Toen de onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst het lijk van Johnny van Maasdam wiegend op een brancard uit de woning hadden gedragen, schoof De Cock de gordijnen aan de straatzijde open en liet het daglicht toe. Vanuit het raam zag hij hoe de ambulancewagen van het trottoir wegreed en zich in het drukke verkeer mengde. Zijn blik volgde de wagen tot die uit het gezicht verdween. Het bezorgde hem steeds weer een melancholiek gevoel, wanneer hij het slachtoffer van een misdrijf zag afvoeren.
Johnny van Maasdam exit.
De oude rechercheur drukte de melancholie uit zijn hart. Lange jaren van ervaring met misdaad, leed en verdriet hadden hem geleerd zijn gevoelens te beheersen. Hij wreef zich peinzend over de kin en vroeg zich af wanneer en waarom Johnny van Maasdam in de woning van Benny Lefeberus was getrokken en wie daarvan op de hoogte was.
Met wie waren Benny Lefeberus en Johnny van Maasdam zo vertrouwd, dat zij argeloos een borreltje met hem of haar dronken. Want één ding was duidelijk: beiden hadden zich niet verweerd… hadden het gif dat hen werd toegediend, gedronken zonder enige argwaan te koesteren.
Met iets gespreide benen bleef de grijze speurder bij het raam staan. In zijn gedachten liet hij het onderzoek van die middag nog eens aan zich voorbijtrekken.
Dokter Den Koninghe, de oude lijkschouwer, had op zijn eigen laconieke wijze de dood geconstateerd. Hij had terloops opgemerkt dat de lijkstijfheid bij Johnny van Maasdam algemeen was en had opnieuw gesproken van een duidelijke farmacologische reactie die op vergiftiging wees.
Ben Kreuger, de dactyloscoop, had een paar greepjes gevonden, maar toonde zich niet optimistisch over de mogelijkheden tot identificatie. De sporen waren volgens hem te veel verveegd.
Bram van Wielingen had zich tijdens het onderzoek vreemd gedragen. Afstandelijk, nerveus. Het was duidelijk dat hij een direct persoonlijk contact ontweek.
Hij had snel en zwijgend zijn plaatjes geschoten en was zonder enige discussie of commentaar van de plaats delict verdwenen. Hij had zelfs geen afscheid genomen. En dat was, zo bedacht De Cock, ongewoon voor de anders zo vrolijke en levenslustige fotograaf.
De oude rechercheur besloot hem straks te bellen en hem te vragen hoe zijn zwager in Wageningen op de dood van Jeanne van Ark en haar mede-bendelid Benny Lefeberus had gereageerd.
Vledder kwam naast hem staan. ‘Weet je nog wat wij hier kwamen doen?’
De Cock knikte. ‘Snuffelen.’
Vledder trok een droevige grijns. ‘Dat hoeft niet meer,’ sprak hij timide. ‘Een ander is ons voor geweest. Er is naar iets gezocht. Zorgvuldig. Kasten en laden zijn overhoopgehaald. Er is in de hele woning geen velletje papier zo groot als een postzegel te vinden.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Vuurwapens?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ook geen munitie.’
De Cock kauwde even op zijn onderlip. ‘Vreemd,’ sprak hij wat afwezig. ‘Johnny van Maasdam was bezeten van vuurwapens. Hij bezat er vermoedelijk meer dan één. Niet voor niets stond hij als vuurwapengevaarlijk te boek.’
Vledder haalde zijn schouders op. ‘De moordenaar zal de wapens hebben meegenomen.’
De jonge rechercheur trok denkrimpels in zijn voorhoofd.
‘Als Johnny van Maasdam,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘de man is die in Wageningen de bejaarde bedrijfsleider van de supermarkt heeft doodgeschoten, dan neemt hij die moord mee in zijn graf.’
De Cock knikte. ‘Je hebt gelijk,’ sprak hij instemmend. ‘Het valt nu vrijwel niet meer te bewijzen dat hij het was. Geen officier van justitie zal er nog aan beginnen. Bovendien… volgens de wet vervalt strafvervolging bij de dood van de verdachte.’
Vledder lachte. ‘Een dwaze bepaling. Je kunt moeilijk een dode voor jaren in een cel plaatsen.’
De Cock trok een ernstig gezicht. ‘Je kunt een dode wel achteraf straffen voor daden tijdens zijn leven gepleegd, en daarbij zijn eigendommen confisqueren, zodat ze aan de Staat vervallen. Dat is in het verleden wel gebeurd.’
‘Een smerige streek.’
De Cock knikte. ‘Vooral voor de erfgenamen.’
Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Hoe je er ook over denkt… we mogen zijn moordenaar wel dankbaar zijn. Wie weet hoeveel moorden Johnny van Maasdam met zijn killersinstinct nog zou hebben gepleegd. Hij was nog jong.’
De jonge rechercheur zweeg even en spreidde zijn beide handen.
‘Als we het toch over de Staat hebben… onze geheimzinnige moordenaar bespaart de Staat der Nederlanden een hoop geld.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je bedoelt,’ reageerde hij loom, ‘aan opsporing, vervolging, berechting en bestraffing… in die volgorde.’
Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Een kapitaal. Jeanne van Ark, Benny Lefeberus en Johnny van Maasdam hadden gezamenlijk heel wat jaartjes lik te goed.’
De Cock keek zijn jonge collega bestraffend aan, maar ontweek een hernieuwde discussie over het onderwerp. Vledder spreidde zijn beide armen in een weids gebaar en gniffelde.
‘En hier in de wc,’ sprak hij met leedvermaak, ‘hangt geen verjaardagskalender.’
De Cock trok gelaten zijn schouders op. ‘Ik zal moeder Lefeberus eens vragen,’ reageerde hij rustig, ‘of Benny wel van verjaardagen hield.’
De oude rechercheur krabde zich nadenkend in de nek. ‘De computerexpert?’
Vledder maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Die kan pas morgen in de middag komen. Hij was bezig met een onderzoek naar een hacker.[11] We kunnen het hele spul ook op het hoofdbureau naar hem toe brengen.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Daar begin ik niet aan,’ sprak hij resoluut. ‘Ik vind computers griezelige dingen.’
Vledder lachte. ‘Het wordt tijd dat je met pensioen gaat. Ze zijn niet griezelig. Kinderen spelen al met computers.’
De oude rechercheur reageerde niet. Hij draaide zich half om en wees naar de ronde tafel met de vierkante fles en de twee borrelglaasjes. ‘Dat spulletje moet weer naar Rijswijk.’
Vledder knikte. ‘Ik zal ervoor zorgen.’
‘Heb je al een uitslag van het laboratorium?’
‘Je bedoelt van het vergif dat vermoedelijk bij de moord op Benny Lefeberus werd gebruikt?’
‘Ja.’
Vledder trok een pijnlijk gezicht. ‘Ik heb vanmorgen nog gebeld… voor de tweede keer. Ze zijn er in Rijswijk nog niet uit. Vermoedelijk is het een alkaloïde… een plantengif in combinatie met een andere stof. Men denkt aan insuline. Het moet een combinatie zijn die vrij snel tot bewusteloosheid en dood leidt.’
De Cock knikte en liep bij Vledder weg naar de slaapkamer waar ze het lijk van Johnny van Maasdam hadden aangetroffen. De scherpe blik van de oude speurder bleef rusten op een bundeltje kleren op een stoel naast het bed.
Vledder kwam hem na en volgde zijn blik.
‘Waarom,’ vroeg hij zuchtend, ‘neemt iemand de moeite om na de moord zijn slachtoffer te ontkleden en een panty om zijn nek te binden?’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Als ik het antwoord op die vraag wist… kende ik de moordenaar.’
Toen De Cock met Vledder in zijn kielzog de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapte, wenkte Jan Kusters hem met een kromme vinger.
De Cock liep op de balie toe. Hij monsterde het gezicht van de wachtcommandant. Het stond op storm.
‘Wat is er?’ vroeg hij bezorgd. ‘Er is toch niet nog een lijk?’
Jan Kusters schudde zijn hoofd en wees naar het mutatierapport in de schrijfmachine op zijn bureau.
‘Marinus Kleijn is weg.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Hoe bedoel je… weg?’
‘Hij is op last van de commissaris heengezonden.’
De Cock glimlachte.
‘Prachtig.’
De wachtcommandant gebaarde omhoog.
‘Die griet is woest.’
De Cock veinsde verbazing.
‘Welke griet?’
‘Die griet, die bij jullie hoort… die Gabriëlle de Poortere. Ze verwijt Buitendam dat hij zich door jou heeft laten ompraten.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht. ‘Openlijk?’
Jan Kusters knikte. ‘Ze kwam hier bij mij aan de balie en vroeg of zij de arrestant Marinus Kleijn mee kon krijgen voor een nader verhoor.’
‘Hoe laat was dat?’
‘Een uur of twee.’
‘En?’
De wachtcommandant maakte een schouderbeweging. ‘Ik vertelde haar dat de arrestant Marinus Kleijn al ruim een uur geleden op last van de commissaris was heengezonden.’
Jan Kusters sloeg zijn hand voor zijn mond. ‘Mensen, mensen, wat ging die meid tekeer. “Dat is het werk van die oude De Cock!” schreeuwde ze. “Die mag mij niet… die gunt mij dit succes niet.” Ze trommelde hier met haar vuisten op de balie. “Ik zal Buitendam,” siste ze, “eens vertellen hoe ik over zijn leiding denk.”’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Toe maar.’
Het klonk geamuseerd.
De wachtcommandant gebaarde naar de trap. ‘Ze is naar boven gevlogen. Woedend.’
‘Naar de commissaris?’
De wachtcommandant grinnikte. ‘Dat vermoed ik. Hondsbrutaal. Zij is zo’n type die dat doet.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik vrees, dat Gabriëlle de Poortere bij de recherche geen lang leven is beschoren.’
De grijze speurder draaide zich half om en keek in het gezicht van Vledder. Het zag bleek. De jonge rechercheur ademde diep.
‘Is het waar?’
‘Wat?’
‘Heb jij vanmorgen commissaris Buitendam aangeraden om Marinus Kleijn heen te zenden?’
De Cock knikte. ‘Ik heb hem gezegd dat het een wijs besluit zou zijn als hij dat in overleg met de officier van justitie zou doen.’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Een wijs besluit?’ Zijn stem trilde van ongeloof.
‘Weet je, dat ik medeverantwoordelijk ben voor zijn arrestatie? Mijn naam en handtekening staan in het proces-verbaal van aanhouding.’
De Cock sloot even zijn ogen. ‘Dat weet ik.’
Vledder hield zijn hoofd iets schuin. ‘Toch adviseerde jij Buitendam om Marinus Kleijn heen te zenden?’
De Cock zuchtte diep. Het onderhoud deed hem pijn. Hij had spijt dat hij zijn jonge collega niet onmiddellijk had ingelicht. De oude rechercheur had ook niet verwacht dat commissaris Buitendam na het stormachtige onderhoud zo snel zou reageren.
‘Marinus Kleijn is onschuldig,’ antwoordde hij kalm. ‘Elk uur dat hij langer in de cel zat, was naar mijn gevoel een uur te veel.’
Vledder zwaaide met zijn armen. ‘Gevoel,’ snoof hij verachtelijk, ‘gevoel. Heb je bewijzen van zijn onschuld? Weet je wie de werkelijke dader is?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat weet ik niet.’
De jonge rechercheur stak zijn wijsvinger beschuldigend naar hem uit. ‘En die panty’s,’ brieste hij, ‘die panty’s die Gabriëlle de Poortere in zijn nachtkastje vond?’
De Cock antwoordde niet. Hij bleef even staan. Besluiteloos. Toen liep hij bij de jonge rechercheur vandaan de trap op.
Vledder volgde mokkend.
Toen de grijze speurder de recherchekamer binnenstapte, stormde Gabriëlle de Poortere op hem af. Haar gezicht zag rood en haar blonde haren hingen verward langs haar hoofd.
‘Dat is uw werk,’ snauwde ze.
De Cock veinsde onbegrip. ‘Wat?’
Gabriëlle de Poortere duimde over haar schouders.
‘Het heenzenden,’ riep ze luid. ‘Het heenzenden van de arrestant Marinus Kleijn. U hebt dat geadviseerd en commissaris Buitendam heeft het niet aangedurfd om uw advies naast zich neer te leggen. Hij is een slappeling… een slappeling, zoals elke chef bij de Amsterdamse politie.’
De Cock tuitte zijn lippen. ‘Dat is jouw overtuiging?’ vroeg hij bedaard.
Gabriëlle de Poortere knikte nadrukkelijk. ‘Absoluut. Er deugt niets meer in dit korps van oude fossiele knarren.’
De Cock voelde geen lust tot een discussie. Hij liep aan haar voorbij, hing zijn hoedje aan de kapstok en wurmde zich uit zijn regenjas.
Gabriëlle liep hem na. ‘Commentaar?’ vroeg ze strijdlustig.
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik vind alleen dat je snel conclusies trekt,’ sprak hij gelaten. Hij trok zijn schouders op. ‘Maar misschien hoort dat wel bij jonge mensen.’
De oude rechercheur liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Vledder en ik komen net terug van de Bos en Lommerweg,’ ging hij rustig verder. ‘Daar, op de derde etage, in de woning van Benny Lefeberus, troffen wij het lijk van Johnny van Maasdam aan.’
Gabriëlle de Poortere keek hem argwanend aan. ‘Wie is… eh, Johnny van Maasdam?’
‘Net als Benny Lefeberus een voormalig lid van de bende van Jeanne d’Arc.’
Gabriëlle de Poortere boog zich iets naar hem toe. ‘Vermoord?’
De Cock knikte traag. ‘We troffen hem spiernaakt aan… en om zijn nek zat een nylon panty.’
Gabriëlle de Poortere keek hem met grote ogen aan. Haar onderlip trilde. ‘Een nylon panty?’ herhaalde ze hees.
De Cock gebaarde in haar richting. ‘Net als bij Jeanne van Ark en Benny Lefeberus.’
Gabriëlle de Poortere sloeg haar beide handen voor haar gezicht. ‘Marinus Kleijn…’ hijgde ze, ‘hij heeft opnieuw toegeslagen.’ Haar boezem deinde op en neer. ‘En u hebt hem die kans gegeven.’