6

Toen De Cock in de recherchekamer terugkwam, keek Vledder hem bezorgd aan. ‘Wat is er gebeurd? Je ziet eruit alsof je een pak slaag hebt gehad.’

De oude rechercheur liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Dat pak slaag klopt… we krijgen een leerling op ons dak.’

Vledder trok zijn neus iets op. ‘Een leer-ling?’ Het was alsof hij een vies woord uitsprak. ‘Wie heeft dat bedisseld?’

De Cock duimde over zijn schouder. ‘De commissaris. Daarvoor moest ik bij hem komen. Buitendam was helemaal uit zijn doen. Gekleed als een dressman, klaar voor een fotosessie, kwam hij er jubelend mee voor de dag.’

Vledder knikte met een grijns op zijn gezicht.

‘Ik heb hem vanmorgen gezien,’ gniffelde hij. ‘Potsierlijk. In pastelgroene tinten en een bonte lawaaidas.’ De jonge rechercheur zweeg even, en vroeg toen: ‘Wat is het voor een vent?’

‘Wie?’

‘Die leerling?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het is geen vent. Het is een vrouw.’

Vledder keek verschrikt op. ‘Nee toch?’

De Cock lachte hartelijk. ‘Dat was ook mijn eerste reactie.’

‘Hoe ziet ze eruit?’

‘Mooi… te mooi.’

Vledder grinnikte. ‘Is dat een bezwaar?’ vroeg hij vrolijk.

De Cock knikte. ‘Als wij ’s avonds met haar over de Wallen lopen,’ antwoordde hij somber, ‘kunnen de hoertjes hun tenten wel sluiten.’

‘Zo erg?’

De Cock zuchtte. ‘Nog erger.’

‘Wat doet zo’n schoonheid bij de politie?’

‘Weet ik veel.’

‘Hoe heet ze?’

‘Gabriëlle… Gabriëlle de Poortere.’

Vledder keek hem gretig aan. ‘Zal ik haar onder mijn hoede nemen?’

‘Best.’

‘Wanneer komt ze?’

De Cock schoof zijn dikke onderlip naar voren. ‘Ik denk al met ingang van vandaag. Ze zal straks wel aan de arm van de commissaris de recherchekamer komen binnenhuppelen om kennis te maken.’

De oude rechercheur grinnikte. ‘Maar dat weet ik niet zeker. Mijn onderhoud met Buitendam eindigde nogal abrupt.’

Vledder grijnsde. ‘Je werd van zijn kamer gestuurd?’

‘Zoals gebruikelijk.’

‘Waar zij bij was?’

‘Inderdaad.’

Vledder lachte uitbundig. ‘Dan heeft ze haar eerste les al gehad.’

De Cock reageerde niet. Hij overwoog hoe hij de mooie jonge Gabriëlle de Poortere kon inpassen. De grijze speurder voelde zich als rechercheur al jaren een vrijbuiter, die zich weinig bekommerde om wettelijke regels en voorschriften. Vledder had soms zijn bedenkingen, maar accepteerde toch volledig zijn inzichten en werkwijze.

De jonge rechercheur onderbrak zijn overpeinzingen. Hij gebaarde naar de notities voor zich op zijn bureau. ‘Wat doen we met het verhaal van die Pieter van Duijn?’

De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Heb je die Marinus Kleijn nagetrokken?’

Vledder knikte. ‘Er is niets ten nadele van hem bekend. Een keurige, oppassende man met een blanco strafregister.’

De Cock beet peinzend op zijn onderlip. ‘We kunnen die aanwijzing niet verwaarlozen,’ sprak hij bedachtzaam. ‘Ik ben in mijn lange loopbaan nog nooit een echte crime passionnel tegengekomen, maar het is niet uitgesloten dat de slome Marinus Kleijn door ongedachte emoties werd gedreven. De misdaadliteratuur kent daarvan vele voorbeelden.’

Vledder keek hem onderzoekend aan. De toon van zijn oude collega maakte hem argwanend.

‘Jij ziet er zelf weinig heil in?’

De Cock zwaaide afwerend. ‘Ik zie geen enkele reden om hem zonder meer uit te sluiten. Marinus Kleijn past in het beeld. Jeanne van Ark werd ontkleed aangetroffen. Het is heel goed mogelijk dat hij haar tijdens hun samenzijn heeft gewurgd.’

Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Maar dan toch eerst nadat zij geweigerd had om met hem mee te gaan?’

De Cock knikte. ‘Zo ongeveer,’ antwoordde hij aarzelend. ‘Er zijn geen getuigen. We weten niet wat zich in dat kamertje heeft afgespeeld. Maar het is opvallend dat hij al kort na het ontdekken van het lijk op de gracht aanwezig was.’

‘Kunnen we hem als verdachte beschouwen?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Die enkele aanwijzing van Pieter van Duijn is daarvoor onvoldoende. Het is niet meer dan een loze kreet. Met de feitelijke uitvoering heeft het niets te maken.’

De grijze speurder staarde even voor zich uit. ‘Het lijkt mij het beste,’ ging hij verder, ‘dat jij… eventueel in gezelschap van… eh, onze nieuwe leerling… hem vanmiddag eens aan de tand gaat voelen. Ik verwacht weinig weerstand van de boekverkoper. Hij is niet het type van een harde crimineel. Als Marinus Kleijn Jeanne van Ark heeft vermoord, dan zal hij vermoedelijk snel bekennen.’

De oude rechercheur kwam uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

‘Waar ga jij heen?’

De Cock draaide zich half om.

‘Een moeder vragen of ze weet waar haar zoon is.’

Vledder keek hem vragend aan. ‘Welke zoon?’

De oude rechercheur antwoordde niet. Hij wurmde zich in zijn regenjas en vatte zijn hoedje.

‘Heb je dokter Rusteloos al aan de lijn gehad?’

‘Ja.’

‘Hoe laat is de sectie?’

‘Half twaalf.’

De Cock wreef over zijn kin.

‘Ik weet niet of Gabrielle de Poortere vanmorgen al aan ons wordt toegevoegd, maar mocht ze op tijd komen… neem haar dan mee.’

Vledder reageerde geschokt.

‘Naar de autopsie?’ vroeg hij ongelovig.

De Cock keek hem aan.

‘Geloof jij niet in emancipatie?’


De Cock slofte op zijn gemak van de Warmoesstraat via de Sint Olofspoort naar de Prins Hendrikkade. Door tomeloze inzet van enkele hotel- en restauranthouders was de beruchte kop van de Zeedijk opnieuw in zijn oude glorie hersteld. Het pleintje bood na jaren weer een veilig, vrolijk aanzien.

Bij het Open Havenfront bleef de oude rechercheur even staan en keek met genoegen naar het fraaie houten gebouw van het Noord-Zuidhollands Koffiehuis, pronkend in de felle zon. De Cock hield van zijn stad en Amsterdam bleef voor hem, ondanks de alsmaar stijgende misdaad, die liefde ten volle waard.

Alleen, zonder Vledder in zijn kielzog, voelde hij zich even bevrijd van de druk die zijn beroep met zich meebracht. Toch baarde de moord op Jeanne van Ark hem zorgen. De omstandigheden waaronder hij haar lijk had aangetroffen, zinden hem niet.

Op het Stationsplein blikte hij gewoontegetrouw om zich heen naar het gilde zakkenrollers en bagagedieven. Toen hij niets verdachts kon ontdekken, stapte hij in lijn 13.

Via de Nieuwezijds Voorburgwal, achter het Koninklijk Paleis om, volgde de tram de Raadhuisstraat, reed langs de oude Westertoren naar de Rozengracht en bereikte via de De Clercqstraat de rumoerige Jan Evertsenstraat. Op het Mercatorplein stapte hij uit. Het rechthoekige plein zag er feestelijk uit. De vele roze prunussen stonden in bloei.

De Cock kende dit gedeelte van Amsterdam-West heel goed. In een ver verleden had hij er tal van onderzoeken verricht. Inbrekers die in de binnenstad opereerden, woonden vaak in deze buurt.

Hij plukte uit het borstzakje van zijn colbert een verkreukelde notitie, las het adres en slenterde naar de Van Spilbergenstraat. De straat, vond hij, was niet meer zo mooi en schoon als vroeger.

Voor nummer 735 bleef hij staan. Na een korte aarzeling drukte hij op de bel.

Mevrouw Lefeberus keek hem met een mengeling van verwondering en wantrouwen aan. Ze knoopte haar zijden kimono vast en schikte iets aan haar kapsel. Uit haar helgroene ogen straalde een blik van herkenning.

‘Wat kom jij doen?’

De Cock nam zijn hoedje af en schonk haar zijn beminnelijkste glimlach. ‘Ik was benieuwd hoe het met je ging.’

‘Met mij… met mij gaat het best.’

De Cock glimlachte opnieuw. ‘En ik wilde eens met je praten… over vroeger.’

Mevrouw Lefeberus deed de deur verder open en liet hem binnen. ‘Vroeger is dood.’

De Cock liep haar voorbij naar de woonkamer. Mevrouw Lefeberus deed de deur achter zich dicht en sjokte op haar te grote pantoffels achter hem aan.

Ze gebaarde naar een lage fauteuil bij het raam. De bekleding vertoonde vele slijtplekken.

‘Ik heb inmiddels een nieuw ameublement gekocht,’ sprak ze schor, ‘maar zijn oude stoel heb ik niet weggedaan.’

De Cock keek haar vertederd aan. ‘Het verleden is niet dood.’

Mevrouw Lefeberus schudde meewarig haar hoofd. ‘Ondanks al zijn sores,’ sprak ze vergoelijkend, ‘heb ik nooit een slecht leven bij Karel gehad. Je leefde alleen steeds in angst dat er zo’n vent als jij voor de deur stond om hem op te halen.’

Ze wees opnieuw naar de fauteuil.

‘Jij mag daar wel gaan zitten.’

Het klonk als een gunst.

De Cock liet zich in de fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt.

‘Hoe lang is het nu geleden?’ vroeg hij belangstellend.

Mevrouw Lefeberus nam tegenover hem plaats en trok de panden van haar kimono over haar knieën.

‘De tijd vliegt… in maart was het alweer veertien jaar.’ Ze zweeg even en keek De Cock kritisch observerend aan. ‘Je bent ouder geworden,’ stelde ze sober vast. ‘Er zijn heel wat kraaienpootjes bijgekomen.’

De oude rechercheur grijnsde. ‘Ik ben aan een facelift toe.’

Mevrouw Lefeberus lachte niet. ‘Hoe lang ben je al rechercheur?’

‘Bijna dertig jaar.’

‘Hoe vaak heb jij Karel gearresteerd?’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Slechts één keer… en ik was erbij toen ze hem wegdroegen.’

Mevrouw Lefeberus knikte. ‘Op jouw aanraden,’ sprak ze zacht, ‘ben ik destijds niet meer naar hem gaan kijken. Achteraf heb ik daar wel eens spijt van.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het was geen prettig gezicht,’ reageerde hij kalm. ‘Het leek mij beter dat je je hem herinnerde zoals hij was… gaaf.’

Mevrouw Lefeberus tastte met haar blik opnieuw zijn gelaatstrekken af. ‘Ben je echt alleen maar gekomen om over het verleden te kletsen?’

De Cock negeerde haar vraag. ‘Heb je vanmorgen de krant gelezen?’

Mevrouw Lefeberus schudde haar hoofd. ‘Ik lees ’s morgens geen krant.’

‘Jeanne van Ark is dood.’

Over de bleke vlezige wangen van mevrouw Lefeberus zwiepte een zenuwtrek.

‘Kwam ze onder de tram?’ vroeg ze onverschillig.

De Cock keek haar scherp aan. ‘Ze werd vermoord.’

Mevrouw Lefeberus staarde hem secondenlang uiterlijk onbewogen aan. ‘Het zat erin.’

De Cock wapperde met zijn linkerhand. ‘Is dat je enige commentaar?’

In zijn stem trilde ergernis.

Mevrouw Lefeberus trok haar schouders op. ‘Ik ben er niet kapot van. Ze was een sloerie. Er zijn er genoeg die haar bloed wel konden drinken. Ze heeft ook mijn Benny naar de gallemieze[6] geholpen.’

Plotseling veranderde ze van toon. Haar wantrouwen kwam terug. Ze boog zich iets naar voren.

‘Behandel jij die moord?’

‘Ja.’

‘En nu zit je achter Benny aan?’

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Vind je dat vreemd?’

Mevrouw Lefeberus knikte. ‘Dan ben je verkeerd bezig,’ sprak ze ernstig. ‘Mijn Benny is overal voor in… noem maar op. Maar moord… iemand doodmaken… nee. Die jongen kan geen vlieg kwaad doen. Als hij met zijn auto rijdt en er zit midden op de weg een mus aan een korstje brood te knabbelen, dan remt hij voor dat vogeltje.’

De Cock gebaarde in haar richting. ‘Jij zult hem beter kennen dan ik.’

Mevrouw Lefeberus knikte traag voor zich uit. ‘Ik ben zijn moeder.’

De Cock ademde diep. ‘Ik wil met Benny praten.’

‘Wat houdt je tegen?’

‘Ik weet niet waar ik hem kan vinden.’

Mevrouw Lefeberus schonk hem een moede glimlach.

‘En daar heb je mij voor nodig?’

‘Precies.’

Mevrouw Lefeberus grinnikte vreugdeloos.

‘En jij verwacht dat ik je daarbij help?’

De Cock knikte overtuigend.

‘Dat verwacht ik,’ antwoordde hij vlak. ‘Als jij in je hart ervan overtuigd bent dat Benny met die moord op Jeanne van Ark niets te maken heeft… waarom zou je dan geen ontmoeting tussen hem en mij arrangeren?’

Om de mond van mevrouw Lefeberus danste een grijns.

‘Om jou de gelegenheid te geven hem te arresteren?’

De Cock keek haar doordringend aan.

‘Voor een moord die hij niet heeft begaan? Ik dacht dat jij mij beter kende.’


De Cock slofte de Van Spilbergenstraat uit. Hij had geen lust om opnieuw een hobbelende rit in een overvolle tram te maken. Op zijn gemak kuierde hij naar de Postjesweg en slenterde vandaar naar de Kinkerstraat.

De oude rechercheur vroeg zich af of zijn benadering van mevrouw Lefeberus juist was geweest. Uit het verleden kende hij haar als een vrouw die met recht en wet goed wist om te gaan. Misschien was haar visie juist en had haar zoon Benny niets met de moord op Jeanne van Ark uitstaande. Maar De Cock zag in hem toch een directe weg naar de dader.

De vader van Benny kwam terug in zijn gedachten. Karel Lefeberus was een inbreker van de oude stempel, stammend uit een tijd dat de penoze nog codes kende en hanteerde. Hij en Handige Henkie waren vaklieden, professionals, die een kraak terdege voorbereidden en de risico’s voor henzelf en anderen tot een minimum beperkten.

Toen de brandkasten steeds gecompliceerder werden en met eenvoudige middelen niet meer waren te kraken, gaf Handige Henkie zich gewonnen en koos voor het smalle pad der deugd.

Karel Lefeberus was een man die niet van opgeven wilde weten. Hij was een van de eersten die springstof gebruikten. Het werd zijn dood.

Met Handige Henkie onderhield de grijze speurder nog steeds een goede band en hij koesterde het apparaatje dat hij eens van zijn vriend en ex-inbreker had gekregen: een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur van stalen sleutelbaarden. Soms, wanneer de omstandigheden dat eisten, maakte hij er dankbaar gebruik van.

Aan het eind van de drukke Kinkerstraat nam De Cock de brug over de Buitensingelgracht en liep het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht binnen.

De oude rechercheur verlummelde zijn tijd met enkele korte bezoekjes aan bedaagde collega’s, die net als hij reeds dicht tegen hun pensioen aan leunden, wisselde met hen wat ervaringen uit en lichtte uiteindelijk bij de Herkenningsdienst een recente foto van Mooie Benny. Bovendien nam hij het strafblad van de jonge Lefeberus nauwkeurig door.

Het was al laat in de middag toen hij aan de Warmoesstraat terugkwam.

Toen hij de brede hal van het oude politiebureau binnenliep, bleef hij verwonderd staan. Er heerste een nerveuze, koortsachtige drukte. Journalisten en fotografen verdrongen zich op de stenen trap.

De Cock liep naar de balie en tikte Jan Kusters op zijn schouder. Hij wees naar de menigte op de trap.

‘Wat is hier aan de hand?’

De wachtcommandant draaide zich half om. ‘Commissaris Buitendam houdt een persconferentie.’

De Cock grijnsde. ‘Is hij bevorderd… hebben ze eindelijk een hoofdcommissaris van hem gemaakt?’

Het klonk spottend.

Jan Kusters schudde zijn hoofd. ‘De moord op Jeanne van Ark is opgelost.’

De mond van De Cock viel open. ‘Opgelost?’ riep hij ongelovig.

De wachtcommandant knikte. ‘Vledder, jouw assistent, en die nieuwe vrouwelijke leerling van jullie hebben vanmiddag in zijn woning de moordenaar van Jeanne van Ark gearresteerd.’ Hij duimde over zijn schouder. ‘Hij zit hier in de cel.’

Het duurde even voordat de oude rechercheur van zijn verbazing was bekomen.

‘Wie is het?’

Jan Kusters bukte zich en raadpleegde een aantekening voor zich op zijn bureau.

‘Marinus Kleijn.’

Загрузка...