Jacob hing de kopie van het rijbewijs op het grote witte bord dat sinds kort de muur van de recherchekamer sierde. Met stiften konden ze er aantekeningen op maken, en met magneetjes papieren op plakken. Van Opperdoes had er niet zoveel mee, maar Jacob vond het wel prettig om geheugensteuntjes op te schrijven.
Aan de linkerkant hing een foto van Bart Scholing oftewel Hempie, met daaronder ‘Lijk 1 — Stenen Hoofd’. Aan de rechterkant hing een foto van Willem van Kampen, met daaronder ‘Lijk 2 — kofferbak Audi Westerdoksdijk’.
Onder Lijk 1 hing een foto van mevrouw Van Lier met de opmerking ‘zelfde moordenaar??’ en onder Lijk 2 had Jacob een foto van de huurauto en de kopie van het rijbewijs gehangen. Hij deed een stapje terug en bekeek het overzicht.
‘Peter?’ vroeg Jacob voorzichtig.
Van Opperdoes volgde Jacob met zijn ogen. ‘Ja?’
‘Waar we het in de auto over hadden… eigenlijk vroeg ik dat met een bepaalde reden.’
Van Opperdoes ging er eens voor zitten. Hij schoof zijn stoel aan, en leunde achterover. ‘Zo? Welke dan?’
Jacob wees op het bord. ‘Ik weet… Ik weet dat je dingen hoort. Dat je… het klinkt oneerbiedig, maar zo bedoel ik het niet… stemmen hoort.’
‘Eén stem,’ corrigeerde Van Opperdoes hem vriendelijk.
‘Ja, natuurlijk. Eén stem. Maar wat ik eigenlijk bedoel…’ Hij wees naar het bord met alle gegevens erop. ‘We hebben een flink aantal dingen die we moeten doen. We moeten woningen doorzoeken, de woning van Hempie bijvoorbeeld. We moeten weten waar die Willem van Kampen woont, met wie hij omging. We moeten prioriteiten stellen. Ik bedoel…’ Hij stokte.
Van Opperdoes keek hem vriendelijk aan. Zijn stem klonk warm. ‘Jacob, zeg me gewoon wat je op je lever hebt.’
Jacob slikte. ‘Waarom zijn we eerst naar dat verhuurbedrijf gegaan, en bijvoorbeeld niet naar de woning van een van de slachtoffers? Had jij daar een bepaalde reden voor?’
Van Opperdoes weifelde. Moest hij Jacob vertellen dat zijn vrouw hem had gevraagd of hij al iets wist over de huurauto? En dat hij vond dat het feit dat ze hem vroeg naar de auto voor hem een aanwijzing was, een duwtje in de juiste richting van de oplossing?
Van Opperdoes wreef over zijn slapen, en dacht na hoe hij zijn gevoel moest formuleren. ‘Jacob… laat ik heel eerlijk zijn. Toen ik hier op het bureau kwam… en jij een paar weken met mij gewerkt had… twijfelde je aan mijn geestelijke vermogens.’
Jacob wilde hem onderbreken, maar Van Opperdoes hief vriendelijk maar beslist zijn hand omhoog.
‘Wacht even. Toen ik hier kwam, waren de geruchten van de Warmoesstraat mij al voorgegaan, dat weet ik heus wel. Mijn vrouw was overleden, en ik was een eenzame zonderling geworden, die vaak in zichzelf aan het brabbelen was. Waar of niet?’
Jacob ontweek het antwoord handig. ‘Ik heb je nooit zo gezien.’
‘Maar die geruchten waren er toch?’ drong de oude rechercheur aan.
‘Ja, die waren er,’ gaf Jacob schoorvoetend toe.
‘Precies. Maar jij hebt mij nooit veroordeeld. Ook al deed ik vreemd, ook al ben ik graag alleen, ook al hoor ik stemmen.’
Jacob knikte gelaten.
De oude rechercheur keek hem aan. Zijn oude ogen stonden scherp, maar zacht. ‘Ik weet het ook niet. Sinds ze is overleden is het alsof ze er gewoon nog is. Niet fysiek, maar in mijn gedachten. In mijn gevoel. Om me heen. Het kan zijn dat ik mezelf voor de gek houd. Wat zeg ik… misschien ben ik wel gek en moet ik me eens laten onderzoeken. Die stem van haar, die ik hoor… voor hetzelfde geld is het mijn intuïtie… of mijn onderbewustzijn dat zich met het onderzoek bezighoudt, en dat zegt: “Die huurauto, die is belangrijk. Ga daar achteraan.” Ik weet het ook niet.’
Jacob stond op en keek even op de gang of daar misschien iemand stond die hun gesprek kon horen. Hij sloot de deur en kwam op het bureau van Van Opperdoes zitten.
‘Dus zij heeft tegen je gezegd dat die huurauto belangrijk was?’
Van Opperdoes aarzelde even en haalde zich haar letterlijke woorden voor de geest. ‘Niet met zoveel woorden. Ze vroeg of ik er al iets over wist.’
‘Dan is het goed. Dan moeten we daarmee verder.’
‘Dan is het goed?’ Van Opperdoes keek hem oprecht verwonderd aan.
Jacob glimlachte. ‘Natuurlijk. Of het nou jouw vrouw is, je onderbewustzijn of je intuïtie, ik vertrouw ze alle drie. Praat jij maar lekker door.’
Een glimlach danste licht om de mond van Van Opperdoes, nadat Jacob zich had omgedraaid.
‘Hi hi,’ zei zijn vrouw.
‘Ssst…’ zei Van Opperdoes in zichzelf.
Gezichten wisselden elkaar in hoog tempo af. Allemaal mannen die recht in de camera keken. Sommige boos, de meeste stoïcijns, sommige trokken een gek gezicht.
Van Opperdoes zuchtte. ‘Ik heb weleens zo’n televisieserie gezien, uit Amerika. Cee Cee Aaa of zoiets…’
‘csi.’
Van Opperdoes keek Jacob aan. ‘Cie Es Aai. Ja, dat zou zomaar kunnen. In ieder geval, daar lieten ze een computer dit werk doen. Die vergeleek een gezicht met alle politiefoto’s en plukte er razendsnel de goede verdachte uit. Echt heel snel.’
Jacob klikte naar de volgende foto. ‘Dat is televisie.’
‘Bestaat zoiets niet?’ wilde Van Opperdoes weten.
Klik, deed Jacob. ‘O ja, het zal vast wel bestaan. Maar wij hebben het niet.’
Van Opperdoes wees op de computer. ‘Hoe ver ben je nu?’
Jacob keek. ‘Foto achtenvijftig van de zeventienhonderddrieëntwintig. En dan is nog niet eens zeker of hij ertussen zit. Hij heeft natuurlijk alleen een politiefoto in ons systeem als hij ooit is gearresteerd.’
‘Dat is een hele kleine speld in een enorme hooiberg. Dan zitten we hier morgen nog.’
Van Opperdoes stond op en greep zijn dikke montycoat. Hij liep naar de trap en riep naar boven. ‘IJsselstein!!’
Van ver weg kwam antwoord. ‘Ja…?’
‘Heb je al wat?!’
Het duurde even voor er een zacht maar gefrustreerd ‘neehee’ terug klonk.
Van Opperdoes grinnikte en keek de recherchekamer in, waar Jacob nog trouw zat te klikken. ‘Ga je mee?’
Peter van Opperdoes stond voor het bureau te wachten. Hij ademde de koude lucht diep in, wat zijn vermoeidheid een beetje verdreef. Het was de hele dag grauw en donker gebleven.
‘Met de auto?’ vroeg Jacob.
De oude rechercheur maakte een loom armgebaar de Marnixstraat in. ‘Zullen we dat stukje lopen? Een beetje beweging en frisse lucht zal ons goeddoen. Mij in ieder geval wel…’
Jacob wees omhoog. ‘Frisse lucht? Zie je dat?’ Dreigende wolken joegen elkaar na boven de Jordaan.
Van Opperdoes keek hem quasimeewarig aan en trok de kraag van zijn jas omhoog. ‘Ben jij nou een jonge kerel?’
Ze staken over naar het Marnixplantsoen en passeerden het beeld dat daar in het gras stond; een blauwe, rennende man met een vioolkoffer, die onder het rennen beleefd zijn hoed lichtte.
‘Geweldig toch… dat kan alleen in Amsterdam,’ wees Van Opperdoes vrolijk.
Jacob wist precies wat hij bedoelde; de anonieme kunstenaar had niet alleen dit kunstwerk illegaal in Amsterdam geplaatst, maar ook nog vijf andere kunstwerken. Ze waren echter zo mooi en apart, dat de gemeente had besloten ze te laten staan. Het meest opvallende kunstwerk was de enorme violist die door de vloer van het stadhuis omhoog brak.
Altijd als Van Opperdoes langs het beeld liep, had hij de neiging het rennende mannetje even vriendelijk terug te groeten.
‘Is eigenlijk ooit bekend geworden wie die beelden heeft gemaakt?’
Van Opperdoes stapte flink door. ‘Het gerucht ging dat het koningin Beatrix was.’
Jacobs ogen werden groot. ‘Kom op… de koningin?’
Van Opperdoes keek hem geamuseerd aan. ‘Ga maar eens kijken in de Stopera. Daar staat ook een beeld van een violist. Prachtig beeld, komt door de vloer omhoog.’
‘En daar staat haar naam bij?’
Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Nee, maar het gezicht van de violist verraadt de maker. Zeggen ze.’
‘Echt? Is het het gezicht van Beatrix?’
‘Nee, van prins Claus. En iedereen weet dat onze majesteit een zeer verdienstelijk beeldhouwster is. Bovendien is er nogal wat invloed nodig om ongezien een enorm kunstwerk in het Stadhuis te plaatsen.’
Jacob probeerde aan het gezicht van Van Opperdoes te zien of hij hem in de maling zat te nemen, maar hij kon niets ontdekken.
‘Weet jij wie het is?’
Van Opperdoes keek Jacob aan, terwijl zijn pretogen glinsterden. ‘Laat ik je dit vragen… Woont de koningin in de Jordaan?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde Jacob.
Van Opperdoes glimlachte geheimzinnig. ‘De beeldhouwer wel.’
‘Het is dus niet de koningin?’
Van Opperdoes schudde zijn hoofd, maar leek niet van plan het raadsel te onthullen. Hij wees rechtdoor, de Marnixstraat in, als teken dat hun doel daar verderop lag.
‘Westerstraat 3, eenhoog?’ raadde Jacob dus maar. ‘De woning van Hempie van het Stenen Hoofd?’
Van Opperdoes knikte. ‘Laten we daar maar eens gaan kijken, vind je niet? Dat weten we tenminste zeker, dat hij daar woont.’
Jacob keek op zijn horloge. ‘Ja, dat weten we, want van Willem van Kampen, ons lijk nummer twee uit de kofferbak, weten we helemaal niks. Niet eens waar hij woont. Oké, dan doen we eerst de Westerstraat. En daarna is het mooi geweest voor vandaag. Ik wil eten en slapen. Niet per se in die volgorde, trouwens…’
Door die woorden voelde Van Opperdoes plotseling zijn eigen moeheid weer. Ook de kou begon onaangenaam door zijn jas te dringen. De gedachte aan zijn warme bed was plotseling aanlokkelijk. ‘Goed idee,’ beaamde hij dus maar.
Zelfs de Westerstraat, toch een van de drukste straten van de Jordaan, kwam vandaag niet echt tot leven. Kou en donkere wolken hadden alle Jordanezen hun huis in gejaagd. De enkeling die normaal gesproken de kou nog zou trotseren, op het bankje bij café Winkel op de hoek van de Noordermarkt, had zijn beker thee mee naar binnen genomen en zat achter het raam naar buiten te kijken. Peter van Opperdoes zag het en stootte Jacob aan.
‘Je wou toch eten? Daar gaan we zo zitten. Lekker warm.’
Jacob keek naar het oude hoekpand, waaruit het warme licht zo aanlokkelijk door de ramen fonkelde, en knikte vergenoegd. ‘Daar moet vast wel een goed ontbijt te krijgen zijn.’
Van Opperdoes keek op zijn horloge. ‘Ontbijt? Weet je wel hoe laat het inmiddels is?’
Jacob wuifde overdreven slap met zijn arm. ‘Ik heb geen enkel idee van tijd meer. Ik geef ruiterlijk toe dat ik honger, dorst en slaap heb, maar ik ga door, omdat ik een echte keiharde rechercheur ben.’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Dat is mooi. En kijk… we zijn er al.’ Hij keek omhoog langs het pand bij nummer drie, een mooi oud Amsterdams huis.
Hempie, oftewel Bart Scholing, oftewel Lijk nummer 1 van het Stenen Hoofd, woonde op een prachtig punt, daar waar Prinsengracht, Westerstraat en Noordermarkt bij elkaar kwamen. Waarschijnlijk had hij vanuit zijn raam een prachtig uitzicht over de Noordermarkt gehad, maar voorlopig waren Peter van Opperdoes en Jacob gestrand bij de toegangsdeur van zijn woning op de eerste verdieping.
De bovenbuurman van tweehoog had hen dan wel binnengelaten tot het trapportaal, maar de woning van Hempie bleek meer dan deugdelijk afgesloten. En niemand anders dan Hempie had de sleutel, zei diezelfde bovenbuurman.
Hij noemde Hempie een ‘opgezwolle miesgasser’, die als een manke pauw over de Westermarkt liep. Waar hij zijn geld mee verdiende, dat wist de buurman niet, maar hij legde zijn vinger langs zijn neus, als teken dat het waarschijnlijk niet helemaal deugde. Meer wist hij niet te vertellen, en hij liet de twee rechercheurs alleen achter op de duistere trap.
Jacob ging van arren moede maar op de trap zitten en belde met de technische recherche. Hij kreeg te horen dat ze het lichaam van Hempie reeds onderzocht hadden, maar niets op hem hadden gevonden: geen portemonnee, geen telefoon, geen sleutels. Maar belangrijker dan dat: ook geen sporen.
Teleurgesteld hing Jacob op. ‘Zo komen we niet veel verder.’
Van Opperdoes keek naar de ingang van de woning, waar stevige pensloten de deur onwrikbaar afsloten.
‘Ze hadden allebei dus niets bij zich,’ peinsde hij. ‘In ieder geval geen huissleutels, en dat is raar, want als ik mijn huis uit ga, controleer ik altijd even of ik mijn sleutels niet ben vergeten.’
‘Twee keer een roofmoord dan? Om later het huis leeg te halen?’
De oude rechercheur schudde langzaam zijn hoofd. Niet als een ontkenning, maar omdat hij het ook niet wist.
‘Misschien om het ons lastiger te maken. Ze hadden ook geen papieren bij zich. Vergis je niet: wij kennen Hempie niet, zijn vingerafdrukken staan niet in ons systeem. Als Aloysius niet had verteld waar hij woonde, wisten we misschien nog steeds niet wie hij was. En wat levert dat op voor de moordenaar?’
Jacob knikte. ‘Tijdwinst. In deze belangrijke eerste uren. De identiteit is vaak toch het eerste wat we willen weten.’
Van Opperdoes knikte en legde zijn hand op de deur van Hempie. ‘Precies. Weet wie het slachtoffer is, en je weet wie de dader is. Bel de meldkamer maar en laat ze iemand sturen die dit open kan breken.’
Het duurde een halfuur voor een dikke, morsige man arriveerde, die met zichtbare tegenzin een zwaargevulde gereedschapskist naar boven sjouwde. Hij bromde iets onverstaanbaars naar beide rechercheurs en knikte vragend naar de deur.
‘Ja, dat is hem…’ beaamde Van Opperdoes op goed geluk.
De man bromde weer iets onduidelijks, haalde een boormachine uit zijn kist en begon met een imposante ijzerboor de sloten uit te boren, onder luid gegrom en overvloedig gezweet. Na een kwartier tikte de man met een hamer op de deur, die daarna openzwaaide. Met een galant gebaar stapte hij opzij en verleende de twee rechercheurs toegang.
Van Opperdoes knikte hem toe. ‘Bedankt.’
De man borg zijn boormachine op en draaide twee ijzeren ogen in de deur en de deurstijl. ‘Wacht maar tot je de rekening krijgt, directeur…’
Met een vette grijns gaf hij een hangslot met sleutels aan Jacob. Op die manier kon de woning worden afgesloten en verzegeld, zodat niemand anders naar binnen kon.
De woning van Hempie voldeed aan de verwachtingen die Van Opperdoes ervan had. Hempie was door Aloysius en de bovenbuurman omschreven als een blaaskaak, en zijn inrichting was ook die van een blaaskaak.
Op de eettafel lagen vier glimmende, peperduur uitziende horloges — allemaal vals, oordeelde Jacob. Aan de muur hing een groot plat televisiescherm. Alles in de woning leek te willen imponeren, maar wie erdoorheen keek zag dat het allemaal goedkope — of valse — spullen waren. Dingen van werkelijke waarde waren er niet te vinden.
De twee rechercheurs doorzochten de woning grondig, maar troffen geen persoonlijke spullen van Hempie aan. Geen sleutels, portemonnee of telefoon. Van Opperdoes bekeek de deursloten.
‘Toch moet hij sleutels bij zich hebben gehad. Alle sloten waren van buitenaf gesloten.’
‘Klopt. En zo blijven er toch nog wel wat vragen over.’ Jacob slenterde door de woning en bekeek de televisie. ‘Een of ander goedkoop merk. Lijkt heel wat, maar stelt niks voor.’
Van Opperdoes knikte langzaam. ‘Als we de buurman en Aloysius mogen geloven, is dat volledig in overeenstemming met zijn karakter en gedrag. Hij leek heel wat, maar stelde niks voor. Kom, we zijn klaar. Niets te vinden hier, en niemand is hierbinnen geweest buiten Hempie. De woning is duidelijk niet doorzocht.’
Jacob knikte instemmend, sloot de deur met het hangslot en plakte een verzegeling op de deur.
Café Winkel lonkte aangenaam en warm vanaf de overkant toen ze de benedendeur van Hempies woning achter zich dichttrokken. Van Opperdoes sjokte de Westermarkt over, liep de trapjes van het café op en liet zich zuchtend in een stoeltje bij het raam zakken.
‘Wat kan ik jullie brengen?’ vroeg de jonge serveerster.
Van Opperdoes keek naar Jacob, die knikte. Van Opperdoes kon wel raden wat hij wilde.
‘Doe maar twee thee. Met appelgebak.’
‘Slagroom?’
‘Ach, waarom niet. Nu we hier toch zijn…’ bromde de oude rechercheur goedmoedig. ‘Jij toch ook?’
Jacob knikte, en keek peinzend uit het raam naar de woning van Hempie.
‘Hempie kennen wij niet als een crimineel,’ begon hij toen de serveerster weg was. ‘Zijn vrienden en buren kennen hem als een grote opschepper, maar dat is dan ook alles. Ook in z’n huis…’ Jacob haalde zijn schouders op ‘… was niets te vinden. Niets verdachts… niets opvallends.’
‘Klopt allemaal.’ Van Opperdoes keek tevreden naar de dampende appeltaart die uit het warme bakblik werd geschept en waar een grote toef verse slagroom naast werd gelepeld.
‘Maar waarom werd hij dan vermoord? Dat was geen ongeluk, en ook geen uit de hand gelopen ruzie. Drie kogels in de borst, dat is een doelbewuste liquidatie.’
De serveerster zette de appeltaart op hun tafeltje. Van Opperdoes plantte zijn vork in de taart, om vervolgens nadenkend te kauwen. ‘Ik heb echt nog geen idee waarom hij vermoord is.’ Hij staarde voor zich uit en wreef vervolgens vermoeid in zijn ogen.
Zwijgend aten de twee hun appeltaart. Jacob gooide een scheut melk in zijn thee.
‘Is dat nou echt lekker?’ Van Opperdoes trok een afkeurend gezicht.
Jacob grijnsde breed. ‘Ik vind het heerlijk zo. Het geeft me een goed gevoel. Nostalgisch bijna. Thee zoals bij mijn moeder… veilig thuis, in de donkere wintermaanden.’
Hij zette zijn thee neer op het moment dat de oude rechercheur zijn laatste stuk appeltaart met smaak naar binnen werkte.
Van Opperdoes legde zijn vorkje neer. ‘Lekker ontbijt.’
Jacob keek op zijn horloge. ‘Diner zul je bedoelen.’
‘Wat dan ook… het had niet veel langer moeten duren… dit kwam precies op tijd.’
Jacob fronste, en een diepe denkrimpel trok over zijn voorhoofd. ‘Dat vroegen we ons net toch af… Waarom werd Hempie vermoord?’
‘Dat was zo ongeveer de vraag, ja.’
‘Ik heb een idee.’
Van Opperdoes knikte. ‘Ik ook. Ineens schiet me iets te binnen.’
‘Mij ook. Wat denk jij dan?’
Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Jij eerst.’
‘Jij zei dat deze appeltaart precies op tijd kwam. Op tijd. Stel je voor dat Hempie op de verkeerde tijd op de verkeerde plek was.’
Van Opperdoes glimlachte. ‘Hij heeft de moord op Willem van Kampen gezien. Hij heeft gezien dat Willem van Kampen in de kofferbak van de auto werd gelegd, en is in paniek weggerend.’
Jacob knikte opgetogen. ‘De moordenaar volgt hem het Stenen Hoofd op, haalt hem daar in, omdat Hempie niet verder kan dan het water in, wat hij niet doet…’
‘En schiet de getuige van de moord op Willem van Kampen dood.’
Jacob leunde achterover, met zijn handen achter zijn hoofd. ‘De moordenaar merkt op dat moment dat er nóg een getuige is, namelijk mevrouw Van Lier. Op dat moment doet hij niets… Misschien hoort hij in de verte al de sirenes, omdat iemand de politie heeft gebeld.’
‘Aloysius,’ knikt van Opperdoes.
‘Precies. Dus later, als de politie weer weg is, zoekt de moordenaar haar op, en vermoordt haar ook.’
Van Opperdoes plukte aan zijn neus. Dit was een theorie die naadloos paste. ‘Toevallig… Ik dacht net zoiets. Verkeerde plaats… verkeerde tijd. Voor allebei.’