11

Toen De Cock thuiskwam, trof hij zijn vrouw in de woonkamer. Ze zat in haar nachtpon met opgetrokken knieën op de bank en las. ‘Je bent laat,’ sprak ze opkijkend en klapte haar boek dicht. ‘Ik zal een kop goede-nachtrust-thee voor je klaarmaken. Ik heb het bij de drogist zien staan. Het helpt, zeggen ze.’

De grijze speurder knikte lauw, ongeinteresseerd en zette de zilveren sierkan voor haar op tafel. Mevrouw De Cock nam haar benen van de bank en bekeek het fraaie kunstwerk met bewondering.

‘Is dat mijn surprise?’

De oude rechercheur keek haar wat lodderig aan.

‘Surprise?’ vroeg hij niet-begrijpend.

Ze knikte enthousiast.

‘Voor sinterklaas.’

Het duurde even. Toen sloeg De Cock zijn beide handen voor zijn gezicht. Ineens viel alle moeheid van hem af. Hij liet zich achterover in een fauteuil vallen en lachte uitbundig.

‘Een surprise’, brulde hij. ‘Een sinterklaascadeautje van anderhalf miljoen… achteloos geschenk van een onderbetaalde ambtenaar zonder vooruitzichten.’

Ze keek hem beteuterd aan. Haar rechterhand gleed traag wijzend naar de sierkan.

‘Dat ding… anderhalf miljoen?’

De Cock knikte. Zijn gezicht straalde nog van pret.

‘Anderhalf miljoen… guldens… je weet wel… van die zilverkleurige ronde schijfjes met ruiten en strepen en het gehalveerde hoofd van Beatrix.’

Ze legde zwijgend haar boek op tafel en liep naar de keuken. Na een korte tijd kwam ze terug en zette een kom dampende thee voor hem neer. Met enig misprijzen keek ze naar de zilveren kan.

‘Hij is mij geen anderhalf miljoen waard.’

Met de kom tussen zijn handen keek De Cock vertederd naar haar op.

‘Jij mij wel… en nog veel meer.’


Na enkele uren nachtrust en een stevig ontbijt sjokte De Cock vanaf de tramhalte op het Stationsplein naar het Damrak. Aan zijn rechterhand bungelde een plastic zak van een supermarkt. Daarin, verpakt in een laag oude kranten, zat de sierkan… een verrukkelijk staaltje van edelsmeedkunst, in de roemrijke zeventiende eeuw gepleegd door ene Paulus van Vianen.

De grijze speurder keek om zich heen en monsterde de gezichten die langs hem heen gleden. Met enige ironie vroeg hij zich af hoe de mensen zouden reageren als ze wisten, dat hij in een onooglijk plastic zakje een vermogen van anderhalf miljoen torste.

Hij slenterde over het brede trottoir van het Damrak tot aan de smalle Oudebrugsteeg. Daar stak hij over. Bij de houten steiger schoof hij de mouw van zijn regenjas iets terug. Het was bijna half tien.

Als Manfred van Nettelhorst op tijd was, dan had hij nog een halfuur. Even overwoog hij nog een ommetje door de buurt te maken, maar met anderhalf miljoen aan zijn hand, koos hij toch maar voor de kortste weg naar het bureau.

Toen de grijze speurder de grote recherchekamer binnenstapte, zag hij Vledder met een rood hoofd achter zijn nieuwe elektronische schrijfmachine zitten. De Cock slenterde naar hem toe en legde de plastic zak op zijn bureau.

‘Druk?’ vroeg hij vriendelijk.

De jonge rechercheur liet zijn vingers rusten.

‘Wat moet ik?’ riep hij verontschuldigend. ‘Ik heb geen keus.’ Hij klopte op de kap van zijn schrijfmachine. ‘Jouw onvermogen met zo’n brok geavanceerde techniek om te gaan, dwingt mij om al het schrijfwerk te doen.’

De Cock glimlachte.

‘Ik zal vragen of ze mijn oude Remington weer van stal willen halen.’

Vledder keek naar hem op.

‘Je moet direct bij de commissaris komen.’

De Cock reageerde verbaasd.

‘Het is nog geen tien uur.’

De jonge rechercheur trok zijn schouders op.

‘Hij zegt dat hij eerst met jou wil praten voordat Van Nettelhorst komt.’

De Cock knikte begrijpend. Hij bracht zijn regenjas en oude hoedje naar de kapstok. Daarna kwam hij bij Vledder terug en wees naar de plastic zak.

‘Let je even op?’

‘Wat zit daar in?’

‘Die kan.’

De jonge rechercheur grinnikte.

‘Kon je geen passender verpakking vinden?’

De Cock reageerde niet. In zijn typische slentergang waggelde hij de recherchekamer af en liep de gang op.

Voor de kamer van de commissaris bleef hij staan, ademde diep en klopte. Zonder op een reactie te wachten stapte hij naar binnen.

Buitendam kwam van zijn stoel omhoog. Zijn lange, smalle gezicht had een milde expressie. Hij wuifde met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau.

‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij niet onvriendelijk. ‘Ik heb aan jouw verzoek voldaan. Ik ben er maar van uitgegaan, dat je een dwingende reden hebt om Manfred van Nettelhorst te ontbieden.’

De grijze speurder nam plaats.

‘Die heb ik,’ sprak hij simpel.

De commissaris spreidde zijn beide handen.

‘En je vindt het niet noodzakelijk mij die reden te onthullen? Ik heb het Vledder gevraagd. Hij zei mij de reden van jouw verzoek niet te kennen.’

‘Die kent hij ook niet,’ loog De Cock.

Commissaris Buitendam kuchte.

‘Ik wil niet,’ veranderde hij van onderwerp, ‘dat het onderhoud met Manfred van Nettelhorst net zo… eh, zo onstuimig verloopt als de vorige keer. Daarom wil ik vooraf een paar misverstanden uit de weg ruimen. Ik ken Manfred van Nettelhorst al geruime tijd en ik verzeker je dat hij niet zo’n onhebbelijke kerel is als zijn gedrag wel eens doet vermoeden. Manfred is een verwoede, bijna bezeten kunstverzamelaar, die niets onbeproefd laat om iets wat zijn begeerte heeft opgewekt, te bemachtigen. Hij heeft met zijn… eh, zijn verworvenheden… zijn kunstschatten… een bijzondere binding. Zijn betrokkenheid reikt verder dan het blote bezit, het eigendom… het is dieper, intenser. Persoonlijk heb ik wel eens het gevoel, dat de kunstvoorwerpen die hij heeft verzameld, een deel zijn geworden van zijn eigen wezen… zijn eigen ziel. In onze ogen… in de ogen van nuchtere politiemensen, zoals wij… is dit moeilijk te aanvaarden… moeilijk te doorgronden. Het is voor ons ondenkbaar. Wij kunnen ons eenvoudig niet voorstellen dat een dood voorwerp zoveel affiniteit oproept.’

De Cock glimlachte.

‘En levende voorwerpen… worden die ook een deel van zijn eigen wezen… zijn eigen ziel?’

Buitendam keek De Cock wat verward aan.

‘Ik begrijp je niet.’

De oude rechercheur grijnsde.

‘Manfred van Nettelhorst heeft een beeldschone jonge vrouw aangekocht… ene Thérèse de la Fontaine… een echte… van vlees en bloed.’

Buitendam fronste zijn stoppelige wenkbrauwen.

‘Aangekocht?’ vroeg hij ongelovig.

De Cock knikte.

‘En omdat mij ter ore is gekomen dat Manfred van Nettelhorst als een kuise homofiel zijn dagen slijt, vraag ik mij in den gemoede af hoe ik die aankoop moet zien… als een kunstvoorwerp, met voor vriend Van Nettelhorst een betrokkenheid die verder reikt dan het blote bezit?’ Zijn stem droop van sarcasme.

Het gezicht van commissaris Buitendam begon te kleuren.

‘Wie is die… Thérèse de la Fontaine?’

De Cock gebaarde in de ruimte.

‘Een jong fotomodel. Naar men zegt, bijzonder aantrekkelijk.’ Hij keek op en zweeg even voor het effect. ‘En mogelijk de directe aanleiding tot de dood van Robbert Achterberg.’

Buitendam kneep zijn ogen half dicht.

‘Jij insinueert,’ sprak hij met een lichte dreiging, ‘dat Manfred van Nettelhorst betrokken is bij moord?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het is geen insinuatie,’ sprak hij kalm. ‘Het is een ambtelijke mededeling. Ik zeg u dat ik met die mogelijkheid terdege rekening houd… juist omdat ik in Arti et Amicitiae getuige was van het onhebbelijke gedrag dat u memoreerde.’

Het gezicht van de commissaris werd dieprood. Zijn neusvleugels trilden. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn arm naar de deur.

De Cock stond gelaten op. Maar nog voor Buitendam iets had gezegd, werd er geklopt.

De grijze speurder draaide zich om. In de deuropening stond Manfred van Nettelhorst.

De corpulente kunstverzamelaar liep met korte driftige pasjes op de commissaris toe en schudde hem de hand. Voor de oude rechercheur had hij ter begroeting slechts een genadig knikje.

‘Je hebt nieuws?’ vroeg hij aan Buitendam.

Op het smalle gezicht van de commissaris vibreerde de woede nog na. Hij gebaarde wat wild naar De Cock.

‘Mijn rechercheur heeft nieuws,’ sprak hij kort. ‘Dat beweert hij tenminste. Het is op zijn verzoek dat ik je liet komen.’

Manfred van Nettelhorst keek De Cock aan. Koel. Neerbuigend. ‘U hebt nieuws?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof in zijn stem.

De grijze speurder knikte.

‘Robbert Achterberg is dood.’

Het was een pure impuls.

Manfred van Nettelhorst keek van De Cock naar Buitendam en terug.

‘En?’

De grijze speurder onderkende geen enkele reactie. Hij glimlachte wat verlegen.

‘Ik wilde het u maar even zeggen.’ Hij maakte een wat stuntelige buiging. ‘Als de heren mij even willen excuseren?’

Hij liep de kamer af en sjokte naar het bureau van Vledder. Rustig ontdeed hij de sierkan van de plastic zak en de kranten. Daarna wandelde hij terug. Met een blik van triomf in zijn ogen, de fraaie zilveren kan voor zich uitstekend, stapte hij de kamer van de commissaris binnen.

Buitendam zakte verbaasd terug in zijn stoel.

De mond van Manfred van Nettelhorst viel open. Verbijsterd staarde hij naar de sierkan. Zijn ogen stonden hol, schenen te verzinken achter zijn bleke bolle wangen. Met zijn kleine vette handjes zwaaide hij afwerend.

‘Nee… nee,’ stotterde hij. ‘Dat… dat kan niet. Dat mag niet… dat mag niet… dat…’

Hij herhaalde het als een echo.


Vledder schoof zijn schrijfmachine van zich af.

‘Was Van Nettelhorst blij?’

De Cock antwoordde niet direct. Hij pakte de plastic zak met oude kranten en wierp die in de prullenbak.

‘Met die kan, bedoel je?’

‘Ja.’

De oude rechercheur trok een grimas.

‘Ik dacht dat Van Nettelhorst ter plekke een hartverlamming kreeg. Ik heb de sierkan maar op het bureau van Buitendam gezet. Ik durfde hem Van Nettelhorst niet in handen te geven, bang, dat hij hem zou laten vallen.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Geen compliment… geen bedankje?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niets… noch van Buitendam, noch van Van Nettelhorst. Ze hebben ook niet gevraagd… waar heb je hem vandaan… hoe kom je aan die kan? Niets. Ze waren beiden te verbouwereerd om iets te zeggen.’ Hij maakte een schouderbeweging. ‘Ik heb nog even naar die twee staan kijken. Toen ben ik maar weggegaan.’

‘Vreemd.’

De Cock knikte.

‘Inderdaad. Vooral de reactie van Van Nettelhorst was heel vreemd. Toen ik de kamer binnenstapte, keek hij alsof ik iets monsterachtigs in mijn handen had… iets waarvoor hij angst had.’

‘Kan dat?’

De Cock maakte een onzeker gebaartje.

‘We kennen de achtergronden niet. Misschien heeft die kan wel iets magisch.’ Hij grinnikte. ‘Een soort olielamp van Aladdin.’ De grijns gleed van zijn gezicht. ‘Maar van één ding ben ik overtuigd… Van Nettelhorst heeft nooit verwacht die kan terug te krijgen.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Waarom niet?’

De oude rechercheur reageerde wat kriegelig.

‘Het zit volgens mij niet goed met die diefstal in Arti et Amicitiae. Het stinkt. En geloof me, als ik er een vinger achter kan krijgen…’

Hij maakte zijn zin niet af en keek naar Vledder. ‘Heb je vanmorgen nog even met de zedenpolitie gebeld?’

‘Zeker.’

‘En.’

De jonge rechercheur trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een vel met notities.

‘Robbert Achterberg,’ las hij hardop, ‘oud vijfentwintig jaar, ongehuwd, van beroep fotograaf, zijn laatst bekende adres is De Lairessestraat 1418, ten huize van zijn moeder. Vader is overleden. Robbert Achterberg is nog nooit met de politie en/of justitie in aanraking geweest. Maar sinds twee jaar zijn er geruchten en tips dat hij pornografie vervaardigde… niet voor de binnenlandse markt, maar voor export naar Amerika. Men heeft bij de zedenpolitie wel geprobeerd bewijzen tegen hem te verzamelen, maar dat is nooit gelukt. Hij schermde het wereldje om zich heen goed af en veranderde voortdurend van atelier.’

‘Een sluwe vogel.’

Vledder stak zijn hand op.

‘Maar twee weken geleden zijn er uit Amerika twee rechercheurs van de FBI gekomen met een karrenvracht vol bewijzen. Ze hadden de pornolijn vanaf de andere kant opgerold. Kortom… Robbert Achterberg stond op het punt gearresteerd te worden.’

Загрузка...