekzak van zijn regenjas een sleutel, de sleutel van de woning van Benny Lefeberus aan de Bos en Lommerweg. Hij had die sleutel achteloos in zijn zak gestoken toen moeder Lefeberus hem die gaf. Met een ruk kwam hij overeind.

‘Waar zijn we?’ vroeg hij verward.

Vledder wees naar de voorruit. ‘We staan achter het Koninklijk Paleis.’

‘En waar gaan we heen?’

Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Ik probeer al meer dan een uur in de Warmoesstraat te komen.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Probeer de Golf uit deze chaos te verlossen. We gaan naar de Bos en Lommerweg.’

‘Wat is daar?’

De Cock gebaarde voor zich uit. ‘De officiële woon- en verblijfplaats van de vermoorde Benny Lefeberus. Daar verbleef hij wanneer hij zich veilig waande.’


Vledder vond na lang zoeken een parkeerplaatsje voor de politiewagen in een zijstraat. De beide rechercheurs stapten uit en slenterden naar de Bos en Lommerweg. Het was er druk. Over de brede trottoirs schuifelde het winkelend publiek in groten getale.

De Cock blikte verwonderd om zich heen. Hij was hier jaren niet geweest. In zijn herinnering was de Bos en Lommerweg nog een stille rustige straat aan de rand van de stad.

‘Wat is het vandaag voor een dag?’

Vledder schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. ‘Vrijdag, kwart voor twee.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Vroeger kon je hier een kanon afschieten.’

Vledder reageerde niet. ‘Weet je het nummer?’

De Cock knikte. ‘Nummer 1217, derde etage.’

‘Kunnen we erin?’

De Cock tastte in de zak van zijn regenjas. ‘Ik heb een sleutel.’

Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Hoe kom je daar aan?’

De Cock wuifde voor zich uit. ‘Gekregen, van moeder Lefeberus, toen ik haar na de dood van haar zoon thuisbracht. Ze kwam hier wel eens. Zo af en toe haalde ze de bezem door de woning van haar Benny en hield een oogje in het zeil. Ze wilde niet dat hij in zijn vuil omkwam.’

De oude rechercheur zweeg even. ‘Ik had al eens eerder een kijkje in zijn woning willen nemen, maar er kwam steeds iets tussen.’

‘Wat dacht je er te vinden?’

De Cock maakte een onzeker gebaar. ‘Ik heb geen idee,’ verzuchtte hij. ‘Als we geluk hebben, dan hield Benny Lefeberus er een soort privé-boekhouding op na… een volledige lijst van de door de bende van Jeanne d’Arc gepleegde overvallen… compleet met een omschrijving van de buit.’

Vledder lachte vrijuit. ‘Je bent een grenzeloze optimist.’

De Cock trok een verongelijkt gezicht. ‘Je moet als rechercheur het geluk afdwingen,’ sprak hij ernstig. ‘Het resultaat van zo’n onderzoek is nooit te voorspellen. Misschien heeft hij ergens in een agenda de namen van zijn makkers genoteerd. Zulke dingen gebeuren. Hoe dan ook… het lijkt mij in ieder geval de moeite waard om er eens te snuffelen.’

Vledder snoof. ‘Graven en snuffelen in het leven van anderen. Voyeur van de staat… wat een vak.’

De Cock keek hem bestraffend aan.

‘We zijn geen voyeurs omdat we daar genoegen aan beleven. Recherche is een mooi vak. Anders had ik het niet zo lang uitgehouden.’

Vledder zweeg.

De oude rechercheur blikte opzij.

‘Denk straks eens aan een verjaardagskalender,’ sprak hij belerend. ‘Die hangt meestal in de wc. Ik heb er in het verleden wel eens successen mee geboekt.’

Vledder lachte. ‘De namen en verjaardagen van mededaders.’

‘Precies.’

Omdat het langzaam voortschuifelende publiek hen weinig loopruimte bood, baanden de beide rechercheurs zich een weg met hoog opgetrokken ellebogen. Het veroorzaakte een reeks irritaties en een bijna-vechtpartij met een zwaargebouwde man.

Voor nummer 1217 bleven ze staan en keken langs de bakstenen gevel omhoog. Het huis had niet meer dan drie verdiepingen en een zolder. Op de derde etage waren de gordijnen toegeschoven.

De toegangsdeur, in een ondiepe portiek, bleek gesloten. De Cock nam uit zijn broekzak het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen.

Vledder keek verbaasd. ‘Ik dacht dat je een sleutel had?’

De Cock knikte.

‘Van de woningdeur boven. Moeder Lefeberus is blijkbaar vergeten mij ook de sleutel van de buitendeur te geven. Daar heeft ze op dat moment, net als ik, niet aan gedacht.’ Hij grinnikte jongensachtig. ‘Maar dat is geen bezwaar.’

Met kennersblik zocht de oude rechercheur de juiste sleutelbaard uit het koperen houdertje. In luttele seconden had hij de deur open en liep voor Vledder uit over een smal portaal naar een houten trap.

Moeizaam hees De Cock zijn negentig kilo langs de trap omhoog. De uitgesleten treden kraakten onder zijn voeten. Op het portaal van de derde etage bleef hij staan en bracht hijgend zijn ademhaling en verstoorde hartslag weer in een aanvaardbaar ritme.

Vledder keek hem lachend aan. ‘Het wordt tijd dat je wat aan je conditie gaat doen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik schat, dat je voor bergbeklimmen niet meer geschikt bent.’

De Cock trok zijn schouders iets op. ‘Bergbeklimmen,’ sprak hij met een zweem van minachting, ‘dat heb ik altijd zo’n onzinnige sport gevonden. Je leven riskeren om te kunnen zeggen dat je de kale top van een berg hebt bereikt?’

Vledder keek hem schattend aan. ‘Ik begrijp jouw afschuw. Voor jouw pyknische habitus is geen sport te bedenken.’

De Cock draaide zich brommend om. Met de sleutel van moeder Lefeberus in zijn hand liep de oude rechercheur op de woningdeur toe.

Tot zijn verbazing constateerde hij dat die niet was afgesloten. De deur stond op een kier. Voorzichtig, met de neus van zijn rechterschoen, drukte hij de deur verder open en stapte naar binnen.

Vledder volgde.

Het was aardedonker in de woning. De Cock pakte zijn zaklantaarn en liet een ovaal van licht langs wanden en deuren dwalen. Het bleek een kleine hal met een staande klok en een lege kapstok. Rechts leidde een halfopen deur naar de keuken. Op een vervuild gascomfort stond een steelpannetje met aangekoekte etensresten en in de gootsteen een plastic bak met besmeurd serviesgoed in verschaald sop.

Vledder trok zijn neus op. ‘Een vieze boel,’ fluisterde hij.

De Cock knikte. ‘Hier ontbreekt een vrouwenhand.’

Via de keuken bereikten ze een ruime woonkamer met een roomkleurig lederen bankstel om een lage ronde tafel met een glazen plaat. Op de vloer lag een hoogpolig berbertapijt. Links tegen de wand stond een modern bureau met daarop een personal computer.

Vledder wees ernaar. ‘Zal ik hem aanzetten?’ vroeg hij zacht. ‘Ik heb er thuis ook zo een. Misschien heeft dat ding wel de bestanden waar wij naar zoeken.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘We laten straks een expert van het hoofdbureau opdraven. Die is ervoor opgeleid. Ik heb geen zin om brokken te maken.’

De oude rechercheur trok een grijns. ‘Bovendien… het zou mij niets verbazen als die computer alleen voor spelletjes werd gebruikt.’

Vledder stak zijn beide handen vooruit. ‘Het is doodeenvoudig,’ protesteerde hij. ‘Ik heb een cursus gevolgd en als je de juiste…’

De Cock luisterde niet. Ineens verstarde hij… trokken door zijn hele lijf de aderen en spieren samen. Abrupt onderbrekend stootte hij zijn jonge collega aan. Het gele ovale licht van de zaklantaarn van de grijze speurder bleef trillend gericht op een vierkante halfvolle fles jonge jenever tussen twee borrelglaasjes. Ze stonden midden op de glazen plaat van de lage ronde tafel. Een van de borrelglaasjes was groezelig, beduimeld. Het andere was pijnlijk schoon.

De oude rechercheur kwam na enkele seconden uit zijn verstarring los. Zijn hand gleed tastend naar een schakelaar naast de deur die van de keuken naar de kamer leidde. Ineens baadde de kamer in het volle licht.

De Cock knipperde even met zijn ogen en liep toen verder de kamer in. Zijn scherpe blik gleed over het hoogpolig berbertapijt. Hij liep achter de lederen bank om en verschoof de gordijnen.

Toen hij niet vond wat hij zocht, liep hij naar een aangrenzend vertrek. Ook daar had hij de lichtschakelaar snel gevonden.

Midden in de kamer, op een breed bed, lag op zijn rug het lichaam van een jonge man. Zijn benen waren iets gespreid en zijn armen… eindigend in halfgekromde handen… lagen slap langs zijn lichaam. Met wijd opengesperde ogen staarde hij naar de zoldering. Het leek alsof de dood hem in verbazing had gegrepen.

De Cock bukte zich iets naar voren en bezag de stand van de pupillen. Ze waren sterk verwijd.

Vledder kwam naast hem staan.

‘Spiernaakt,’ lispelde hij geschokt. ‘En om zijn nek… een panty.’

De Cock reageerde niet. Hij bukte zich nog iets verder naar voren en zocht naar insnoeringen in de hals. Ze waren er niet.

De oude rechercheur zuchtte diep. Het was in korte tijd de derde panty die hij om de nek van een slachtoffer zag. Bezorgd vroeg hij zich af hoe groot de voorraad van de moordenaar nog was.

Vledder liet zijn blik nog eens over het gelaat van de dode dwalen. ‘Babyface,’ sprak hij hees. ‘Ik herken hem van de foto. Babyface… Johnny van Maasdam.’

De Cock knikte. ‘Zoon van Dikke Neel… vermoord op dezelfde manier als Benny Lefeberus.’

Загрузка...