Albert Cornelis Baantjer De Cock en de dode minnaars

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat trok de kraag van zijn regenjas omhoog en bracht de wollen sjaal om zijn hals tot een bolletje onder zijn kin. Het was koud, vond hij. Te koud voor de tijd van het jaar. Met vorst, straffe regens en felle hagelbuien had november wild en onstuimig de komst van de winter aangekondigd.

Hij keek verholen opzij naar Vledder, zijn assistent, die met zijn handen diep in zijn mantel gestoken, naast hem voortsjokte.

‘Wat ben je stil,’ sprak hij bezorgd.

De jonge rechercheur bromde.

‘Jij zit altijd vol verrassingen. Ik vraag mij af waar je mij nu weer heen brengt.’

De Cock zwaaide voor zich uit. ‘Naar Arti et Amicitiae.’

Vledder trok een vies gezicht. ‘Naar wat?’

De Cock lachte om de reactie.

‘Daar hoef je niet zo’n vreemde postzegel bij te trekken. Ik vind dat Arti et Amicitiae heel mooi klinkt. Het betekent zoveel als vrienden van de kunst of misschien beter aan kunst en vriendschap gewijd.’

De uitdrukking op het gezicht van Vledder veranderde niet.

‘Waar is het?’

De Cock keek zijn jonge collega verrast aan.

‘Ken jij Arti et Amicitiae niet?’

‘Nee.’

De grijze speurder schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Je moest je schamen,’ riep hij streng en bestraffend. ‘Anti et Amicitiae is voor de Mokumers een begrip. Het is een van de oudste en meest bekende kunstgenootschappen van Amsterdam. In hun gebouw aan het Spui op de hoek van het Rokin, worden regelmatig fraaie kunsttentoonstellingen gehouden.’

‘En daar gaan wij heen?’

‘Zeker… dat is onze opdracht.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Opdracht?’

De Cock knikte instemmend.

‘We moeten kunstschatten bewaken.’

‘Wij?’

‘Ja.’

De jonge rechercheur trok zijn handen uit de zakken van zijn mantel en zwaaide licht geëmotioneerd. ‘Maar het Spui ligt buiten het district van de Warmoesstraat. Dat is niet voor ons. Dat behoort tot de competentie van het bureau Lijnbaansgracht.’

De Cock ademde diep.

‘Dat weet ik,’ reageerde hij gelaten. ‘Het is op speciaal verzoek van commissaris Buitendam.’ Hij zweeg even. ‘Ik voelde er aanvankelijk ook niets voor. Maar ik stond juist op het punt om een storm van bezwaren over hem uit te storten, toen ik aan jou dacht.’

‘Aan mij?’

De Cock keek grijnzend opzij.

‘Jij zegt altijd dat ik lief voor de commissaris moet zijn… dat ik aan zijn bloeddruk moet denken… aan zijn lieve vrouw en bloedjes van kinderen. Wel, ik heb mij dit keer heel deemoedig en onderdanig getoond.’

Vledder grinnikte.

‘Dat zal je moeite hebben gekost.’

‘Precies, dat kostte het. Vooral omdat het min of meer een privé-aangelegenheid was.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Een privé-aangelegenheid? Ik bedoel, geen normale recherchezaak?’

De Cock antwoordde niet direct. Een felle windstoot joeg een zwerm duiven op het midden van de Dam op drift. Ze scheerden klapwiekend over de hoofden van de beide rechercheurs naar veilige nissen in de oude gevel van het Koninklijk Paleis.

Toen ze in de luwte van de smalle Kalverstraat waren gekomen, zei De Cock: ‘In zekere zin heeft het iets met misdrijf te maken. Zie je, commissaris Buitendam kent in zijn privé-sfeer ene Manfred van Nettelhorst.’

Vledder floot tussen zijn tanden.

‘De commissaris,’ sprak hij bewonderend, ‘heeft rijke kennissen.’

‘Ken jij die Van Nettelhorst?’

Vledder gebaarde wat weifelend.

‘Ik heb wel eens een foto van hem gezien in een van die roddelbladen.’

De Cock snoof.

‘Lees jij die?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik niet, maar Celine, mijn verloofde, koopt ze allemaal, elke week. Ze is verzot op sensationele onthullingen en pikante schandalen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘En in zo’n blad stond dat die Van Nettelhorst een rijk man is?’

‘Stinkend rijk. Hij weet zelf bij benadering niet hoeveel miljoenen hij bezit.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Dat is een onwetendheid die mij niet kwelt.’

Vledder lachte vrijuit.

‘De grootste hobby van Manfred van Nettelhorst is het verzamelen van kunst. Maar hij wil onder geen beding een kunstverzamelaar worden genoemd.’

De Cock keek verwonderd op.

‘Hoe dan wel?’

‘Hij noemt zichzelf een nijver collectioneur van onbezoedelde schoonheid.’

De Cock grinnikte.

‘Hoe?’

‘Een nijver collectioneur van onbezoedelde schoonheid.’

De grijze speurder schoof zijn onderlip vooruit.

‘On-be-zoe-deld.’

Hij proefde het woord op zijn tong.

Vledder knikte.

‘Volgens de opvattingen van Manfred van Nettelhorst is er slechts dan sprake van ware kunst, wanneer bij het aanhoren of aanschouwen van een kunstuiting gevoelens van ontroering en schoonheid ontstaan. Ontdoet men aan deze diepe gevoelens de ontroering, die hij een irrationele emotie noemt, dan blijft alleen de schoonheid. En schoonheid is, zo meent hij, synoniem voor puur, rein, onberoerd en…’

‘… onbezoedeld.’

‘Precies.’

De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar voren.

‘Een excentrieke vent.’

Vledder ademde diep.

‘Och,’ verzuchtte hij, ‘als je rijk bent, kun je het je veroorloven om excentriek te zijn.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Manfred van Nettelhorst houdt vanavond,’ sprak hij zakelijk, ‘in de zalen van Arti et Amicitiae een tentoonstelling van schoonheden uit zijn collectie.’

‘En onze opdracht is, zo heb ik inmiddels begrepen, die te bewaken.’

‘Wij niet alleen. Er zijn privé-detectives en geüniformeerde mensen van een particuliere bewakingsdienst, maar commissaris Buitendam vroeg of wij een oogje in het zeil wilden houden. Manfred van Nettelhorst heeft de afgelopen week diverse anonieme telefoontjes gekregen met de mededeling dat men het op zijn kunstverzameling heeft voorzien. En zo’n tentoonstelling biedt uiteraard tal van mogelijkheden.’

Vledder reageerde emotioneel.

‘Als die vent nu zo bang is,’ riep hij opgewonden, ‘dat zijn kostbare spulletjes worden gestolen, waarom houdt hij ze dan niet gewoon thuis, veilig achter slot en grendel?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Jij begrijpt niets van de ziel van een verzamelaar,’ sprak hij berispend. ‘Wat heb je aan een collectie schoonheden wanneer je ze nooit eens vol trots aan anderen kunt laten zien?’

Vledder snoof.

‘Larie.’

Ze sloegen vanaf de Kalverstraat linksaf en liepen het Spui op. Voor de markante ingang van Arti et Amicitiae bleven ze staan.

‘Moeten we kaartjes kopen?’ vroeg Vledder wijzend.

De Cock maakte een nijdige hoofdbeweging.

‘Kaartjes?’ riep hij verontwaardigd. ‘Kom nou. Wij zijn hier niet voor ons genoegen.’ Hij trok zijn politielegitimatiebewijs uit de binnenzak van zijn colbert en stapte naar binnen.

Een lange geüniformeerde man met een walkietalkie en een strenge blik liep haastig op hem toe.

‘Hé, hé,’ riep hij met een onmiskenbaar Amsterdams accent. ‘Waar gaat dat heen?’

De grijze speurder bleef staan en toonde de man zijn legitimatiebewijs.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk. ‘Zo u op dit ambachtelijk document kunt lezen… De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde over zijn rechterschouder. ‘En dat is mijn collega Vledder.

Wij zijn rechercheurs van het onvolprezen politiebureau aan de Warmoesstraat.’

‘O,’ zei de man.

De grijze speurder schoof zijn legitimatiebewijs in zijn binnenzak terug. ‘Wij koesteren het voornemen om hier een kunsttentoonstelling bij te wonen.’

‘U bent uitgenodigd?’

‘Zo zou u het kunnen noemen.’

De geüniformeerde man aarzelde even. Hij wist kennelijk met de situatie niet goed raad. Na enig innerlijk overwegen liep hij voor hen uit en opende een zware, brede deur. De beide rechercheurs stapten naar binnen.

In de tentoonstellingsruimte was het behaaglijk warm.

De Cock nam zijn hoedje af en knoopte zijn wollen sjaal los. Met Vledder in zijn kielzog slenterde hij langs de uitgestalde kunstvoorwerpen.

Zo nu en dan blikte hij spiedend om zich heen. Onder de weinige bezoekers zag hij geen figuren die zijn speurdersziel onrustig maakten. Links, in een hoek van de zaal, spraken enige heren in stemmig kostuum op gedempte toon met elkaar.

Bij een hoge sokkel met een sierlijke, fraai bewerkte zilveren kan, bleef De Cock staan. Het verrukkelijke staaltje van edelsmeedkunst fascineerde hem. Aandachtig, iets naar voren gebogen, bekeek hij de mythologische voorstellingen, die de fraaie kan sierden. ‘Paulus van Vianen,’ las hij vanaf een wit kaartje achter plexiglas. ‘Zeventiende eeuw.’

Langzaam slenterde hij verder… langs een reliekhouder met afbeeldingen van de kruisiging van Christus en de symbolen van apostelen; een kunstwerkje uit de tiende eeuw, uitgevoerd in émail Cloisonné… langs een blauwgetinte kristallen karaf met diamantgravures van de zeventiende-eeuwse dichteres Anna Roemer Visscher. Er waren ook enkele etsen en gewassen pentekeningen van Rembrandt, met een sterke reliëfwerking en het beroemde clair-obscure effect.

De Cock raakte in de ban. Aan de wanden hingen schilderijen van de door hem zo bewonderde Franse impressionisten. Terwijl hij in aandacht verzonk voor een kleurrijk landschap van Monet, hoorde hij een verschrikte kreet. Die kwam vanuit de hoek met de heren in de stemmige kostuums. Een van hen, een korte, wat gedrongen gestalte, stapte met driftige passen in de richting van een bejaarde vrouw, die de fraaie zilveren sierkan van de hoge sokkel had genomen en deze met een brilletje op de punt van haar neus nauwlettend bekeek.

De man brulde.

‘Zet neer, verdomme, zet neer.’

De bejaarde vrouw keek verschrikt op.

‘Zet neer,’ brulde de man opnieuw.

Met angstige, schokkende bewegingen zette de vrouw het kunstvoorwerp op de sokkel terug. De kan wankelde even en bleef toen natrillend staan.

De man sloot een moment zijn beide ogen. Zijn bolrond gezicht zag rood met paarse vlekken. Spanning vibreerde op zijn vlezige wangen. Het duurde slechts kort. Na enkele ogenblikken had de man zich weer redelijk in bedwang. Hij keek de hoogbejaarde vrouw aan. Zijn kleine mollige handjes waren tot vuisten gebald en in zijn helgroene ogen vonkten afgrijzen, koele haat en moordlust.

‘Wat doe je er met je handen aan?’ siste hij.

Zijn woede scheen zich weer op te laden.

De bejaarde vrouw slikte. Haar mond, in een krans van kleine rimpeltjes, bewoog nerveus. Ze zwaaide afwerend en beverig met beide handen.

‘Ik… eh, ik wilde… ik… eh.’

Verder kwam ze niet.

De man kneep zijn lippen samen. Zijn vlezige wangen veranderden weer van kleur. Hij gebaarde naar de vrouw. Wild. Onbeheerst.

‘Mens,’ schreeuwde hij, ‘ga weg. Verdwijn. De zaal uit. Ik wil u hier niet meer zien… geen moment. Dit is… dit is geen huishoudbeurs, waar je alles met je…’ Hij maakte zijn zin niet af, draaide zich om en dreunde weg. Zijn verhoogde hakken klikten nijdig op het parket.

De Cock keek naar Vledder.

‘Is… eh, is dat… eh?’

De jonge rechercheur knikte traag.

‘Manfred van Nettelhorst.’

De lust om nog langer op de tentoonstelling te blijven, was De Cock vergaan. Hij keek met mededogen naar de bejaarde vrouw, die ontredderd en met afhangende schouders, de zaal verliet.

Er kwam iets van verzet in hem boven en een gevoel van onbehagen.

Zijn blik dwaalde naar de hoek van de zaal met de heren in de stemmige kostuums. Er was een levendige discussie met een wild gesticulerende Manfred van Nettelhorst in het midden.

Het beeld van de corpulente man bleef op het netvlies van De Cock hangen. Secondenlang. Daarna transporteerde hij het, tot in de kleinste details, naar de rommelige zolderkamer van zijn geheugen. Hij zuchtte een paar maal diep. Het gevoel van verzet en onbehagen trok langzaam uit hem weg. Met een nonchalant gebaar schoof hij zijn oude hoedje op zijn stugge grijze haren.

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Gaan we weg?’ vroeg hij verwonderd.

‘Ja.’

‘En de bewaking?’

De Cock bromde.

‘Daar… eh, daar heb ik geen trek meer in.’

Hij slenterde langs de kunstschatten naar de uitgang.

Vledder volgde gedwee.

Bij de deur botste hij bijna tegen de lange geüniformeerde man met de walkietalkie en de strenge blik.

‘O,’ zei de man, ‘er is telefoon voor u.’

‘Waar?’

De man gebaarde achter zich.

‘In het kantoor.’

De Cock beduidde Vledder om het gesprek aan te nemen.

‘Wie is het?’ vroeg hij aan de man.

‘De wachtcommandant van het bureau Warmoesstraat. Het was dringend, zei hij.’

De grijze speurder knikte begrijpend.

Nog binnen een minuut kwam Vledder uit het kantoor terug.

Zijn gezicht zag bleek.

‘Ze… ze hebben een jongeman gevonden,’ hakkelde hij. ‘In… eh, in de Van Beuningenstraat… geketend… met handboeien aan de buizen van de verwarming.’

‘En.’

‘Hij is dood.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Hoe?’

Vledder slikte.

‘Vermoord.’

Загрузка...