Met Vledder aan het stuur reden ze met hun Golf van de houten steiger achter het politiebureau aan de Warmoesstraat weg. Het was zwoel, zoet, zomerzacht weer. Een laaghangende zon wierp lange schaduwen over het troebele water van het Damrak.
De jonge rechercheur blikte opzij. ‘Welke kant op?’
De Cock maakte een hoofdbeweging naar rechts. ‘Richting Spaarndammerbuurt.’
Op de rijbaan van het Damrak was het restje van de avondspits nog duidelijk merkbaar. Ver voor ze de brede rijbaan van de Prins Hendrikkade hadden bereikt, raakten ze al vast in een file.
De Cock maakte zijn veiligheidsgordel wat losser en liet zich onderuitzakken. Op zijn brede gezicht vol diepe groeven lag een norse trek. Het bericht van de moord op Mooie Benny had hem diep getroffen. De oude rechercheur vocht met een vreemd, onbehaaglijk gevoel, dat hij voor de dood van de jongeman mede verantwoordelijk was. Hij trachtte dat gevoel te analyseren… zocht naar de oorzaak, maar vond die niet.
De gestalte van mevrouw Lefeberus in haar zijden kimono kwam even terug op zijn netvlies. Benny, zo wist hij, was haar enige zoon.
Vledder onderbrak zijn gedachten. ‘Er zit geen schot in die file,’ riep hij ongeduldig. ‘Zal ik de sirene aanzetten?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Of wij nu vijf minuten eerder of later ter plekke zijn,’ sprak hij gedragen. ‘Het verandert niets aan de situatie. Op aarde is dood eeuwig en onomkeerbaar.’
Vledder keek hem bezorgd aan. ‘Wat ben je somber?’
De Cock grijnsde bedroefd. ‘Ik heb dat… soms.’
‘Weet je waar we moeten zijn?’
De Cock knikte. ‘Nut en Genoegen.’
Vledder maakte een hulpeloos gebaar. ‘Wat is dat?’
De Cock drukte zich iets omhoog. ‘Een mooi volkstuinenpark met schitterende tuinhuisjes. Een betaalbaar lusthof en voor de arme man.’ Hij zweeg even en schudde zijn hoofd. ‘En een van de weinige tuincomplexen die de Amsterdamse gemeenteraad nog niet voor woningbouw heeft opgeëist.’
‘Waar ligt dat Nut en Genoegen?’
De Cock schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Het wordt tijd,’ gromde hij, ‘dat je Amsterdam beter leert kennen. Nut en Genoegen ligt aan het Overbrakerpad. En als je niet weet waar je het Overbrakerpad kunt vinden, dan rij je naar Sint Barbara.[7] Ik hoop dat je je die oude begraafplaats nog herinnert?’
Het klonk wat cynisch.
Vledder reageerde niet. Een poosje reden ze zwijgend voort.
Gabriëlle de Poortere, op de achterbank van de Golf, tikte De Cock op zijn schouder. ‘Waarom mocht Stephan niet mee?’
De oude rechercheur draaide zich half om.
‘Ik wil geen moeilijkheden met mijn oude vriend Hans Rijpkema. Stephan van den Berg is zijn leerling en het is niet gebruikelijk…’
Vledder onderbrak hem. ‘Wie belde jou?’
‘Mevrouw Lefeberus.’
‘De moeder van Mooie Benny?’
‘Ja.’
‘Ken jij die?’
De Cock knikte traag. ‘Van vroeger… van heel vroeger. Haar man was in zijn tijd een bekend inbreker. Een van de eersten die springstof gebruikten om een brandkast te kraken. Ik heb mevrouw Lefeberus vanmorgen in haar woning aan de Van Spilbergenstraat opgezocht.’
‘Waarom?’
De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Ik hoopte via Mooie Benny op het spoor van de moordenaar van Jeanne van Ark te komen. Daarom vroeg ik haar of zij voor mij een gesprek met haar zoon wilde arrangeren.’
De oude rechercheur maakte een mistroostig gebaar.
‘Ik wist toen nog niet dat jullie de moordenaar van Jeanne van Ark al hadden gearresteerd.’
Vledder negeerde de opmerking. ‘Zijn moeder heeft hem gevonden?’
De Cock knikte. ‘In haar tuinhuisje op Nut en Genoegen. Ze was naar hem toe gegaan om dat gesprek met mij voor te bereiden. Ik denk dat Mooie Benny zich in dat tuinhuisje verborgen hield.’
Vledder keek hem verrast aan. ‘Waarom verborgen? Voor zover ik weet wordt hij niet gezocht… loopt er geen opsporingsbericht.’
De Cock grijnsde. ‘Penozejongens hebben vaak nog andere vijanden dan de politie.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je bedoelt dat hij wist of vermoedde dat iemand zijn dood zocht?’
De Cock trok zijn schouders op. ‘We kunnen het hem niet meer vragen, maar ik neem aan dat een simpel tuinhuisje niet zijn vaste woon- of verblijfplaats was.’
Gabriëlle de Poortere tikte de oude rechercheur opnieuw op zijn schouder. ‘Hoe lang is die… eh, die Mooie Benny al dood?’
De Cock draaide zich naar haar toe. ‘Geen flauw idee. Ik hoop dat dokter Den Koninghe daar iets van kan zeggen.’
Gabriëlle de Poortere glimlachte. ‘Als hij net als Jeanne van Ark met een panty is gewurgd en langer dan acht tot twaalf uur dood is, dan hoeven we de moordenaar niet ver te zoeken.’
De Cock keek haar niet-begrijpend aan. ‘Jij weet dan waar hij is?’
Gabriëlle de Poortere knikte. ‘In een cel in het politiebureau aan de Warmoesstraat.’
‘Je bedoelt Marinus Kleijn?’
Gabriëlle de Poortere schonk hem een spottend lachje. ‘Is dat zo moeilijk?’
De late avondzon streelde de bloemen in de tuin en het geurde naar lavendel. Over een smal tegelpad liepen ze op het tuinhuis toe. De Cock voorop. Vledder en Gabriëlle in zijn kielzog.
Mevrouw Lefeberus stond in de deuropening. Ze droeg een geruit mantelpakje en haar voeten staken in een paar plompe wandelschoenen. Toen de stoet naderbij kwam, strekte ze haar rug en hield haar armen strak langs haar lichaam. Om haar mond lag een harde trek.
De Cock nam zijn hoedje af en hield het voor zijn borst. Daarna liet hij zijn hoofd enkele seconden zakken. Toen hij opkeek benijdde hij dominees en priesters, die voor dergelijke momenten de juiste woorden kennen.
‘Ligt hij binnen?’ vroeg hij hees.
Mevrouw Lefeberus antwoordde niet. Haar blik dwaalde langs hem heen over de bloemperken.
‘Hier in de tuin heeft hij als kind gespeeld,’ sprak ze zacht. Ze strekte haar rechterarm. ‘Karel noemde Nut en Genoegen vaak Nut en Zwoegen. We hebben hier hard gewerkt. Hij had daar in de hoek een zandbak voor hem gemaakt. Benny was altijd een levendig kereltje.’
Ze draaide zich abrupt om en stapte naar binnen.
De Cock liep haar na. Zijn scherpe blik, gevoelig voor elk detail, dwaalde door het vertrek.
Links tegen de wand, op een smal canvas veldbed, lag een lichaam, bedekt met een hagelwit laken met scherpe strijkvouwen. Naast het veldbed, in een versleten rieten armstoel, lag wanordelijk een bundeltje kleren.
Op een ruwhouten tafel bij het raam stond een vierkante halfvolle fles jonge jenever tussen twee borrelglaasjes. Een van de glaasjes was groezelig, beduimeld. Het andere was pijnlijk schoon.
Mevrouw Lefeberus wees voor zich uit. ‘Hij lag daar in zijn blootje. Helemaal naakt. Benny was erg schaamachtig… als kind al. Ik wilde hem niet zo onbedekt laten liggen. Gelukkig heb ik hier altijd schoon beddengoed in de kast.’
De Cock knikte begrijpend. Hij pakte een punt van het laken en hield het omhoog. Mooie Benny lag op zijn rug en staarde met wijd open ogen naar de zoldering. Zijn mond hing halfopen.
De oude rechercheur bukte zich en hield even de rug van zijn hand tegen de wang van de dode. Daarna sloeg hij het laken verder terug. Tot zijn verwondering lagen de handen van de jongeman gevouwen op zijn borst.
De Cock keek vragend schuin omhoog.
Mevrouw Lefeberus tikte met haar wijsvinger een paar maal op haar borst.
‘Dat heb ik gedaan,’ sprak ze schor. ‘Je weet toch nooit of er een God bestaat. Misschien kan hij nog wat voor die jongen doen.’
De Cock monsterde de uitdrukking op haar gezicht. Het leek hem dat ze haar woorden ernstig had gemeend.
‘Ging het gemakkelijk?’
‘Wat bedoel je?’
‘Zijn handen vouwen?’
Mevrouw Lefeberus schudde haar hoofd.
‘Benny wilde er nooit iets van weten… van God of zo. Het was alsof hij in de dood nog tegenstribbelde. Hij hield zijn armen en vingers stijf.’
De Cock knikte voor zich uit. ‘Heb je nog meer dingen veranderd,’ vroeg hij vriendelijk, ‘nadat je hem vond?’
Mevrouw Lefeberus gebaarde naar het raam. ‘Ik ben daarna naar het clubhuis gelopen en heb jullie vandaar gebeld. Ik heb hier geen telefoon.’
Gabriëlle de Poortere bukte zich over de grijze speurder heen. Haar rechterhand reikte naar de knoedel nylon om de hals van de dode. ‘Dezelfde panty,’ hijgde ze opgewonden. ‘Precies dezelfde panty.’
De Cock hield de hand van de jonge vrouw tegen en drapeerde zonder iets te zeggen het laken weer over het gezicht van de dode.
Daarna kwam hij overeind en vatte mevrouw Lefeberus bij de arm. Zachtjes leidde hij haar naar buiten.
‘Blijf hier even op mij wachten,’ sprak hij fluisterend. ‘Ik kom zo bij je.’
Terug in het tuinhuis wenkte hij Vledder naderbij. ‘Zorg jij voor de meute?’ vroeg hij strak, gebiedend. ‘Vraag straks aan dokter Den Koninghe of hij iets kan zeggen over het tijdstip van overlijden. Het woord van de lijkschouwer heeft meer gezag dan mijn waarnemingen. Ik ben ervan overtuigd dat Mooie Benny langer dan zes tot acht uur dood is.’
‘Waarom?’
‘De lijkstijfheid is algemeen.’
Gabriëlle de Poortere mengde zich in het gesprek. ‘Ik krijg gelijk!’ riep ze indringend. ‘Geloof me, ik krijg gelijk. Het was weer Marinus Kleijn. Hij heeft van zijn voorraad panty’s…’
De Cock keek haar verstoord aan. Met een geprikkeld gebaar beduidde hij haar te zwijgen. Hij wendde zich opnieuw tot Vledder.
‘Laat Bram van Wielingen hem fotograferen zonder een laken om hem heen en vraag of Ben Kreuger dit tuinhuis uitgebreid op vingertjes onderzoekt.’
De oude rechercheur wees naar de tafel bij het raam. ‘Wees vooral voorzichtig met die fles jenever en de beide borrelglaasjes. Ze moeten in het lab worden onderzocht. Het zou mij niets verbazen…’
Hij maakte zijn zin niet af, zweeg even nadenkend. ‘Voor alle zekerheid… let buiten op braak- en voetsporen.’
Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Verwacht je die?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik vrees dat Mooie Benny zijn moordenaar zelf heeft binnengelaten.’
De oude rechercheur keek haar scherp, onderzoekend aan. Tot zijn verwondering lag op haar gezicht geen spoor van verdriet. Haar ogen stonden helder en haar geringe make-up was niet verveegd.
‘Je bent dapper,’ sprak hij zacht.
Mevrouw Lefeberus schonk hem een moede glimlach. ‘Niet dapper. Verdoofd. Het verdriet… de pijn komt later. Dat had ik ook bij de dood van Karel. Het duurde maanden voor de werkelijkheid tot mij doordrong, dat hij er niet meer was.’
Ze liepen samen het smalle tegelpad af. Aan het eind duimde De Cock over zijn schouder. ‘Wist je dat hij daar was?’
Mevrouw Lefeberus schudde haar hoofd. ‘Benny woont aan de Bos en Lommerweg, driehoog. Nummer 1217. Ik heb een sleutel van zijn huis. Zo af en toe ga ik er eens kijken. Als hij er een te grote puinhoop van heeft gemaakt, dan ruim ik de boel voor hem op.’
De Cock glimlachte. ‘Je hield een oogje in het zeil.’
Mevrouw Lefeberus maakte een berustend gebaar. ‘Benny is nooit een jongen geweest die erg goed op zichzelf kan passen.’
‘Misschien stierf zijn vader te jong.’
Mevrouw Lefeberus zuchtte. ‘Dat denk ik.’
De Cock leidde haar naar de uitgang van het tuincomplex.
‘Je bent eerst naar zijn woning aan de Bos en Lommerweg gegaan?’
Mevrouw Lefeberus knikte. ‘Ik vond het wel belangrijk dat jij met hem sprak. Ik wilde niet dat je bleef denken dat hij iets met de dood van Jeanne van Ark te maken had.’
‘Hij was niet thuis?’
Mevrouw Lefeberus schudde haar hoofd. ‘Zijn bed was onbeslapen en in zijn brievenbus zaten nog de kranten van gisteren en eergisteren.’ Ze gebaarde voor zich uit. ‘Toen ben ik maar doorgelopen naar Nut en Genoegen.’
‘Sliep hij daar wel vaker?’
Mevrouw Lefeberus grijnsde. ‘Als hij werd gezocht… door jullie.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij werd niet gezocht… door ons. Ik heb dat nagetrokken. Zijn naam werd wel in verband gebracht met een overval op een supermarkt in Wageningen, maar daar zijn nooit bewijzen voor gevonden.’
Mevrouw Lefeberus trok haar schouders op. ‘Dan moet er iets anders zijn geweest. Als hij op een of andere manier in de knoei zat, dan kon ik hem altijd in ons tuinhuisje vinden.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Daar voelde hij zich veilig.’
Over het strakke gezicht van mevrouw Lefeberus gleed een spoor van ontroering. ‘Bij zijn zandbak.’
De Cock sloeg zijn arm om haar heen. ‘Ik loop met je mee naar huis,’ sprak hij warm. ‘Het is goed weer voor een wandeling.’ Hij zweeg even. ‘Heb je nog ergens familie… kennissen, die ik kan waarschuwen?’
Mevrouw Lefeberus schudde haar hoofd. ‘Laat maar. Ik heb niet graag volk om mij heen. Ik vecht dit liever alleen uit.’
Een tijdje liepen ze zwijgend voort. De Cock tikte de rand van zijn hoedje iets omhoog. ‘Ik zou graag de moordenaar van Benny vinden.’
Mevrouw Lefeberus keek naar hem op met een blik vol onbegrip.
‘Waarom?’ vroeg ze opstandig. ‘Daar krijg ik hem niet mee terug.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Ik ben rechercheur. Het is mijn beroep om moordenaars voor de rechter te brengen.’
Mevrouw Lefeberus snoof. ‘Wie is daarmee gediend?’ vroeg ze onverschillig.
De Cock keek haar van opzij aan. Haar kille reactie prikkelde hem. ‘De… eh, de gerechtigheid,’ antwoordde hij onzeker. De oude rechercheur spreidde zijn beide handen in een weids gebaar. ‘Ik weet dat het bezopen klinkt, maar ik meen wat ik zeg.’
Mevrouw Lefeberus knikte traag voor zich uit. ‘Gerechtigheid,’ herhaalde ze loom. ‘Het zal wel.’
Haar rechterhand gleed in een zijzak van haar geruite mantelpakje. ‘Hier heb je de sleutel van zijn woning. Misschien wil je er eens gaan kijken.’
De Cock nam de sleutel van haar aan. ‘Verwacht je dat ik er iets kan vinden?’
Mevrouw Lefeberus trok haar schouders op. ‘Jij bent rechercheur.’
De Cock zuchtte. Hij vroeg zich af hoe hij haar pantser van onverschilligheid kon doorbreken. ‘Moeders hebben vaak een bijzondere band met hun kinderen… vooral met hun zonen. Hoe was jouw relatie met Benny?’
Mevrouw Lefeberus tuitte haar lippen. ‘Goed.’
De Cock keek haar van terzijde aan.
‘Goed?’ herhaalde hij. ‘Niet meer? Niet meer dan… goed?’
In zijn stem trilde ongeloof.
Mevrouw Lefeberus liet haar hoofd iets zakken. ‘Benny was al een tijdje met iets bezig,’ sprak ze zacht. ‘Iets groots. Een echte klapper.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je weet niet wat… waar?’
Mevrouw Lefeberus schudde haar hoofd. Haar onderlip begon te trillen. ‘“Nog even, moeder,” zei hij vorige week tegen mij. “Nog even, dan kun je weg… weg uit de Van Spilbergenstraat. Dan koop ik voor jou een huis… buiten… met een tuin voor… een tuin achter… groter, mooier… veel groter en mooier dan op Nut en Genoegen.”’
Tranen drupten over haar wangen.
‘Ik was bij hem aan het stofzuigen. Dat ding van hem maakt zo’n herrie. Ik zei: Nut en Genoegen, Benny, is voor mij mooi genoeg.’
De Cock diepte uit zijn broekzak een schone zakdoek op en gaf haar die. Ze keek met een betraand gezicht naar hem op en schudde haar hoofd.
‘Dat heeft hij door het lawaai zeker niet gehoord.’