3

De Cock keek Bram van Wielingen verrast aan. ‘Ze zat in Breda voor… eh, voor moord?’

De fotograaf antwoordde niet. Hij tikte met een wrange grijns op zijn gezicht tegen zijn oude Hasselblad.

‘Ik denk,’ sprak hij geheimzinnig, ‘dat ik met deze plaatjes van die dode griet iemand die ik heel goed ken een groot plezier zal doen.’

De oude rechercheur keek hem niet-begrijpend aan.

‘Mij. Mij zul je er een groot plezier mee doen. Ik heb ze nodig.’

Bram van Wielingen reageerde niet direct. Hij bukte zich. Diep ademhalend borg hij het fototoestel in zijn aluminium koffer en klapte het deksel dicht.

‘Morgenochtend,’ sprak hij opkijkend, ‘op je bureau. Is dat vroeg genoeg?’

‘Zeker.’

Vledder nam de zwarte pruik van De Cock over en hield die omhoog. ‘Dit was dus camouflage.’

Bram van Wielingen kwam overeind en wees met een droeve grijns op zijn gezicht naar de naakte dode op het bankbed.

‘Ze is… eh, ze was gek op pruiken,’ sprak hij somber. ‘Jeanne van Ark… Bij haar laatste overval droeg ze een blonde pruik.’

De Cock keek hem schuins aan. ‘Overval?’

Bram van Wielingen knikte traag. ‘Ze werd ongeveer anderhalf jaar geleden na een vuurgevecht met de politie gearresteerd bij een overval op een supermarkt.’

‘Waar?’

‘In Wageningen.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Er worden de laatste jaren zoveel gewapende overvallen gepleegd,’ verzuchtte hij. ‘Het is niet meer bij te houden.’ De oude rechercheur kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘Als ik mij goed herinner… Bij die overval in Wageningen vielen toch twee doden?’

Bram van Wielingen knikte opnieuw. ‘Twee leden van het personeel: een vrolijke jonge magazijnbediende en een al wat bejaarde bedrijfsleider. Die jongen… eh, die magazijnbediende stierf door een kogel uit haar pistool… een FN 9 mm.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat staat vast?’

Bram van Wielingen knikte nadrukkelijk. ‘Leden van het arrestatieteam zagen haar het wapen weggooien.’

‘Wanneer?’

Bram van Wielingen gebaarde voor zich uit. ‘Toen ze haar laatste kogel had verschoten, wierp ze het pistool uit het raam van het magazijn waarin ze zich had verschanst en kwam met haar beide handen omhoog uit haar schuilplaats tevoorschijn.’ De fotograaf zweeg even. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde. ‘Ze hadden haar toen als een hond moeten afschieten.’

De Cock negeerde de opmerking. ‘Was er nog iemand anders in dat magazijn?’ vroeg hij zakelijk.

Bram van Wielingen antwoordde niet direct. Hij kneep zijn lippen op elkaar. ‘Die… eh, die dode magazijnbediende. Ze had hem eerst gegijzeld.’

De Cock knikte begrijpend. ‘En hem daarna een kogel in zijn lijf gejaagd.’

Bram van Wielingen spreidde zijn handen.

‘Geen twijfel mogelijk. Op het FN-pistool zijn haar vingerafdrukken gevonden… heel duidelijk… en uit een genomen schiethand[3] is gebleken, dat zij ook inderdaad het wapen heeft gebruikt. De rechtbank in Arnhem had er ook geen enkele moeite mee. Hoewel ze heftig ontkende, heeft men het als bewijs aangenomen en haar tot twaalf jaar gevangenisstraf veroordeeld.’

‘En de anderen?’

‘Je bedoelt de bandieten met wie zij die roofoverval pleegde?’

De Cock knikte. ‘Ik meen mij vaag te herinneren dat zij niet alleen was.’

Bram van Wielingen schudde zijn hoofd. ‘Vermoedelijk waren ze met z’n vieren. Die drie anderen zijn nooit gepakt.’

De Cock staarde even voor zich uit. ‘Hoe verliep verder het onderzoek in die zaak? Weet men inmiddels wie die anderen zijn?’

Bram van Wielingen wees opnieuw naar de naakte dode op het bankbed. Zijn gezicht zag asgrauw.

‘Jeanne van Ark heeft nooit iets willen zeggen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Wat men ook heeft geprobeerd, dat loeder heeft de namen van haar medeverdachten nooit willen noemen.’

De Cock beluisterde de toon. ‘Loeder?’

Bram van Wielingen zwaaide wild met beide armen. Het leek alsof hij plotseling alle zelfbeheersing verloor.

‘Ja,’ riep hij fel, ‘een loeder.’

De Cock keek Bram van Wielingen enige tijd onderzoekend aan. De oude rechercheur had de altijd levenslustige en opgewekte fotograaf nog nooit somber gezien… zo opstandig, zo verward.

‘Voel je je goed?’ vroeg hij bezorgd.

Bram van Wielingen deed zijn beide ogen dicht. Het duurde seconden. Toen hij zich weer volkomen in bedwang had, bukte hij zich en pakte zijn koffertje.

‘Het gaat wel.’

De Cock kwam een stap naderbij en legde vertrouwelijk zijn hand op de rechterschouder van de fotograaf.

‘Je bent goed op de hoogte,’ formuleerde hij voorzichtig. ‘Je weet bijna alles van die overval in Wageningen… zoveel details.’

Bram van Wielingen zuchtte diep.

‘Ik heb de zaak destijds nauwlettend gevolgd. Ik voelde mij er min of meer bij betrokken. Mijn vrouw komt oorspronkelijk uit Wageningen. Ze heeft daar nog veel familie.’ De fotograaf keek opnieuw naar de dode; een koele blik vol haat. ‘Mijn zwager had haar kunnen wurgen. Die jonge magazijnbediende… was zijn zoon.’


De Cock steunde met zijn beide ellebogen op het blad van zijn bureau en liet zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten. ‘Heb je haar nagetrokken?’

‘Ja.’

‘En?’

Vledder tikte met zijn middelvinger op een dikke grijze map met groene linten. ‘Jeanne Pauline van Ark heeft een strafblad van hier tot gunter.’

‘Allemaal geweldsdelicten?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ze is al heel jong door het hele Wetboek van Strafrecht gewandeld. Het begon met kleine winkeldiefstallen, gevolgd door insluipingen bij oude mensen. Daarna werd ze hoofd van een groep minderjarige meiden, die beluste mannetjes beroofden.’

De Cock glimlachte. ‘Beluste mannetjes?’

Vledder knikte. ‘Een van de meiden lokte een man met vage beloften mee naar een park, waar hij vervolgens in een gezamenlijke actie werd beroofd.’

‘Een klassieke truc.’

Vledder grijnsde. ‘Die nog steeds goed werkt. Het heeft heel lang geduurd voordat de bende kon worden opgerold. Toen dook voor het eerst haar bijnaam op… Jeanne d’Arc.’

De Cock maakte een berustend gebaar. ‘Jeanne d’Arc… het lag voor de hand.’

Vledder schoof het dossier van zich af. ‘Doen we er nog wat aan?’

‘Waaraan?’

‘Die moord.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen iets op. ‘Ik begrijp je vraag niet.’

Vledder maakte een schouderbeweging. ‘Ze heeft een moord gepleegd,’ sprak hij achteloos. ‘En vermoedelijk meer dan één. Haar naam wordt ook genoemd inzake een roofoverval op een geldauto, waarbij een chauffeur het leven liet. Het is zonde om er veel tijd aan te verspillen.’

De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Zonde?’

Vledder knikte. ‘Er zijn belangrijker zaken waaraan we onze aandacht kunnen wijden.’

‘Zoals?’

‘Moord op een onschuldig slachtoffer.’

De Cock strekte de wijsvinger van zijn rechterhand naar hem uit. ‘Je bedoelt,’ reageerde hij scherp formulerend, ‘dat de gewelddadige dood van Jeanne Pauline van Ark geen onderzoek waard is… dat zij haar verdiende loon heeft gekregen… dat haar dood volkomen gerechtvaardigd is en dat de samenleving haar moordenaar of moordenares in feite dankbaar behoort te zijn voor zijn of haar bewezen diensten… dat hij of zij een voordracht verdient voor een lintje van de staat?’

Zijn stem beefde van puur sarcasme.

Vledder trok een somber gezicht. ‘Je zegt het zo cru,’ antwoordde hij verdedigend. ‘Je moet de realiteit onder ogen zien. Gesteld, dat onze Jeanne Pauline van Ark die twaalf jaar gevangenisstraf, die haar in Arnhem was opgelegd, ook daadwerkelijk had uitgezeten, dan had haar totale detentie onze samenleving… ik schat… zo’n anderhalf miljoen gulden gekost.’ De jonge rechercheur grijnsde. ‘Nu kost het niets en uit de dood is nog nooit een mens ontsnapt… zelfs de echte Jeanne d’Arc niet.’

‘Dat is een onbehoorlijke opmerking.’

‘Maar wel waar.’

De Cock stond van zijn stoel op. Zijn gezicht stond strak als een stalen masker. Hij boog zich naar Vledder toe. ‘Jij en ik… wij beiden gaan op zoek naar de moordenaar of moordenares van Jeanne Pauline van Ark… ongeacht haar verleden.’

Vledder knikte gedwee. ‘Oké boss,’ sprak hij gemelijk. ‘We gaan gezamenlijk de dood van Jeanne Pauline van Ark wreken.’

Het klonk spottend.

De handen van De Cock trilden van wrevel. ‘Ik ben jouw boss niet,’ reageerde hij fel. ‘Dat heb ik je meer gezegd.’

De oude rechercheur ademde diep.

‘En luister goed: wraak is nooit ons doel. Voor ons geldt: moord is moord… wie ook het slachtoffer is… dat maakt geen enkel verschil… en dat mag ook geen enkel verschil maken.’

Vledder zuchtte. ‘Mijn gevoel zegt dat er wel verschillen zijn.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Die verschillen mogen voor ons niet gelden,’ bepleitte hij geduldig. ‘Je kunt een moord niet sanctioneren… niet goedkeuren op basis van de hoedanigheid van het slachtoffer.’

De oude rechercheur liet zich in zijn stoel terugzakken en leunde achterover. De woordenwisseling met zijn jonge collega had hem aangegrepen. In zijn ziel huisden oude normen en waarden, die hij onder geen beding wilde verloochenen.

Vledder riep: ‘Binnen!’

De Cock keek op. Verzonken in gedachten had hij het kloppen op de deur van de recherchekamer niet gehoord.

De deur ging langzaam open. In de deuropening verscheen de gestalte van een stevig gebouwde jongeman met brede schouders. De Cock schatte hem op voor in de veertig. Hij had kortgeknipt gitzwart haar, donkere ogen en een olijfkleurige huid. Gestoken in een keurig lichtgrijs kostuum liep hij op de grijze speurder toe.

‘U bent rechercheur De Cock met ceeooceekaa?’

De grijze speurder knikte instemmend. ‘Perfect.’

De jongeman gebaarde naar de stoel naast het bureau van De Cock.

‘Mag ik gaan zitten?’

De Cock gebaarde uitnodigend. ‘Neemt u plaats en zeg mij wie u bent en wat u van ons verlangt.’

De jongeman liet zich op de stoel zakken en trok de pijpen van zijn pantalon iets op.

‘Ik ben Marinus Kleijn,’ opende hij. ‘Kleijn met een ee en een lange ij. Ik wil met u praten over de dood van Jeanne… Jeanne van Ark. Ik heb gehoord dat men haar vanmiddag heeft gevonden… vermoord.’

‘Dat klopt.’

‘Ik heb navraag gedaan. Een kleine man achter de tapkast van een cafeetje op de Achterburgwal zei mij dat ik naar de Warmoesstraat moest gaan en vragen naar rechercheur De Cock met ceeooceekaa.’

De grijze speurder knikte begrijpend. ‘Vanwaar uw interesse?’

‘Zij was mijn vriendin.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Uw vriendin?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof.

‘Ja.’

‘Sinds wanneer?’

Marinus Kleijn liet zijn hoofd iets zakken. ‘Sinds… eh, sinds zij uit de gevangenis in Breda kwam.’

De Cock hield zijn hoofd iets scheef. ‘U hielp haar bij haar ontsnapping?’

Marinus Kleijn keek geschrokken op. ‘Nee, nee,’ riep hij afwerend. ‘Ik heb met haar ontsnapping niets te maken.’ Hij zweeg even. ‘Hoewel… ik heb haar wel helpen ontkomen.’

‘Aan wie?’

‘Aan haar achtervolgers.’

De Cock boog zich iets naar voren. Zijn gezicht straalde vriendelijke welwillendheid uit. ‘Vertel mij hoe u haar hebt leren kennen?’ vroeg hij op een beminnelijke toon. ‘Chronologisch.’

Marinus Kleijn knikte traag voor zich uit. ‘Ik ben vertegenwoordiger van een uitgeverij in Baarn. Ruim een half jaar geleden… een dag of tien voor Kerstmis… reed ik ’s avonds met mijn auto van Breda in de richting van Dordrecht. Ik woon in Amsterdam en was op weg naar huis. Niet ver van Breda, nabij het kruispunt Zonzeel, zag ik een vrouw staan liften.’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Ik ben geen vrouwengek, geen man die avonturen zoekt. Ik neem ook nooit lifters mee, maar die vrouw stond daar aan de kant van de weg zo eenzaam, zo hulpeloos en voor het jaargetijde zo schaars gekleed, dat ik in een soort impuls afremde en mijn wagen een vijftig meter verder op de vluchtstrook tot stilstand bracht. De vrouw rende naar mijn wagen, trok het portier open en stapte in. “Waar moet u heen?” vroeg ik. De vrouw keek angstig achterom. “Het geeft niet,” riep ze. “Weg… weg van hier.”’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ‘En die vrouw was Jeanne van Ark?’

Marinus Kleijn knikte. ‘Zonder dat ik haar daarnaar vroeg, vertelde ze vrijwel onmiddellijk wie zij was… dat ze uit de gevangenis in Breda kwam… dat ze daar gedetineerd was om een gevangenisstraf van twaalf jaar uit te zitten.’

‘Wegens moord.’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Het was geen moord.’

De Cock keek hem geamuseerd aan. De grillige accolades rond zijn mond dansten. ‘Dat vertelde ze u?’

Marinus Kleijn knikte. ‘En ik geloof haar.’

‘Wat was het dan?’

‘Zelfverdediging. Toen Jeanne merkte dat de supermarkt door de politie was omsingeld, vluchtte ze het magazijn in. Daar was die magazijnbediende. Jeanne probeerde de jongeman gerust te stellen. Dat lukte niet. Hij viel haar steeds opnieuw aan… was niet voor rede vatbaar. Ze had hem al een paar maal van zich af geslagen. Pas toen hij met een stuk ijzer van een stelling op haar af kwam, heeft ze geschoten.’

De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Dat verhaal heeft ze ook aan de rechtbank in Arnhem verteld.’

Marinus Kleijn knikte. ‘Herhaaldelijk. Maar men nam haar daad niet als zelfverdediging aan. En haar criminele verleden pleitte niet in haar voordeel.’

De Cock maakte een berustend gebaar. ‘Begrijpelijk.’ Hij zweeg even. ‘Ze vond de straf die haar door de rechtbank was opgelegd te hoog?’

Marinus Kleijn spreidde zijn beide handen. ‘Ze had daar vrede mee,’ antwoordde hij zuchtend. ‘Hoewel haar advocaat erop aandrong, heeft ze geen hoger beroep aangetekend. Ze beschouwde het zware vonnis als een keerpunt in haar leven.’

‘Boetedoening?’

‘Zo mag u dat noemen.’

De Cock keek Marinus Kleijn doordringend aan. ‘Waarom vluchtte ze dan?’

Marinus Kleijn schudde zijn hoofd. ‘Ze vluchtte niet.’

De Cock keek hem verbijsterd aan. ‘Hoe… eh, hoe kwam ze dan weg?’ riep hij opgewonden. ‘Hoewel ik wel eens de indruk heb dat onze gevangenissen zo lek zijn als een mandje, neem ik toch niet aan dat men de deur voor haar openhield.’

Marinus Kleijn gebaarde heftig. ‘Jeanne werd ontvoerd. Tegen haar wil. Ze heeft zich als een waanzinnige tegen haar ontsnapping verzet.’

De Cock boog zich nog verder naar hem toe. ‘Door wie… door wie werd ze ontvoerd?’

‘Door de mannen met wie zij die overval in Wageningen pleegde. Zij hebben alles gepland.’

‘Waarom?’

Marinus Kleijn liet zijn hoofd zakken. ‘Omdat,’ slikte hij, ‘omdat ze haar in de gevangenis niet konden vermoorden.’

Загрузка...