16

Langs het lage souterrain met de halve ramen liepen de beide rechercheurs de wat uitgesleten blauwstenen stoep op. Boven, op het bordes met de zware groene toegangsdeur met Thérèse de la Fontaine verzonken in geel koper, bleven ze staan.

De Cock pakte het apparaatje van zijn oude vriend en ex-inbreker Handige Henkie, en zocht naar de juiste sleutelbaard. Voorzichtig, het soepele staal tussen duim, middel- en wijsvinger, drukte hij de baard in het sleutelgat en tastte het inwendige van het slot af. Het duurde nog geen minuut, toen klikte het slot en gleed de deur onder de druk van De Cocks schouder langzaam open.

De grijze speurder liet het licht van zijn zaklantaarn door de hal dwalen. Toen ook Vledder binnen was, duwde hij de deur achter hen dicht.

Behoedzaam liepen ze vanuit de hal door de brede roze marmeren gang. Aan de kamer met de wulpse engeltjes, waar Van Heusden hen een paar dagen geleden had ontvangen, ging De Cock voorbij. In de vele jaren die hij in het district van het bureau Warmoesstraat dienst deed, had hij de indeling van de oude grachtenhuizen leren kennen en wist dat de trappen naar hoger gelegen verdiepingen meestal in het achterste gedeelte van het pand draaiend omhoog voerden.

Vledder porde hem in de rug.

‘Waar wil je heen?’

De grijze speurder liep onverstoord door. Midden op een houten trap met fraai bewerkte spijlen bleef hij staan en draaide zich half om.

‘Ik wil naar de kamer waar Robbert Achterberg enige dagen verbleef.’

‘Waarom?’

De Cock antwoordde niet. Hij drukte zich langzaam verder omhoog. De oude traptreden kraakten onder zijn gewicht.

Op de eerste verdieping sjokte hij door een lange gang met een eikenhouten lambrisering naar de voorzijde van het pand. De laatste deur aan die gang had zijn bijzondere belangstelling. Hij liet zijn hand even op de klink rusten. Toen de deur niet afgesloten bleek, duwde hij hem open en stapte een kamer binnen.

Links ontwaarde hij een imposant lits-jumeaux. Aan één zijde was het laken met de dekens teruggeslagen. In het witte kussen zat een kuil.

De grijze speurder maakte Vledder op die deuk attent, maar zei verder niets.

Naast het bed, op een sierlijk kabinetje in Queen Anne-stijl, stond een telefoon. De Cock boog zich over het kleine rechthoekje onder aan het toestel, bescheen het en nam het nummer in zich op.

Daarna hurkte hij diep en ontdekte onder het lits-jumeaux een koffer. Hij trok hem kreunend naar zich toe. Het was een kostbare geellederen koffer met koper beslag op de hoeken en deugdelijk sluitwerk met een cijferslot. Even overwoog hij om zijn inbrekerskwaliteiten op het slot bot te vieren, maar bedacht zich. Zijn oude knieën kraakten toen hij weer omhoog kwam.

Vledder wees naar de koffer.

‘Nemen we die mee?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Wil je opnieuw een leugenachtig proces-verbaal opmaken?’ vroeg hij met een grijns. Zonder op antwoord te wachten, slenterde de oude rechercheur naar de hoge ramen. Door de lichtgele vitrage drong het licht van buiten zachtjes door en hulde de kamer in een bijna fluisterende schemering met lange schaduwen aan de wanden en het plafond.

Met zijn handen op zijn rug, wiegend op de ballen van zijn voeten, bleef de grijze speurder staan. Minutenlang genoot hij van het uitzicht over de gracht.

Plotseling verhelderde zijn blik. Het was als bij Saulus… opeens vielen hem de schellen van zijn ogen en werd hij ziende. Het waas van geheimzinnigheid trok op, verdween in slierten uit zijn gedachten. Ineens begreep hij de toedracht, besefte hij het hoe en waarom… en kende hij de dader.

Vledder kwam naast hem staan.

‘Wat zeurde je over telefoon?’

De Cock gebaarde om zich heen.

‘Toen ze nog met Van Heusden samenleefde, was dit de kamer van Maria de Gans.’ Hij wees naar het toestel op het kabinetje in Queen Anne-stijl. ‘En dat was haar telefoon. Ze had een eigen nummer. Ook Thérèse de la Fontaine heeft een eigen nummer. Vroeger waren hier kantoorruimten van diverse ondernemingen. Uit die tijd dateren de aansluitingen. In totaal is dit pand onder drie verschillende nummers te bereiken. Het derde staat op naam van Van Heusden zelf. Ik ontdekte het toen ik Maria de Gans telefonisch trachtte te bereiken en de telefoongids opsloeg.’

Vledder trok achteloos zijn schouders op.

‘En,’ vroeg hij niet-begrijpend, ‘moesten we daarvoor zonodig hier naar binnen?’

De Cock knikte.

‘Ik wilde weten of Robbert Achterberg tijdens zijn verblijf hier telefonisch te bereiken was… zonder tussenkomst van huisgenoten.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht. Zijn scherp gehoor had een geluid waargenomen… het geluid van voetstappen over marmer.

Hij keek naar Vledder en hield zijn wijsvinger voor zijn gesloten lippen. Daarna sloop hij naar de deur en luisterde. De treden van de houten trap kraakten. Schuifelend kwamen de voetstappen door de gang naderbij.

De beide rechercheurs stelden zich schuin naast de deur op. Het geluid van de voetstappen verstomde en de klink bewoog. Tergend langzaam gleed de deur open en een gestalte schoof naar het midden van de kamer. Het silhouet van een vormloos jack en een bollende pantalon tekende zich af tegen het zwakke licht van de ramen.

In een snelle beweging klapte De Cock de deur dicht en scheen de gestalte vol in het gezicht.

Vledder slaakte een kreet en de mond van de grijze speurder viel open.

Voor hen stond… Antoinette van der Graaf.

Ze reden van de gracht weg. Op verzoek van De Cock parkeerde Vledder de Volkswagen op een stille plek achter de Westerkerk.

De grijze speurder zat op de achterbank naast Antoinette van der Graaf. Om de mond van de jonge vrouw zweefde een spottend lachje.

‘Gaat u mij weer arresteren?’

De Cock negeerde de vraag.

‘Hoe kwam je binnen?’ vroeg hij streng.

‘Door het raam van de bel-etage. Ik kon het van buitenaf gewoon openschuiven.’

‘Ik heb het toen we weggingen niet open zien staan.’

‘Ik heb het ook weer achter mij dicht gedaan.’

‘Wat kwam je doen?’

‘Praten met Thérèse.’

‘Praten met Thérèse?’ De Cock snoof. ‘En dan kom je door het raam?’

Antoinette liet haar hoofd iets zakken.

‘Ik kwam voor de koffer,’ sprak ze strak.

‘Welke koffer?’

‘Van Robbert. Toen Robbert uit dat huis vluchtte, vergat hij zijn koffer mee te nemen.’

‘Wat zit er in?’

‘Geld… volgens Robbert… veel geld.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hoe kwam Robbert aan dat vele geld?’

Om haar lippen gleed een matte glimlach.

‘Dat heeft hij niet gezegd.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘Waarom heb je mij destijds niet van die koffer met geld verteld?’

Antoinette van der Graaf trok haar schouders iets op.

‘Ik vond het toen niet zo belangrijk en u hebt er niet naar gevraagd.’

De Cock grijnsde.

‘Maar nu vond je de koffer toch wel zo belangrijk dat je ervoor inbrak.’

Antoinette van der Graaf keek de oude rechercheur onbevangen aan. ‘Ik moet als werkster hard sappelen voor een paar centen. Robbert is dood. Hij heeft die koffer met geld niet meer nodig.’

‘En toen dacht je… dat geld kan ik best gebruiken?’

Ze knikte traag voor zich uit.

‘Robbert kwam zo in mijn leven,’ sprak ze somber. ‘Plotseling. Ik heb er maar een paar uur plezier van gehad. Daarna alleen maar verdriet en narigheid. Naar mijn gevoel komt die koffer mij toe.’

De Cock keek haar aan. En opnieuw, zoals een paar dagen geleden, voelde hij iets van medelijden.

‘Waar is Marius?’ vroeg hij zacht.

‘Dat weet ik niet. Ik heb hem na mijn vrijlating niet meer gezien.’

‘Ken je De Beau?’

Antoinette van der Graaf knikte.

‘Een vriendje van Marius. Ze waren samen in dienst van een of andere rijke vent… om hem te beschermen en zo.’

‘Wat betekent en zo?’

‘Ze knapten wel karweitjes voor hem op.’

‘Zoals?’

Antoinette zwaaide wild om zich heen.

‘Weet ik veel,’ riep ze met veel emotie. ‘Die rijke stinkerds hebben altijd wel een of ander vies klusje op te knappen.’ Ze snoof verachtelijk. ‘Hoe dacht je anders dat ze rijk werden… en bleven?’

‘Hoe heet die rijke stinkerd?’

‘Dat weet ik niet.’

De Cock glimlachte met een scheve mond.

‘Je bent niet goed in namen.’

Antoinette van der Graaf schudde haar hoofd.

‘Namen zeggen mij niets. Ik onthou ze ook nooit. Het gaat om mensen… hoe ze zijn, hoe ze leven, hoe ze denken… welk gevoel ze in hun lijf hebben.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Nog één vraag, dan brengen we je naar huis.’

Hij zuchtte diep.

‘Toen jij die bewuste avond op de Nassaukade Robbert zo zielig op die blauwe stoep van een portiek zag zitten… was er toen iemand in de buurt?’

‘Direct bij ons?’

‘Ja.’

Antoinette schudde haar hoofd.

‘Er was wel een man. Hij stond aan de overkant bij het water en keek in onze richting. Later is hij nog een stukje achter ons aan gelopen.’

‘Kun je hem beschrijven?’

Antoinette staarde wat dromerig voor zich uit. Het was alsof ze het beeld in haar herinnering terugriep.

‘Nee,’ sprak ze nadenkend. ‘Ik heb ook niet zo goed op die man gelet. Bovendien was het donker en de afstand was vrij groot. Ik weet alleen dat de jas die hij droeg, iets getailleerd was.’


Vledder klapte opgetogen een paar maal met zijn vlakke hand op het blad van zijn bureau.

‘Ik zei het je toch?’ riep hij enthousiast. ‘Het was Matthias van Heusden. Hij is een man die getailleerde jassen draagt.’

De Cock wreef met zijn hand in zijn nek.

‘Je hebt gelijk,’ sprak hij wat loom. ‘Matthias van Heusden droeg op die avond dat hij hier aan het bureau was, inderdaad een getailleerde jas.’

De ogen van de jonge rechercheur glinsterden.

‘Het klopt allemaal,’ riep hij opgewonden. ‘Matthias van Heusden joeg Robbert Achterberg het huis uit en ging hem na. Als Antoinette zich niet over hem had ontfermd, dan had hij hem die avond al vermoord.’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Mogelijk.’

Vledder lachte.

‘Het is de ware toedracht,’ juichte hij. ‘Het wordt hoog tijd dat wij die Henri de Groeve dwingen om ons de verblijfplaats van Thérèse de la Fontaine te openbaren. Zij is de sleutel tot de oplossing.’

De Cock keek naar hem op.

‘En als Henri de Groeve zich niet laat dwingen?’

Vledder reageerde verrast.

‘Hij mag ons onderzoek toch niet dwarsbomen?’

De Cock negeerde de vraag. Hij strekte gebarend zijn rechterhand naar Vledder uit.

‘Voor mijn gemoedsrust,’ sprak hij met enige ironie, ‘zou jij nog eens napluizen hoe Evert-Jan de Groeve om het leven is gekomen.’

Vledder grijnsde breed.

‘Omwille van de ver-vloe-king, die op Thérèse de la Fontaine zou rusten?’

De Cock knikte.

‘En?’ vroeg hij bedaard.

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Er is niets aan de hand. Het auto-ongeval waarvan Evert-Jan het slachtoffer werd, was helemaal niet vreemd of ongewoon. Er is ook geen sprake van misdrijf. Ik bedoel… misdrijf in de zin van het knoeien met vitale auto-onderdelen, zoals remmen en dergelijke. Evert-Jan werd op een voorrangskruising door een andere auto geschept en was op slag dood. Ook de bestuurder van de andere auto kwam om het leven. Toen men zijn bloed onderzocht, bleek daarin een alcoholpercentage van maar liefst 3,7 promille.’

De Cock floot tussen zijn tanden.

‘Dat zijn vijftien à zestien borrels.’

Vledder knikte.

‘Die vent was straal bezopen. Op verzoek van vader De Groeve is nog een nader onderzoek ingesteld. Het bleek dat er tussen de beide gedode mannen geen enkele relatie bestond.’

De jonge rechercheur keek naar De Cock. ‘Hoe is het nu met je gemoedsrust?’

De spottende toon ontging de grijze speurder niet.

‘Dus geen mysterie,’ stelde hij simpel.

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Zoals ik al eerder zei… een auto-ongeval zoals er jaarlijks vele plaatsvinden.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde.

Vledder nam de hoorn op en luisterde. Zijn gezicht werd bleek. Haastig maakte hij een paar aantekeningen. Daarna legde hij de hoorn op het toestel terug.

De Cock keek hem gespannen aan.

‘Wie was dat?’

‘Maria de Gans.’

‘Wat wil ze?’

Vledder slikte.

‘De Beau is dood.’

Загрузка...