Op 29 augustus 2010 overleed mijn grote vriend Appie.
Appie en ik kenden elkaar sinds 1980. Hij werkte als doorgewinterde rechercheur in de kruip-door-sluip-doorverdiepingen van Bureau Warmoesstraat. Hij zat achter in de grote recherchekamer, aan een bureautje bij het raam van de binnenplaats. ‘Laat maar eens zien, jongen…’ zei hij vriendelijk, toen ik als nerveus jong broekie in uniform een proces-verbaal kwam brengen.
Al jaren hadden we plannen om samen ‘eens iets te doen’. Maar Appie had het te druk met zijn prachtige De Cock-serie en al zijn lezingen en signeersessies. Tot in 2007 het noodlot toesloeg en Appies vrouw en grote liefde Marretje overleed. Appie stopte met schrijven en had in weinig dingen meer zin. Ik was dan ook blij verrast dat hij mij een jaar later belde en zei: ‘Nu heb ik wel weer zin om iets te doen…’
Wonderwel klikte het ook tussen ons als schrijvers — dat moet je altijd maar afwachten. En zo ontstonden Peter van Opperdoes, de ervaren rechercheur van bureau Raampoort, en zijn trouwe collega Jacob.
‘Laten we als hoofdpersoon een rechercheur nemen wiens vrouw net is overleden…’ zei Appie.
‘Prachtig,’ zei ik.
‘… maar hij praat nog steeds met haar,’ zei Appie vervolgens.
En toen kon ik, ontroerd als ik was, niks meer zeggen.
Al die dagen dat wij als vrienden samen aan het schrijven waren en verhalen verzonnen, zal ik koesteren als prachtige herinneringen. ‘Zet twee rechercheurs bij elkaar en je hebt een verhaal,’ zei Appie altijd. ‘Maar als die rechercheurs dan ook nog allebei schrijver zijn, heb je stof voor wel honderd boeken.’ We hadden serieuze gesprekken over onze boeken, maar wat hebben we tijdens het schrijven ook altijd verschrikkelijk gelachen… Om rare plotwendingen, om harde politiehumor, om onmogelijke manieren om een boek te laten eindigen. Maar ook om herinneringen aan collega’s, bazen, en situaties die we hadden meegemaakt.
Omdat we om en om een hoofdstuk schreven, was het soms raden wat de ander bedoelde. Zo wilde Appie mij — of althans, Jacob — in ons eerste boek naar Rusland laten gaan. In diverse hoofdstukken schreef hij voorzetjes zodat Jacob voor een onderzoek naar een Russisch pistool naar Moskou zou moeten afreizen. Maar elke keer bedacht ik in het hoofdstuk daarna iets waardoor dat niet nodig was. Appie sloeg zich dan op de knieën van pret en probeerde het prompt in het volgende hoofdstuk weer.
Appie had dus veel lol in de oude rechercheur Van Opperdoes en Jacob, zijn trouwe collega. Over één ding was hij heel stellig. ‘Je moet wel doorgaan, hoor. Van Opperdoes moet blijven leven, ook als ik er niet meer ben.’ Daarom wilde hij per se dat vanaf nu, ons derde gezamenlijke boek, onze namen omgedraaid werden. ‘Om de bekendheid hoef ik het volgens mij niet meer te doen,’ grinnikte hij dan.
De laatste maanden hadden we vaak gesprekken over de dood. Hij wist, als geen ander, dat niemand het eeuwige leven heeft. ‘Maar weet je wat de ellende is?’ zei hij dan. ‘Je gaat nooit in één keer dood.’ Ik begreep wat hij bedoelde. Hij had de geest van een charmante jonge man, en zo gedroeg hij zich ook, maar had met zijn 86 jaar onvermijdelijk het lichaam van een oude man. En toen dat lichaam hem langzaam maar zeker in de steek liet, wilde hij het liefst stilletjes gaan slapen, om niet meer wakker te worden.
Een week of drie voor zijn overlijden, bleek hij onverwacht zo ernstig ziek te zijn, dat zijn lichaam eerder dood wilde dan zijn geest. ‘Ik heb nog helemaal geen tijd om dood te gaan, er zijn nog zoveel leuke dingen… maar ja…’ zuchtte hij dan.
‘Misschien zie je je vrouw straks wel weer,’ zei ik tegen hem, vlak voordat hij insliep. Hij haalde zijn schouders op en glimlachte geheimzinnig. ‘Ik merk het wel…’
Appie is rustig gaan slapen, om niet meer wakker te worden.
Appie Baantjer, een groot mens, een groot schrijver, is er niet meer.
Ik zal hem ontzettend missen en met veel warmte aan hem terugdenken zoals hij was.
Vol liefde, vol humor, en nu weer gelukkig bij de vrouw die hij zo miste.
Simon de Waal