4

De Cock reageerde vol ongeloof. ‘Men ontvoerde haar uit de gevangenis in Breda om haar te kunnen vermoorden?’

Marinus Kleijn knikte bevestigend. ‘Daar was Jeanne van overtuigd. Ze had steeds haar mond gehouden… bij de verhoren door de recherche en later op de terechtzitting in Arnhem… nooit had ze de namen genoemd van de mannen met wie ze de overval op die supermarkt in Wageningen had gepleegd. Volgens Jeanne waren haar bendeleden bang dat ze op een dag alsnog zou praten.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Ze moest voor eeuwig zwijgen.’

‘Inderdaad.’

De Cock maakte een gebaar van ongeduld. ‘Hoe… eh, hoe wist Jeanne aan haar bevrijders te ontkomen?’

Marinus Kleijn trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik heb uiteraard alleen haar verhaal… zoals zij het mij vertelde.’

De Cock glimlachte. ‘U kunt voor de waarheid niet instaan.’

‘Dat bedoel ik. Maar ik moet u zeggen… ik vond haar verhaal heel aannemelijk.’

De Cock keek hem aan. Bemoedigend. ‘Hoe was haar verhaal?’

Marinus Kleijn zuchtte. ‘Ze vertelde mij, dat toen haar bevrijders in Breda aan de rand van de stad van vluchtauto verwisselden, zij kans zag om aan hun aandacht te ontsnappen. Ze hield zich in een dichtbegroeide tuin met veel struikgewas schuil tot ze eindelijk, na lange tijd, de wagen hoorde wegrijden. Daarna was ze in paniek gaan rennen tot ze aan een snelweg kwam.’

‘En daar pikte u haar op.’

Marinus Kleijn knikte. ‘Ik vroeg of ze ergens in ons land een schuiladres had, waar ik haar kon afzetten. Ze zei dat ze niemand kende en ook niemand vertrouwde. Ik heb haar toen maar meegenomen naar mijn woning in Amsterdam. Bij mij thuis deed ze vrijwel onmiddellijk haar kleren uit, dronk snel achter elkaar een paar whisky’s en stapte onder de douche. Toen ze zich had gedoucht, kroop ze in mijn bed en viel binnen enkele seconden in slaap.’

De Cock keek hem verbaasd aan. ‘Kwam het niet in u op om de politie te waarschuwen? Ze was toch een ontvluchte gevangene… iemand die verdacht werd van moord.’

Marinus Kleijn maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Daar heb ik geen moment aan gedacht. Ik was alleen maar bezorgd om haar veiligheid.’

De Cock maakte een berustend gebaar. ‘…ze viel in slaap.’

Marinus Kleijn knikte. ‘Ik ben die eerste nacht maar op de bank gaan liggen. De volgende dag kocht ik wat kleren voor haar… een paar slipjes, jurken, een wintermantel… en op haar verzoek een zwarte pruik.’

De Cock onderbrak hem. ‘Ze droeg een zwarte pruik toen we haar vanmiddag vonden. Is dat die pruik?’

Marinus Kleijn schonk hem een trieste glimlach. ‘Dezelfde. Ze had een hekel aan haar rode haar. Ik lijk wel een vuurtoren, zei ze. Als ik zo de straat op ga, herkennen ze mij direct.’

‘Hoe lang is ze bij u gebleven?’

‘Een paar dagen.’

‘Hoeveel dagen… precies?’

‘Zes… bijna een week. Toen wilde ze weg.’

De Cock kneep een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Waarom? Ze was toch veilig bij u?’

Het leek alsof de vraag niet tot Marinus Kleijn doordrong. Hij legde zijn beide handen op zijn knieën en staarde peinzend voor zich uit. Het was alsof hij plotseling, diep in zichzelf, zocht naar een verklaring voor zijn gedrag.

‘Ik ben nog steeds vrijgezel,’ sprak hij na een poosje. ‘Vrouwen maken mij onrustig. Ik heb buiten mijn lieve moeder ook maar weinig vrouwen in mijn leven gekend. Ik heb altijd hard gewerkt… Het verkopen van boeken vergt veel inzet. Ik gunde mij geen tijd om een relatie op te bouwen. Bovendien had ik er niet zo’n behoefte aan.’

Hij zweeg even en staarde opnieuw nadenkend voor zich uit.

‘Met Jeanne…’ ging hij dromerig verder, ‘met Jeanne was het anders. Het kon mij niet schelen… haar verleden, uit welk nest ze kwam… ik voelde mij tot haar aangetrokken… een innig gevoel van verwantschap. Ze was vrolijk, geestig, plaagde mij soms met mijn… eh, mijn gestuntel… mijn onbekwaamheden in het spel van de liefde.’

‘Daar was u niet zo goed in?’

Marinus Kleijn trok een grijns. ‘Gebrek aan ervaring… vrees ik.’

‘U had haar graag bij u gehouden?’

Marinus knikte. ‘Ik kon het goed met haar vinden. Ze was voor mij een lieve gezellige meid, die mijn leven plotseling volkomen had veranderd.’

Marinus Kleijn zuchtte diep. ‘Maar er was geen praten tegen. Die jongens vinden mij toch, zei ze. Vroeg of laat. En als ze mij bij jou vinden, dan ben ook jij je leven niet meer zeker. Ze nemen geen risico’s. Ze weten immers niet hoeveel ik jou heb verteld? En…’

De Cock onderbrak zijn woordenstroom. ‘Ze verliet u.’

‘Ja.’

‘Wist u dat ze naar de Achterburgwal ging?’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd.

‘Maak je geen zorgen, zei ze toen ze wegging. Ik red mij wel. Als hoer val ik niet op.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘U wist dus dat ze van plan was om in de prostitutie te stappen.’

Marinus Kleijn knikte.

‘Ik wist alleen niet waar en hoe. Ik heb de eerste dagen geprobeerd om haar uit mijn hoofd te zetten. Ik ging als vanouds weer hele dagen op pad. Het is een sloerie, zei ik tegen mijzelf. Een hoer. Marinus, wat moet je met zo’n meid?’

De Cock keek hem glimlachend aan. In zijn hart groeide sympathie voor de wat wereldvreemde boekverkoper.

‘Het lukte niet?’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Ik ging op zoek. Een week of wat geleden zag ik haar op een avond op de Achterburgwal met haar zwarte pruik in het roze licht achter het raam zitten.

Ik stormde wild bij haar binnen… vast van plan haar mee te nemen.’

‘En?’

Marinus Kleijn schonk hem een trieste glimlach. ‘Ze stond van haar stoel op en lachte wat tegen mij… vrolijk, ontwapenend… noemde mij sussend een lieve jongen… streek over mijn haar, maar weigerde pertinent om mee terug te gaan. Sindsdien bezocht ik haar… zo nu en dan… zogenaamd als klant.’

Hij zweeg even. Een traan drupte over de rand van zijn ooglid… gleed over zijn wang.

‘Vanmiddag… vanmiddag op de gracht zei zo’n meisje dat ze er niet meer was… dat iemand haar had vermoord.’

Marinus Kleijn sloeg zijn beide handen voor zijn gezicht en snikte.

De Cock liet hem een tijdje begaan. Toen hij dacht dat de man zich voldoende had hersteld, boog hij zich naar hem toe.

‘Jeanne van Ark vertrouwde u?’

‘Ja.’

‘Ze heeft veel met u gesproken?’

‘Ja.’

‘Ook over de overval op de supermarkt in Wageningen?’

‘Ja.’

‘U kent alle details?’

‘Ja.’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ‘Hoeveel…’ vroeg hij voorzichtig, ‘hoeveel bent u bereid om daarvan aan mij te vertellen?’

Marinus Kleijn antwoordde niet direct. Hij keek met zijn donkere ogen naar de grijze speurder op. Een sluier van verdriet lag over zijn gezicht.

‘Alles.’


Toen Marinus Kleijn met slepende tred uit de recherchekamer was vertrokken, viel er een diepe stilte. Het verhaal van de vertegenwoordiger riep tal van vragen op. Het hield de beide rechercheurs zo sterk bezig, dat het zoemen van de defecte tl-balk boven het hoofd van De Cock hen niet stoorde.

Vledder boog zich naar voren. ‘Ken jij ene Benny Lefeberus?’

De Cock knikte. ‘Ik heb zijn vader nog gekend… Karel Lefeberus, een gedegen brandkastkraker… tot hij dynamiet ging gebruiken en op een zekere dag iets te veel nam. Benny is zijn oudste zoon… Mooie Benny maakte in zijn jonge jaren Amsterdam-West onveilig.’

Vledder hamerde met zijn vuist op het dossier voor zich op zijn bureau. ‘Jeanne van Ark heeft in Amsterdam-West gewoond. Ze is daar opgegroeid.’

De Cock grijnsde. ‘Jeanne van Ark en Mooie Benny zijn ongeveer van dezelfde leeftijd. Ze zullen elkaar uit die tijd zeker hebben gekend.’

Vledder spreidde zijn beide handen. ‘Maar is hij ook haar moordenaar?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Het verwondert mij niet,’ antwoordde hij ontwijkend, ‘dat zij beiden leden waren van dezelfde bende. Het zou mij niets verbazen als die twee andere bendeleden ook hun jeugd in Amsterdam-West hebben doorgebracht. Je ziet wel vaker dat…’

Vledder wuifde zijn verdere betoog weg. ‘Is hij ook haar moordenaar?’ herhaalde hij trillend van ongeduld.

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Ik heb mijn bedenkingen.’

‘Wat voor bedenkingen?’

‘De moord op Jeanne van Ark droeg niet het karakter van een liquidatie.’

Vledder grijnsde breed. ‘Bestaat er zoiets… het karakter van een liquidatie?’

De Cock knikte traag. ‘Bruut geweld… een snelle gewelddadige dood.’

‘Geen verwurging?’

De Cock krabde zich achter in zijn nek. ‘Het is geen wet van Meden en Perzen,’[4] antwoordde hij geprikkeld. ‘Mijn gevoel, mijn intuïtie zegt dat Jeanne van Ark niet door een lid van haar eigen bende werd vermoord.’

Vledder maakte een vertwijfeld gebaar. ‘Jouw gevoel… jouw intuïtie,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Wat is dat waard? Je hebt toch gehoord wat Marinus Kleijn vertelde? Jeanne van Ark was bang voor die Benny Lefeberus. Ze was er absoluut van overtuigd dat zij door hem alleen maar uit de gevangenis in Breda was ontvoerd om de gelegenheid te krijgen haar ongestoord te vermoorden.’

De Cock keek naar hem op. ‘On-ge-stoord?’

Vledder brieste. ‘Je weet best wat ik bedoel.’

De Cock stond van zijn stoel op. Vanuit de hoogte wees hij naar de telefoon op zijn bureau.

‘Bel de directie van de gevangenis in Breda en vraag hoe de ontsnapping van Jeanne van Ark destijds in zijn werk ging.’

De oude rechercheur kwam achter zijn bureau vandaan en begon door de recherchekamer te stappen… traag, in zijn zo typische slenterpas. Hij deed dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Vaag, op de achtergrond van zijn denken, hoorde hij het telefoongesprek dat Vledder voerde.

Toen de jonge rechercheur de hoorn op het toestel teruglegde, liep De Cock op hem toe en bleef voor zijn bureau staan.

Vledder keek omhoog. Zijn jong gezicht had geen expressie.

‘En?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Er was geen sprake van een ontvoering,’ antwoordde hij zacht, timide. ‘Met een aangescherpt keukenmes gijzelde Jeanne van Ark een bewaakster en dwong haar de gevangenisdeuren één voor één voor haar te openen. Daar kwam geen derde aan te pas. Er was zelfs geen vluchtwagen in de buurt.’


Ze sloften vanaf de Warmoesstraat via de Lange Niezel naar de Achterburgwal. Er viel een vieze miezerige motregen, die op de huid bleef kleven. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog, veegde met de rug van zijn hand de druppels uit zijn gezicht en schoof zijn oude hoedje ver naar voren.

Ondanks de druilerige regen was het druk op de Wallen.

Te midden van het schuifelende leger van behoeftigen kwamen de rechercheurs slechts langzaam vooruit. Om hen heen klonk een kakofonie van vreemde keelklanken. De oude rechercheur plooide zijn gezicht in een droevige grijns. Soms had hij het gevoel dat in heel Amsterdam geen enkele Amsterdammer meer woonde.

Vledder keek hem van terzijde aan. Op zijn jong gezicht lag een sombere trek. ‘Ik snap er niets van,’ riep hij vertwijfeld. ‘Waarom loog ze tegen Marinus Kleijn? Daar bestond toch geen enkele reden toe? Die man heeft haar geholpen toen ze in nood zat… haar onderdak verschaft. Hij heeft toch niet naar haar leugens gevraagd?’

De Cock keek opzij. De vertwijfeling van zijn jonge collega deed hem glimlachen. Zonder te antwoorden schoof hij op de hoek van de Barndesteeg het cafeetje van Smalle Lowietje binnen.

Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en begroette de oude rechercheur met glinsterende ogen.

‘Welkom, welkom,’ kirde hij uitbundig. ‘Welkom in mijn nederig etablissement.’

De Cock lachte. Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn negentig kilo op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de gemoederen in de buurt waren. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht, voor alle eventualiteiten.

Vledder nam naast hem plaats. De jonge rechercheur voelde zich al volkomen thuis in het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker.

De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijke muizensmoeltje glom van genegenheid. ‘Hetzelfde recept?’

De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verwacht. De vraag vormde slechts een inleiding… een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en terugkwam met een fles pure cognac Napoleon, die de caféhouder speciaal voor hem gereserveerd hield.

Lowietje zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.

De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de caféhouder hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, probeerde hij in zijn herinnering vast te leggen.

Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof. Op zijn brede gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden.

Smalle Lowietje keek toe. ‘Ik had je eerlijk gezegd vanavond niet in mijn etablissement verwacht.’

De Cock zette zijn glas voorzichtig op de bar terug. ‘Waarom niet?’

De tengere caféhouder gebaarde voor zich uit. ‘Ik zag je vanmiddag met Vledder aan de overkant van de gracht bij die vermoorde griet scharrelen. Ben je daar al uit?’

De Cock schudde traag zijn hoofd. ‘Nog lang niet.’

‘Is die vent nog bij je aan de Kit geweest?’

‘Je bedoelt die vertegenwoordiger?’

Smalle Lowietje knikte. ‘Zo’n lulletje lampenkatoen.’

De Cock lachte. ‘Zo’n lulletje wat…?’

De tengere caféhouder grinnikte. ‘Zo’n mannetje dat zich van alles op zijn mouw laat spelden. Hij vertelde mij dat hij een goede kennis van die vermoorde griet was. Toen dacht ik, misschien heb je er wat aan voor je onderzoek.’

‘Ken je hem?’

De caféhouder trok zijn smalle schoudertjes op. ‘Sinds een paar weken komt hij hier wel eens een pilsje drinken… nadat hij aan de overkant bij haar op visite is geweest.’

De Cock knikte begrijpend. Hij duimde over zijn rechterschouder. ‘Kende je haar?’

Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij was ze helemaal geen hoer,’ antwoordde hij bedachtzaam. ‘Als er mannetjes bij haar op de stoep kwamen, dan vroeg ze zulke idiote prijzen, dat ze teleurgesteld afdropen.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Ze betaalde wel haar kamerhuur?’

‘Dat zal wel. Daar heb ik nooit klachten over gehoord.’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht. ‘Moeilijk… als je al je klantjes van je stoep wegjaagt.’

Smalle Lowietje grijnsde. ‘Misschien had ze er een paar… zeer gefortuneerde.’

De Cock wreef over zijn brede kin. ‘Heb je wel eens bekenden bij haar zien binnengaan?’

‘Je bedoelt… buiten die suffe vertegenwoordiger?’

De Cock knikte. ‘Bekenden… jochies uit de penoze?’

Smalle Lowietje keek wat schichtig om zich heen. Daarna boog hij zich vertrouwelijk naar voren. ‘Mooie Benny.’

De Cock keek hem geschrokken aan. ‘Wanneer?’

‘Vorige week nog.’

Загрузка...