Hoofdstuk 12

Peter van Opperdoes wachtte geduldig af tot Jacob klaar was op de computer. Het nieuwe softwaresysteem dat de politie onlangs had geïnstalleerd was abracadabra voor hem, dus Jacob mocht wat dat betrof de honneurs waarnemen.

‘En?’ vroeg hij.

‘Even geduld…’

De oude rechercheur liep naar de kleine cd-speler die Jacob ooit voor hem had meegenomen en drukte op ‘Play’. Zachte muziek klonk door de recherchekamer.

‘En wie is dit?’ wilde Jacob weten.

De oude rechercheur keek hem bestraffend aan. ‘Frank Sinatra. Ga me niet vertellen dat je die niet kent.’

‘Tuurlijk ken ik hem wel. Ik hérkende hem alleen even niet.’

‘Een subtiel, maar essentieel verschil,’ vond Van Opperdoes. ‘Jij hoort te veel van die jongehondenmuziek. Luister toch eens goed. Op een gegeven moment zul je hem uit duizenden herkennen. Die stem, maar vooral zijn timing. Zo perfect, zo muzikaal, zo relaxed…’

Hij drukte op een knopje van de cd-speler en een ander nummer begon.

Jacob luisterde even, met zijn hoofd scheef. ‘Ja, dit nummer ken ik natuurlijk. Wel lekker.’

Van Opperdoes hief in wanhoop zijn handen. ‘‘‘Wel lekker”, zegt hij. “Wel lekker”… Die man zou zich omdraaien in zijn graf, als hij dat hoorde.’

‘Was hij geen lid van de maffia?’

Van Opperdoes zweeg en schudde zijn hoofd. ‘De maffia vond dat Frank Sinatra mooi kon zingen. Ze kwamen naar zijn optredens. Hij zong voor de maffia. Ben je dan meteen lid van de maffia?’

Jacob staarde naar het computerscherm. ‘Laat ik je iets anders vragen: de Amsterdamse onderwereld vindt dat Hans van Donkeren erg goed is in wat hij doet. Hij werkt voor de onderwereld. Is hij dan lid van de onderwereld?’

‘Er is een verschil tussen zingen voor iemand of diensten verlenen voor iemand. Een subtiel, maar…’

Hij maakte zijn zin niet af, maar Jacob schoot al in de lach. Een zachte ping klonk uit de computer. Jacob klikte op wat toetsen.

‘Het adres van Willem van Kampen dat Monica ons heeft opgegeven, kennen wij niet. In het bevolkingsregister staat het leeg, er heeft de afgelopen drie jaar niemand ingeschreven gestaan.’

Van Opperdoes bromde tevreden. ‘Dan is dat het juiste adres. Waarschijnlijk een safehouse voor criminelen, waar ze ongestoord kunnen onderduiken.’

‘Monica van Molenbeek… ook onbekend in onze systemen, behalve een enkele winkeldiefstal, jaren geleden. Hans van Donkeren… idem dito met een sterretje, want die heeft nog niet eens een winkeldiefstal op zijn conto.’

Van Opperdoes wuifde met zijn hand. ‘Maar goed… we weten ook dat dat helemaal niets zegt. Ook Willem van Kampen was onbekend in de systemen, maar berucht genoeg. En met Hans van Donkeren… ach, met hem is het ongeveer hetzelfde als met jouw kennis over Frank Sinatra…’

‘Hoe bedoel je?’

Glimlachend danste Van Opperdoes met zijn handen door de lucht, op de maat van de muziek. ‘We kennen zijn naam en zijn gezicht wel, we weten alleen niet precies wat hij doet.’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Iedereen weet dat hij de onderwereld van dienst is, met al zijn kennis en contacten. Witwassen, juridische constructies, noem maar op. En dat allemaal onder de dekmantel van een keurig bedrijf in Amsterdam.’

Van Opperdoes zette de muziek iets zachter. ‘Dat hoeft helemaal niets met de moorden te maken te hebben. Hans van Donkeren zou namelijk ook een ander motief kunnen hebben.’

‘Jaloezie, omdat Willem van Kampen weer contact had met zijn vrouw.’

Van Opperdoes maakte een hoffelijk handgebaar naar Jacob. ‘Precies, jaloezie. En zo zou zijn vrouw Monica ook een motief kunnen hebben.’

Jacob knikte. ‘Die zag haar goudmijn in gevaar komen. Alles was weer in rustig vaarwater, sinds zij er op een… zullen we zeggen… charmante wijze voor had gezorgd dat Willem van Kampen door toedoen van de politie van het strijdtoneel was verdwenen.’

Van Opperdoes keek Jacob tijdens die laatste woorden bestraffend aan, maar vervolgde toen zijn theorie. ‘Maar toen dook Van Kampen plotseling weer op… zocht weer contact met haar… en toen wist zij niet wat ze moest doen. Dus koos ze voor een rigoureuze oplossing door voor de dood van Willem van Kampen te zorgen. Op haar eigen manier.’

Van Opperdoes zette de muziek weer iets harder en zong zachtjes mee. ‘I did it my way…’

Jacob grijnsde.


Vanaf de Westerstraat liepen de twee rechercheurs de Tichelstraat in, en toen rechtsaf de Karthuizersstraat in. Halverwege was een klein, doodlopend straatje.

‘Dus dit is het Karthuizersplantsoen.’ Jacob liet zijn blik langs het immense voormalige schoolgebouw glijden. ‘Volgens mij is dit het pand waarin Brad Pitt een appartement wilde kopen.’

‘Wie?’ vroeg Van Opperdoes.

‘Een Amerikaanse acteur. Een van de bekendste. Heeft een prachtige vrouw, trouwens. Angelina Jolie.’

‘Zou die hier ook komen wonen dan?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘Vast wel.’

De oude rechercheur keek omhoog. ‘Zou zomaar kunnen. De appartementen hier kosten miljoenen.’

Jacob grinnikte. ‘Voor de echte Jordanezen, dus.’

Van Opperdoes bezag met trieste ogen de pracht en praal van de oude school. ‘Dit soort dingen, Jacob… dat ze dit soort mooie gebouwen veranderen in onbetaalbare yuppenpaleizen… dat is de doodsteek voor onze ouwe Jordaan.’

Jacob tikte hem op zijn arm. ‘Voordat je helemaal sentimenteel wordt, ouwe Amsterdammer… dit is wel de perfecte plek om je schuil te houden. De ingang ligt aan een doodlopend stukje. Er zijn geen overburen, want het plantsoen ligt ervoor, en niemand aan de overkant kan zien wie hier naar binnen gaat.’ Hij wees naar achteren. ‘Hierachter, in de Karthuizersdwarsstraat, is een achteringang. En dit zijn zulke belachelijk dure panden… wedden dat de helft een pied-à-terre is van rijke mensen die er de helft van het jaar niet wonen?’

Van Opperdoes knikte langzaam. ‘Je hebt gelijk. Zo kan ik ook wel onderduiken in Amsterdam. Kom, we gaan naar binnen.’


De voordeur van het appartement waar Willem van Kampen in zou hebben verbleven bleek dicht te zijn, maar niet afgesloten. Jacob duwde de deurklink naar beneden. Langzaam zwaaide de massieve deur van het appartement open. Ze hoefden niet eens naar binnen te gaan om te beseffen wat er in de woning van Willem van Kampen was gebeurd. Overal lag rotzooi op de grond, kasten waren leeggetrokken, de inhoud was op de grond gesmeten, de bank in de enorme woonkamer stond op z’n kant en was aan de onderkant opengesneden.

De twee rechercheurs liepen voorzichtig door de kamers. Overal hetzelfde beeld. In de slaapkamer was het bed vernield en de vloerbedekking losgesneden.

‘Dit ziet er heftig uit… Denk je dat hij hier vermoord is? Dat ze hem daarna in de kofferbak hebben vervoerd?’

Peter van Opperdoes dacht even na en schudde toen zijn hoofd. ‘Zou kunnen, maar dat is niet logisch. Zijn zakken waren leeggehaald en de spullen in de kofferbak op zijn lichaam gegooid. Als hij hier vermoord was, hadden ze ter plekke wel zijn zakken doorzocht. Nee, ze zochten iets, en hebben zijn sleutels meegenomen. Dit is dan weliswaar een plaats delict… maar niet de pd van de moord.’

Jacob pakte zijn telefoon. ‘Ik laat de technische jongens komen. Misschien heeft iemand tijdens het zoeken ergens een vingerafdruk achtergelaten.’

‘Goed idee,’ vond Van Opperdoes. ‘De dader heeft na de moord op Willem van Kampen zijn kleding doorzocht, daar zijn we het over eens, toch? Dat stickje dat in Willem van Kampens kleding verstopt zat… dat wordt dan ineens wel heel erg belangrijk.’

‘Denk je dat ze daarnaar op zoek waren?’

Van Opperdoes keek Jacob aan. ‘Laat ik het zo zeggen: het is in ieder geval iets wat de moordenaar niet gevonden heeft bij het doorzoeken van de kleding… en dus is het voor ons belangrijk.’

Jacob begon het nummer van Forensische Opsporing in te toetsen.

‘Wacht even, Jacob… bel eerst even met Raampoort. Vraag of ze Monica van Molenbeek naar het bureau halen. Ik wil met haar praten.’

‘En als ze niet wil?’

‘Ze moet,’ bromde Van Opperdoes.


Monica van Molenbeek zat strijdvaardig op een stoel in de verhoorkamer. Toen Peter van Opperdoes en Jacob binnenkwamen, probeerde ze neutraal te kijken, maar ze slaagde er niet in haar woede te verbergen.

‘Goedenavond, mevrouw Van Molenbeek. Fijn dat u hier bent.’

‘Ik had weinig keus, geloof ik. Het was of meekomen, of gearresteerd worden.’

Van Opperdoes maakte een sussend gebaar. ‘Mijn collega’s zijn misschien wat al te voorbarig geweest.’

‘Nou ja, wat dan ook… Waarom ben ik hier?’

De twee rechercheurs namen plaats op een stoel tegenover haar. Van Opperdoes legde een foto neer op tafel.

‘Herkent u dit?’

Ze deinsde achteruit. ‘Is dit de plek waar Willem is vermoord? Dat wil ik helemaal niet zien.’

Van Opperdoes schudde geruststellend zijn hoofd. ‘U kunt rustig kijken. Er staat niks engs op.’

Monica pakte de foto en bestudeerde hem. Het was de woonkamer van Willem van Kampen, zoals de rechercheurs hem hadden aangetroffen: overhoopgehaald, vernield, elke millimeter doorzocht.

Haar ogen misten geen detail van de foto, merkte Van Opperdoes op.

Uiteindelijk keek ze op. ‘Wat is dit?’

‘Dat is de woning van Willem van Kampen. Iemand heeft daar iets gezocht, nadat hij is vermoord.’

Ze legde de foto voorzichtig neer op de tafel, alsof het iets kostbaars betrof. ‘Ik ken die woning niet. Ik wist waar hij woonde, maar ik ben nooit bij hem binnen geweest.’

‘Dat komt dan goed uit.’

Ze hield haar hoofd een beetje schuin. ‘Waarom?’

‘Omdat mijn collega’s van de Technische Recherche nu in die woning op zoek zijn naar vingerafdrukken en dna-sporen. Dat scheelt weer zoeken, want dan kunnen ze die van u in ieder geval niet tegenkomen.’

Monica gaf geen antwoord en keek weg.

Van Opperdoes leunde naar voren. ‘Of misschien toch wel?’

Schoorvoetend gaf ze toe: ‘Misschien ook wel.’

Van Opperdoes knikte tevreden. ‘Het leek me al sterk dat u wel precies wist aan te duiden waar Willem van Kampen woonde, maar er nooit geweest zou zijn.’

‘Ik ben er weleens geweest, ja.’

Het ging niet van harte.

‘U ziet wat ze gedaan hebben?’

‘Ze hebben het appartement flink vernield en er een rotzooi van gemaakt. Het zag er heel anders uit toen ik er was,’ constateerde ze droog.

‘De woning is niet vernield. Hij is doorzocht.’

‘Werkelijk? Wat zochten ze?’

‘Dat hoopte ik van u te horen.’

Monica haalde haar schouders op. ‘Ik heb geen idee.’

Van Opperdoes en Jacob zwegen.

Monica keek hen onderzoekend aan. ‘Denkt u dat ik er iets mee te maken heb, soms? Beschouwt u mij… als een verdachte?’

Van Opperdoes maakte een geduldig gebaar. ‘Wij zouden ons werk niet goed doen als we bij voorbaat mensen uitsloten.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Dat iedereen een verdachte kan zijn. Dus ja, u ook.’

Ze ging rechtop zitten en snoof verontwaardigd. ‘Dan weiger ik verder mee te werken. Ik zeg helemaal niets meer.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Dat zal niet veel helpen.’

‘En wat bedoelt u daar nu weer mee?’

Van Opperdoes glimlachte vriendelijk. ‘U blijft toch verdachte.’

Загрузка...