5

Terwijl de cognac weldadig in hun magen nagloeide, verlieten de beide rechercheurs het etablissement van Smalle Lowietje. Buiten keek De Cock even omhoog naar de grauwe molton deken, die de stad al dagen omhulde en mopperde in de stijl van De Genestet over een miezerig land van mest en mist. Hij trok de kraag van zijn regenjas hoog op en schoof de rand van zijn hoedje bijna tot op de rug van zijn neus.

Er viel gestaag nog steeds een vieze klamme motregen, die de bomen aan de wallenkant deed druipen en nevelslierten over het water dreef. Het stuntelige gele licht van de straatlantaarns deed de fraaie grachtengeveltjes glanzen.

De hoerenparade op de Wallen was nog intenser dan een uur tevoren. Bij de meeste pandjes waren de gordijnen gesloten. Bij enkele deuren stonden mannen popelend in de rij. De prostitutie was in vol bedrijf.

De oude rechercheur grinnikte. ‘Broeierig weer.’

Vledder keek hem van terzijde aan en gromde. ‘Ik geef het niet op. Hij kan het nog steeds hebben gedaan.’

‘Je bedoelt Mooie Benny?’

Vledder knikte. ‘Hij wist blijkbaar dat Jeanne van Ark daar op de gracht zat.’

De Cock trok een grijns. ‘Als hij er op uit was om haar te vermoorden, dan had hij dat een week geleden al kunnen doen.’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Dat zegt niets. Misschien was de gelegenheid toen niet gunstig.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik geloof niet in een vete tussen Jeanne van Ark en Benny Lefeberus,’ reageerde hij kalm. ‘Mooie Benny is nooit bang geweest dat ze zou doorslaan. Het smartelijke verhaal dat Jeanne aan Marinus Kleijn opdiste, diende alleen maar om hem week te maken… om van zijn diensten gebruik te maken… zolang zij hem nog nodig had.’

Vledder snoof. ‘Goedbeschouwd was ze een rotgriet.’

De Cock maakte een achteloos gebaar. ‘Een kind van de straat.’

‘Is dat een verontschuldiging?’

‘Soms.’

De beide rechercheurs staken bij de Stoofsteeg het smalle bruggetje over en liepen aan de andere kant van de Achterburgwal verder in de richting van de Lange Niezel.

Achter het raam van het peeskamertje waar Jeanne van Ark de dood vond, zat alweer een schaars geklede jonge vrouw.

Zacht, mild, roze licht verhulde de harde trekken van haar gelaat.

De Cock keek naar Vledder. ‘Heb je het moordkamertje niet verzegeld?’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat had geen zin,’ legde hij uit. ‘Er waren geen sporen veilig te stellen. Door het peeskamertje is zeker in een jaar geen sopdoek gehaald. De deuren en kozijnen waren vies, vet. Ben Kreuger gaf het algauw op. Het was volgens hem hopeloos. De dactyloscoop vond op elke vierkante centimeter vingerafdrukken op en over elkaar. Daar was niets mee te beginnen.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Wat heb je met haar kleren gedaan?’

‘Die heb ik meegenomen naar de Warmoesstraat. Ze liggen in onze kast in een plastic zak. Ik heb er niets bijzonders aan kunnen ontdekken.’

De oude rechercheur bleef even staan, nadenkend. Hij meende de jonge vrouw achter het raam te kennen… dacht wel eens contact met haar te hebben gehad, maar kon geen naam bij haar gezicht bedenken.

Hij liep naar de deur, deed die open en stapte het peeskamertje binnen. Vledder volgde in zijn kielzog.

De Cock blikte rond. Aan het interieur was niets veranderd. De gedeukte pedaalemmer stond in de hoek en over het bankbed aan de muur lag nog dezelfde plaid in luipaardmotief, waarop enkele uren geleden het naakte lijk van Jeanne van Ark was aantroffen. Prostitutie, zo wist hij, was een branche zonder sentimenten.

De jonge vrouw kwam uit haar stoel en keek de beide mannen verwonderd aan.

De oude rechercheur maakte een stramme buiging en lichtte beleefd zijn hoedje. ‘Mijn naam is De Cock met… eh…’

De jonge vrouw onderbrak hem ruw. ‘…met ceeooceekaa… dat is mij bekend. Jullie zijn van de Kit.’

Vledder gniffelde. ‘Je zult die onhebbelijkheid om je naam te spellen moeten afleren.’

De grijze speurder negeerde de opmerking. Hij schonk de jonge vrouw zijn beminnelijkste glimlach. ‘En wie bent u?’

‘Jansje… Jansje Meijer.’

‘Al lang in de business?’

‘Een eeuwigheid.’

De Cock wees naar het bankbed. ‘Weet u wat hier is gebeurd?’

Jansje Meijer grijnsde. ‘Natuurlijk weet ik wat hier is gebeurd,’ antwoordde ze snauwend. ‘Ze hebben haar gemold.’ Ze zweeg even, trok haar hoofd in haar nek. ‘En daar zal ze het wel naar hebben gemaakt.’

De Cock gebaarde in haar richting. ‘Reden om die gedachte te koesteren?’

‘Genoeg.’

‘U kende haar?’

Jansje Meijer knikte. ‘Volgens Blonde Annie op de gracht liet ze zich Lucille noemen.’ Ze snoof even. ‘Lucille… larie. Ze heette Sjaan… Sjaan van Ark. Ik kende haar nog uit de tijd dat ze met een stel jongens en meiden Amsterdam-West op stelten zette. Een kapsonesgriet.[5] Altijd veel drukte aan haar kont.’

De Cock beluisterde de toon waarop ze sprak.

‘U… eh, u mocht haar niet?’

Jansje Meijer wenkte naar de stoel bij het raam.

‘Dit is een goed stekkie. Daar zit mazzel op.’ Ze schonk hem een wrange grijns. ‘Nog… hoop ik. Manke Greet had mij dit raam beloofd… maanden geleden… maar Sjaan bood een hogere huur. Pure broodroof. Ze deed er niets mee.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘U bedoelt dat Jeanne van Ark dit kamertje niet voor de prostitutie gebruikte?’

‘Precies.’

De Cock keek haar verwonderd aan. ‘Wat deed ze hier dan?’

‘Het was haar hoofdkwartier.’

De Cock veinsde ongeloof. ‘Hoofdkwartier?’

Jansje Meijer knikte nadrukkelijk. ‘Hier ontving ze de gozertjes met wie ze op roof ging. Hier werden hun plannetjes uitgedokterd.’

De Cock streek met zijn hand langs zijn kin. ‘Hoe… eh, hoe komt u aan die… eh, die wetenschap. Hebt u wel eens een bijeenkomst van haar in dit kamertje bijgewoond?’

Jansje Meijer zwaaide afwerend. ‘Natuurlijk niet,’ reageerde ze fel. ‘Maar sinds ze mijn raam had ingepikt, ben ik een beetje op haar gaan letten. Ik zag dat ze gewone hoerenmannetjes afwees, maar wel oude gabbers van haar uit Amsterdam-West binnenliet. Dat zei mij genoeg.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin. ‘Gabbers… wat voor gabbers?’

Jansje Meijer keek hem wantrouwend aan. ‘Ik ben geen versliecheraarster, meneer De Cock,’ sprak ze hoofdschuddend. ‘Je zoekt het maar uit. Ze zeggen dat jij daar goed in bent.’

De Cock spreidde zijn beide handen. ‘Er zijn in ons land overvallen gepleegd,’ verzuchtte hij. ‘Overvallen waarbij Sjaan was betrokken… Sjaan en anderen. Overvallen, waarbij mensen werden gedood. Onschuldige mensen. Waarom zou je mij niet een handje helpen om de daders te vinden?’

Jansje Meijer schudde haar hoofd.

‘Zo ver gaat mijn liefde voor de prinsemarij niet.’

De Cock ademde diep.

‘Jammer.’

Het gezicht van Jansje Meijer betrok. Ze stapte dichter op De Cock toe en tikte met haar kromme wijsvinger op de revers van zijn natte regenjas.

‘In die gerechtigheid van jou geloven de mensen niet meer. Dat is geweest. Het wordt tijd voor jou dat je met pensioen gaat. Gerechtigheid komt tegenwoordig toch wel… zonder jou. Sjaan heeft in haar leven alles gedaan wat God verboden heeft… geroofd, gemoord, mensen bedrogen. Op zekere dag kom je jezelf tegen… dat kan niet uitblijven… een mes tussen je ribben… een kogel in je kop… een strop om je nek.’

De Cock beet op zijn onderlip. Een verdere discussie leek hem zinloos. Terwijl hij zich half omdraaide, knikte hij voor zich uit.

‘Ik geloof dat je gelijk hebt,’ sprak hij zacht. ‘Jeanne is zichzelf tegengekomen.’

Met een milde grijns om zijn lippen stapte De Cock de volgende morgen op het Stationsplein uit de tram. Een intense nachtrust had zijn geest verkwikt, naargeestige gedachten verdreven en de kilte uit zijn botten verjaagd. Het ontdekken van een vroege zakkenroller op het plein kon het goede humeur van de oude rechercheur niet verstoren.

Na een reeks sombere regendagen scheen er een vriendelijk koesterend zonnetje. Een zwoele bries had de grauwe molton deken van de stad getrokken. De vlaggen op de steigers van de rondvaartboten wapperden weer vrolijk in een strakblauwe lucht.

Met zijn hoed nonchalant achter op zijn hoofd, de handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, slenterde De Cock vanaf het Stationsplein over het brede trottoir van het Damrak. Hij blikte geïnteresseerd om zich heen. Het aantal meisjes en vrouwen dat zijn oog streelde, leek verdubbeld. Ze hadden hun verhullende regenkleding weer verruild voor luchtige modieuze toiletjes, waarin hun sierlijke rondingen niet langer aan het oog werden onttrokken.

In zo’n vriendelijk, zonovergoten straatbeeld leek misdaad zo ver weg… bijna onwerkelijk. De dode vrouw met haar zwarte pruik op een bankbed in een bedompt peeskamertje kwam terug in zijn gedachten. Hij had vanaf het moment dat hij haar zag liggen met die verknoedelde panty om haar nek, het vreemde gevoel dat deze moord een extra dimensie had… dat motieven een rol speelden die hij in zijn lange loopbaan als speurder nooit eerder had ontmoet.

Nog in gedachten stak hij bij de Oudebrugsteeg de rijbaan van het Damrak over. Het gerinkel van een aanstormende tram deed hem even verstijven. In een komische draf bereikte hij de overkant. Daar bleef hij even staan, bracht zijn hijgende ademhaling weer op peil en slenterde naar de Warmoesstraat.

Vrolijk grinnikend stapte hij de grote recherchekamer binnen en zeilde zijn hoedje missend naar een haak van de kapstok. Hij deed zijn oude regenjas uit en raapte zijn hoedje op. Daarna slofte hij naar zijn bureau.

Vledder liet zijn rappe vingers op de toetsen van zijn elektronische schrijfmachine rusten en keek omhoog.

‘Weet je hoe laat het is?’

‘Bij tienen.’

‘Heb jij variabele werktijden?’

De oude rechercheur keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wat zijn dat voor tijden?’

Vledder antwoordde niet. Hij wees voor zich uit.

‘Commissaris Buitendam vroeg al een halfuurtje geleden naar je.’

‘Wat wilde hij?’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Dat weet ik niet. Je mag niet weg.’

‘Niet weg?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Je moet om tien uur bij hem op zijn kamer zijn.’

De Cock schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. ‘Dan heb ik nog even de tijd.’ Hij ging achter zijn bureau zitten en blikte naar Vledder. ‘Heb je al een strijdplan?’

De jonge rechercheur schoof zijn schrijfmachine van zich af. ‘Voor de moord op Jeanne van Ark?’

De Cock veinsde verwarring. ‘Hebben we nog een andere moord onder handen?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Gelukkig niet. Maar de moord op Jeanne van Ark is zo goed als opgelost. We behoeven de dader alleen maar even op te halen.’

De Cock keek hem ongelovig aan.

‘Dat heb jij gedaan… zomaar in je eentje?’

Vledder knikte.

‘Zomaar,’ herhaalde hij, ‘in mijn eentje.’

De Cock boog zich naar voren.

‘Mag ik weten wie het was?’

Vledder antwoordde niet. Hij raadpleegde een reeks notities voor zich op zijn bureau.

‘Vanmorgen om acht uur was hier al een man… ene Pieter van Duijn. Hij had van de moord op Jeanne van Ark in een ochtendkrant gelezen en kwam ons even de moordenaar aanbieden.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Wie?’ herhaalde hij ongeduldig. ‘Wie vermoordde Jeanne van Ark?’

‘Marinus Kleijn.’

‘Je bent gek.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Pieter van Duijn is een buurman van Marinus Kleijn… wonen op hetzelfde trapportaal. Van Duijn is ook een vrijgezel. Ze zijn min of meer bevriend… drinken samen wel eens een whisky.’

‘En?’

‘Pieter van Duijn kent de affaire Jeanne van Ark… weet dat ze een paar dagen bij Marinus Kleijn in zijn woning heeft vertoefd. Volgens Pieter van Duijn was Marinus Kleijn waanzinnig verliefd op Jeanne geworden. Die meid beheerste zijn hele denken. Hij had in alle ernst tegen Pieter van Duijn gezegd: “Ik laat haar niet langer als hoer zitten… als ze niet mee teruggaat… maak ik haar af.”’


Commissaris Buitendam, de lange, statige politiechef van het bureau Warmoesstraat, wuifde met een slanke hand.

‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. De grijze speurder keek hem verwonderd aan. De commissaris, zo vond hij, zag er opvallend goed uit. Er lag kleur op zijn anders zo vale wangen en zijn ogen straalden. In plaats van een dof grijs kostuum droeg hij een combinatie van een lichtgroene pantalon met een mosgroen colbert. Een veelkleurige stropdas gaf aan zijn kleding een uitbundig accent. De Cock vroeg zich bezorgd af wie of wat die metamorfose tot stand had gebracht.

Gedwee nam hij plaats.

De commissaris liet zich in zijn zetel zakken. ‘Waar ben je op dit moment mee bezig, De Cock?’ vroeg hij vriendelijk.

De oude rechercheur keek hem even argwanend aan. Een dergelijke benadering van zijn chef kende hij niet. Hij gebaarde wat onzeker voor zich uit. ‘Vledder en ik hebben gistermiddag in een pandje op de Achterburgwal het geheel ontklede lijk van een jonge vrouw aangetroffen.’

Buitendam lachte. ‘Een moord op een hoer,’ riep hij opgewekt. ‘Dat moet voor jullie beiden een peulenschilletje zijn.’

De Cock trok zijn gezicht in een sombere plooi. ‘Wij… eh, wij betwijfelen of wij haar de kwalificatie hoer moeten toedichten. Er zijn omstandigheden, die erop wijzen dat…’

Commissaris Buitendam wuifde een verdere uitleg weg. ‘Jullie komen er wel uit,’ riep hij vrolijk.

‘Dat hopen wij.’

Commissaris Buitendam verschoof iets aan zijn stropdas. ‘Ik heb gisteren hier al kennis mogen maken,’ sprak hij gezwollen, ‘met een jonge vrouw, die aan onze hoofdcommissaris schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven om haar stageperiode bij ons aan de Warmoesstraat door te brengen. Ze kwam zich aan mij voorstellen.’

De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Stage… als wat?’

Buitendam richtte zich vrolijk op. ‘Rechercheur. Haar theoretische opleiding is bijna voltooid en ze wil haar kennis nu aan de praktijk toetsen.’

De commissaris zweeg even. ‘Het was tevens haar wens om die praktijk aan de zijde van jou en Vledder op te doen.’

De Cock keek hem geschrokken aan. ‘Nee toch?’

Buitendam knikte. ‘Een koppel met zoveel ervaring moet voor haar een ideale leerstoel zijn.’

De Cock likte aan zijn droog geworden lippen. ‘Ik vrees dat Vledder en ik…’

Commissaris Buitendam luisterde niet. Hij nam de hoorn van de telefoon op zijn bureau, draaide een intern nummer en riep: ‘Laat haar komen.’

De Cock draaide zich half in zijn stoel om en keek gespannen naar de deur. Het duurde nog geen minuut. Toen zwaaide die open. In de deuropening stond Gabriëlle de Poortere. Op haar lange benen wiegde ze naderbij. Een glimlach danste om haar mond.

Commissaris Buitendam kwam opmerkelijk kwiek achter zijn bureau vandaan, reikte haar de hand en wees naar De Cock, die van zijn stoel was opgestaan.

‘Moet ik hem nog aan u voorstellen?’ vroeg hij vrolijk.

Gabriëlle de Poortere schudde haar hoofd. Haar blonde haren wuifden langs haar gezicht. ‘De beste speurder van de stad.’

De oude rechercheur keek naar Buitendam. In zijn ogen lag een smekende blik. ‘Hebt u voor ons geen andere?’

Buitendam lachte. ‘Waarom? Het moet voor jullie toch een feest zijn om met zo’n… eh, zo’n mooie, zo’n bevallige jonge vrouw op pad te gaan?’

‘Ik had liever geen enkele stagiaire,’ antwoordde De Cock weifelend. ‘Maar als het toch moet… een… eh, een minder mooie. Ziet u, deze kost Vledder zeker de helft van zijn gezichtsvermogen.’

Commissaris Buitendam keek hem niet-begrijpend aan

‘De helft van zijn gezichtsvermogen?’ vroeg hij verward.

De Cock knikte. ‘Hij zal voortdurend een oogje aan haar wagen.’

Het gezicht van de commissaris betrok. Hij kon het simpele grapje niet waarderen. Woedend strekte hij zijn arm naar de deur.

‘Eruit!’

De Cock ging.

Загрузка...