15

Wat bedrukt en in gedachten verzonken, sjokten de beide rechercheurs over de Walletjes naar de Warmoesstraat terug.

De Cock had geen oog voor het dolende leger van behoeftigen, dat hunkerend langs de vele roze etalages trok. Hij besefte ineens pijnlijk dat het opnieuw Smalle Lowietje was, die nieuwe impulsen aan zijn onderzoek gaf. Hij had in de loop der jaren veel aan de tengere caféhouder te danken. Die erkenning viel hem niet zwaar. Het was een constatering, die op feiten steunde.

Smalle Lowietje, zo wist hij, was een dief, een heler en had in zijn leven ook verder alles gedaan wat God in zijn onmetelijke wijsheid, en het sombere Wetboek van Strafrecht in al zijn starheid, hadden verboden. Toch hield de grijze speurder van dat iele, magere mannetje met zijn vriendelijk muizensmoeltje. ‘Met dieven vangt men dieven.’ Dat gold zeker voor zijn betrekkingen met Lowietje. Maar hoe moest men zo’n kreet als politieman zelf opvatten?

De Cock grinnikte.

‘Als een hond als puppy al een worst steelt,’ declameerde hij met pathos, ‘wordt het later vast een puike politiehond.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Wat zei je?’

De Cock lachte.

‘Als een hond als puppy al een worst steelt,’ herhaalde hij, ‘wordt het later vast een puike politiehond. Dat las ik laatst in een boek.’

‘En daar dacht jij aan?’

‘Inderdaad.’

De jonge rechercheur schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Wij zijn al dagen bezig met een moord,’ sprak hij duidelijk bezorgd. ‘En als we niet oppassen, dan vallen er straks nog meer slachtoffers.’

De Cock keek hem van terzijde aan.

‘Je bedoelt Marius en die De Beau?’

Vledder knikte met een ernstig gezicht.

‘Dergelijke jongens nemen niet voor niets de benen. Er moet van die Manfred van Nettelhorst toch een wezenlijke dreiging uitgaan.’

De Cock ademde diep.

‘We hebben in Arti et Amicitiae zelf zijn temperament kunnen bewonderen,’ verzuchtte hij. ‘Bovendien heeft Manfred van Nettelhorst de mogelijkheid en de middelen voor geld en weinig woorden mannetjes te huren die een karweitje voor hem opknappen.’

‘Zoals het elimineren van Marius en De Beau.’

‘Precies.’

‘Waarmee zouden ze hem belazerd hebben?’

De Cock gebaarde met beide handen.

‘Die zilveren sierkan.’

‘Hoe?’

De Cock grijnsde.

‘Of ze hebben dat kunstwerk gestolen zonder zijn medewerking… dan zou er sprake zijn van een echte diefstal, waarvan Van Nettelhorst ontdekte wie de daders waren… of ze hebben de sierkan gestolen met zijn medeweten… en in dat geval moest het op een echte diefstal lijken.’ Hij zweeg even en trok een grimas. ‘Persoonlijk houd ik het op het laatste.’

‘Dat het op een diefstal moest lijken.’

De Cock knikte.

‘Ik heb van het begin af aan die hele diefstalaffaire niet vertrouwd.’

‘Je zei dat het stonk.’

‘Dat doet het ook. Ik vond het direct al vreemd dat alleen die bewuste zilveren sierkan werd gestolen. Er waren op die expositie vele kunstwerken van een ontzaglijke waarde. Denk eens aan dat landschap van Monet. Toch beperkte de diefstal zich tot de zilveren sierkan. Ik vroeg mij af: Waarom? En ik denk dat ik het antwoord ken. Manfred van Nettelhorst wilde de sierkan niet langer hebben.

Die oude vrouw had hem aangeraakt…’

Vledder keek de oude rechercheur bewonderend aan.

‘… en daardoor was het kunstwerk in zijn ogen niet langer onbezoedeld.’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Heel goed.’ Hij spreidde zijn handen. ‘Natuurlijk had hij de zilveren sierkan gewoon kunnen verkopen of iemand schenken. Maar dat past niet in het denken van de verwoede verzamelaar Van Nettelhorst. Volgens mij gunt hij niemand anders het bezit van het kunstwerk.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Maar waarom liet hij die zilveren sierkan stelen? Ik bedoel, op die manier kwam hij toch ook in het bezit van anderen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat hoeft niet.’

‘Dat begrijp ik niet.’

De grijze speurder glimlachte.

‘Manfred van Nettelhorst is niet alleen een wat excentrieke en bezeten kunstverzamelaar, hij is ook een geslepen man. Hij wil die zilveren sierkan kwijt… omdat het bezit hem op een of andere manier stoort… maar hij wil ook geld voor nieuwe kunstschatten. In dat licht was een gefingeerde diefstal een prachtige oplossing… de verzekering restitueert de anderhalf miljoen en de overvallers krijgen van Van Nettelhorst de opdracht om de sierkan te vernietigen.’

Vledder reageerde geschrokken.

‘Vernietigen… zo’n mooi ding?’

De Cock knikte overtuigend.

‘Zie je, op die manier komt het kunstwerk nooit meer in handen van anderen en Van Nettelhorst lijdt geen schade.’ Hij grinnikte. ‘En wie zegt mij dat die sierkan niet veel te hoog was verzekerd.’

De blik van Vledder verhelderde.

‘Nu begrijp ik waarom Van Nettelhorst helemaal niet blij was toen jij hem terugbracht.’

De Cock gniffelde.

‘Dat gezicht had je moeten zien. Geloof me, het was voor mij een triomfantelijk moment. Ik heb nog nooit iemand zo onnozel zien kijken.’ De oude rechercheur stak gebarend zijn wijsvinger omhoog. ‘En dan nog een heel belangrijk punt… Het feit dat ik hem die zilveren sierkan kon terugbezorgen, betekende voor Van Nettelhorst tevens, dat de beide overvallers zich niet aan de gemaakte afspraken hadden gehouden… het fraaie kunstwerk was door hen niet vernietigd.’

Vledder kneep zijn ogen half dicht.

‘Nu begrijp ik ook waarom Marius van der Graaf en De Beau zo bang zijn voor hun hachie. Manfred van Nettelhorst is des duivels en zint op wraak.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Het viel mij in de kamer van de commissaris direct al op dat Manfred van Nettelhorst mij niet vroeg hoe ik in het bezit van die zilveren sierkan was gekomen… waar ik dat kunstwerk in ’s hemelsnaam vandaan had gehaald. Hij vroeg niets… hoefde dat ook niet. Toen hij mij met die zilveren sierkan in mijn hand zag binnenkomen, begreep hij direct de toedracht: Marius van der Graaf en De Beau hadden hem belazerd.’

Vledder lachte.

‘En hij had dubbel pech… nu hij het kunstwerk weer in zijn bezit had, kon hij ook naar het geld van de verzekering fluiten.’

De Cock snoof.

‘Je mag die gevoelens als rechercheur uiteraard nooit laten meespelen, maar eerlijk… Manfred van Nettelhorst was mij al vanaf de eerste confrontatie niet bijster sympathiek.’

Vledder keek hem ernstig aan.

‘Kunnen we het bewijzen?’

‘Wat?’

‘Die fraude.’

De grijze speurder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Zonder de verklaringen van Marius van der Graaf en De Beau… uitgaande van het feit dat hij inderdaad bij de overval was betrokken… bereiken we niets. Willen we deze fraudezaak… die door onze tussenkomst niet verder is gekomen dan een poging… strafrechtelijk aanpakken, dan vormen die twee de belangrijkste getuigen.’ Hij zweeg even. ‘En dat is voor Manfred van Nettelhorst een reden te meer om…’

Vledder onderbrak hem hijgend.

‘…die twee te elimineren.’

De Cock knikte. Zijn gezicht stond strak.

‘De zaak is inderdaad hoogst ernstig,’ sprak hij nadenkend, ‘en het lijkt mij zinvol nu reeds na te gaan of onze vriend Van Nettelhorst in het verleden op eenzelfde wijze met… eh, met bezoedelde kunstschatten is omgesprongen.’

‘Is dat mogelijk?’

‘Zeker. We kunnen zijn schadeclaims bij de diverse verzekeringsmaatschappijen nagaan en zien om welke kunstschatten ze handelen.’

Midden in de Lange Niezel bleef Vledder plotseling staan. Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een trek van verbijstering… van angst.

‘Wat… wat gebeurt er met Thérèse de la Fontaine,’ vroeg hij trillend, ‘wanneer Van Nettelhorst meent dat ook zij is… bezoedeld?’

De Cock keek naar hem op.

‘Je bedoelt… wordt ook zij vernietigd?’


Ze stapten in de Warmoesstraat de hal van het politiebureau binnen. De Cock beduidde Vledder om even te wachten. Hij liep via de elektrisch bediende tussendeur, die Jan Kusters voor hem open knopte, naar achter de balie.

‘Welke rechercheurs hebben vanavond de dienst?’ Brigadier Kusters raadpleegde zijn lijst.

‘Fred Prins en Appie Keizer.’

De Cock knikte en liep naar de plottafel. Daar nam hij de telefoon en belde. Het duurde niet lang. Na enkele minuten kwam hij bij Vledder terug.

‘Staat onze wagen op de steiger?’

‘Ja.’

‘We gaan op pad.’

‘Waarheen?’

‘Naar de Keizersgracht.’

Door de Warmoesstraat en de Oudebrugsteeg liepen ze naar de steiger achter het bureau en stapten in. Vledder startte de motor.

‘Gaan we naar Van Heusden?’

De Cock knikte vaag en liet zich wat onderuitzakken. De vriendelijke accolades rond zijn mond plooiden zich in lijnen van geheimzinnigheid.

De jonge rechercheur keek hem van terzijde aan.

‘Wat wil je hem vragen?’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Of hij werkelijk Robbert Achterberg heeft vermoord.’

Vledder reageerde onzeker.

‘Echt?’ vroeg hij ongelovig.

De Cock keek schuin omhoog.

‘Jij bent er toch van overtuigd dat hij het deed?’

Vledder antwoordde niet. Zwijgend reden ze door de Amsterdamse binnenstad. Het regende opnieuw, zacht en miezerig. De felle kleuren van de neonreclames spiegelden zich grillig in het natte asfalt. Op de Keizersgracht, in de nabijheid van nummer 1217, vond Vledder nog een parkeerplaatsje aan de wallenkant tussen de bomen. Op het moment dat De Cock wilde uitstappen, hield de jonge rechercheur hem tegen.

‘Van Heusden,’ fluisterde hij, ‘in de spiegel. Hij loopt achter ons over het trottoir.’ Hij zweeg even. ‘Zullen we hem volgen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik weet waar hij heengaat.’

Vledder keek hem verbaasd aan.

‘Jij weet…’ Hij maakte zijn zin niet af.

De grijze speurder keek op zijn horloge en knikte bedaard. ‘Matthias van Heusden… toch wel iets verlaat… is op weg naar het politiebureau aan de Warmoesstraat om een gesprek te hebben met Fred Prins, die het onderzoek inzake de opsporing van Thérèse de la Fontaine zojuist van mij heeft overgenomen.’

Vledder vernauwde zijn blik.

‘Bluf?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Een kleine truc om Matthias van Heusden een poosje uit de buurt te houden.’

‘Van wie?’

‘Van ons. Zie je, ik wil even naar binnen en dan vind ik het niet leuk als Van Heusden ons daarbij voor de voeten loopt.’

‘Wat wil je binnen doen?’

‘Kijken… kijken of er telefoon is.’

De mond van Vledder viel open.

‘Wat?’ riep hij onthutst.

De Cock grijnsde.

‘Spreek ik Russisch?’

Загрузка...