20

De Cock deed de deur van zijn woning open. Voor hem, op de stoep, stond Vledder. Hij lachte wat verlegen. In zijn linkerhand bungelde een bos fraaie rode rozen. Hij tilde de bos omhoog.

‘Voor je vrouw. Hoe langer ik met jou optrek, hoe meer ik haar bewonder.’

De Cock lachte.

‘Is dat een compliment?’

‘Voor haar… ja.’

Vledder schoof het portaal in.

‘Is Harold Buis er al?’

De oude speurder knikte.

‘Hij zit naast mijn vrouw en babbelt honderduit. Fred Prins komt nauwelijks aan het woord.’

Vledder streek langs zijn neus en snoof.

‘Opschepper. Hij vertelt aan iedereen dat de moorden alleen door zijn toedoen zijn opgelost.’

De Cock grinnikte.

‘Dat is toch zo.’

Ze stapten gezamenlijk de kamer binnen. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Met een gebaartje van verrukking nam ze de rozen in ontvangst. Ze wuifde naar een diepe leren fauteuil. ‘Ga zitten,’ riep ze hartelijk. ‘Mijn man vroeg zich al af waar je bleef.’

Vledder gebaarde verontschuldigend.

‘Sinds wij aan de Warmoesstraat moderne elektrische machines hebben, laat hij mij al het schrijfwerk doen. En daar gaat veel tijd in zitten.’ Hij wendde zich tot De Cock. ‘Ik ben toch op een heel stel vragen gestuit.’

De grijze speurder gaf Vledder een duidelijk stopteken. Daarna tilde hij van naast zijn zetel een fles omhoog en tikte met zijn wijsvinger op het etiket.

De jonge rechercheur lachte.

‘Cognac Napoleon.’

De Cock knikte.

‘Een geschenk van Thérèse de la Fontaine en moeder Maria de Gans… door Smalle Lowietje persoonlijk bij mij aan de voordeur afgeleverd.’ Hij kwam langzaam uit zijn fauteuil overeind, zette bolle, voorverwarmde glazen op een rij en schonk in. De manier waarop hij de fles hanteerde, getuigde van liefde en aandacht. Drinken van cognac was voor hem een bijna ceremonieel gebeuren. Hij deelde de fraaie glazen rond. Daarna, met een haast devoot gebaar, nam hij zijn glas op en sprak een heilwens. ‘Op de emoties,’ sprak hij plechtig. ‘Op de emoties die ons leven beheersen.’

Fred Prins grijnsde.

‘En die jij misbruikt om mensen te bewegen hun diepste geheimen te openbaren.’ Het klonk wat beschuldigend.

De Cock keek hem aan. Zijn gezicht betrok.

‘Mensen zitten vaak opgesloten in een cirkel… een vicieuze cirkel van gedachten, handelingen en redeneringen, waardoor men steeds terugkeert tot dezelfde uitgangspunten… tot dezelfde overtuigingen… ook al zijn die fout en in strijd met algemeen aanvaarde normen. Men komt daar uit eigen beweging… uit eigen kracht… niet uit. Na het afleggen van zijn bekentenis voelde Henri de Groeve zich opgelucht. Het was alsof een loden last van zijn schouders was genomen. Ik heb hem verteld dat De Beau dood was en dat ik de gelijkenis van Harold had gebruikt om hem geestelijk uit zijn evenwicht te tillen. Je mag mij geloven of niet… maar hij was mij dankbaar.’ Mevrouw De Cock keek naar haar man.

‘Gaat hij de gevangenis in?’

De grijze speurder trok zijn schouders op.

‘Dat is een zaak van justitie. Maar hij zal eerst wel een psychiatrische behandeling ondergaan.’

Vledder boog zich naar hem toe.

‘Wanneer wist je dat hij het was?’

De Cock glimlachte.

‘Op het moment dat ik op de Keizersgracht 1217 uit het raam keek en zag dat perceel 1316 daar vrijwel recht tegenover lag. Henri de Groeve kon precies volgen wat er op 1217 gebeurde. En deed dat ook. Ik heb bij hem thuis een telescoop en ingenieuze apparatuur voor het afluisteren op afstand gevonden.’

Mevrouw De Cock schudde verbijsterd haar hoofd.

‘Wat beheerste die man?’

De grijze speurder spreidde zijn beide handen.

‘Hij was bezield van het idee dat Thérèse de la Fontaine voor zijn zoon was geschapen en dat in een voorbeschikking God het huwelijk tussen die twee al had gesloten. Dat Godsbesluit achtte hij onaantastbaar. Toen zijn zoon bij een auto-ongeval om leven kwam, kon hij de gedachte niet verdragen dat Thérèse eens aan een ander zou toebehoren.’

Vledder perste zijn lippen op elkaar.

‘Daarom ruimde hij de minnaars uit de weg?’

De Cock knikte.

‘Mannen, in wie hij een gevaar zag voor zijn idee… zijn overtuiging.’ De oude rechercheur slaakte een zucht. ‘Geloof me, deze zaak heeft mij heel wat hoofdbrekens gekost. Toen ik van de overeenkomst hoorde, die Manfred van Nettelhorst met de stiefvader van Thérèse de la Fontaine had gesloten en ik mij het tafereel met het oude vrouwtje in Arti et Amicitiae in herinnering bracht… hoe hij haar afblafte… zijn zelfbeheersing nauwelijks kon bedwingen… heb ik hem lang als potentiële dader gezien.’

‘Wanneer heb je dat idee laten varen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb dat idee nooit losgelaten. Maar de dader moest aan één voorwaarde voldoen.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wat voor een voorwaarde?’

‘Hij moest de verblijfplaats van Robbert Achterberg kennen… dat was heel bijzonder.’

‘Hoezo?’

De Cock stak gebarend zijn wijsvinger omhoog.

‘De ontmoeting tussen Robbert Achterberg en Antoinette van der Graaf was puur toeval. Dat treffen tussen die twee had niemand kunnen voorzien. Net zo min, als iemand kon weten dat Antoinette hem naar haar woninkje in de Van Beuningenstraat zou brengen. Toch werd Robbert in dat woninkje vermoord.

‘De vraag die mij van het begin af aan sterk bezighield, was… hoe wist de moordenaar waar Robbert was… hoe kende hij zijn verblijfplaats? Je moet daarbij bedenken dat Antoinette van der Graaf haar Robbert zo eng bewaakte, dat hij zelf geen gelegenheid had zijn verblijfplaats aan iemand te openbaren. Het is zelfs de vraag of Robbert Achterberg zelf ooit heeft geweten waar hij zich precies bevond.’

De Cock pakte zijn glas en nam een slok van zijn cognac.

‘De enige die Robberts verblijfplaats kende, was Antoinette, maar van haar onschuld was ik al spoedig overtuigd. Ze was lief, zorgzaam en hield op een moederlijke manier van die bedreigde jongen, die ze van de straat had opgepikt. Er bestond een mogelijkheid dat óf Thérèse óf Matthias Antoinette was gevolgd, toen ze uit nieuwsgierigheid een bezoek aan de Keizersgracht had gebracht. Met deze mogelijkheid heb ik terdege rekening gehouden en daarom bleef ook Matthias van Heusden als mogelijke dader mijn gedachten beheersen.

‘Er bestond ook nog de mogelijkheid dat de moordenaar Robbert was gevolgd, toen de jongeman in paniek uit zijn kamer vluchtte. Dat kon Matthias zijn geweest. Maar dat leek mij niet aannemelijk. Matthias had erin toegestemd om Robbert in huis te nemen. Als hij hem in paniek had gebracht, dan had Robbert geweten wie er achter hem aanzat. Maar in de gesprekken die Robbert met Antoinette voerde, was de naam Matthias nooit gevallen. Bovendien klonk het verhaal dat Matthias mij over de avond van de vlucht gaf, vrij geloofwaardig.

‘De vraag die centraal stond, was: Waardoor raakte Robbert in paniek en hoe kende de moordenaar het tijdstip waarop het gebeurde? Met andere woorden: Hoe wist de moordenaar wanneer Robbert de straat op zou vluchten? Het antwoord dat ik vond, luidde: als hij die paniek zelf bij Robbert had opgewekt. Maar kon dat… had de moordenaar daartoe de middelen?’

Vledder reageerde blij.

‘Daarom wilde jij weten of Robbert Achterberg in zijn kamer telefoon had?’

De Cock knikte.

‘En dat niet alleen. Ik wilde de kamer zien. Ik wilde kijken of er sporen waren van een worsteling of iets dergelijks. De kamer was heel ordelijk. Het laken en de dekens van het bed waren op de gebruikelijke wijze teruggeslagen. Niets bijzonders. Dat sterkte mij in het idee dat de paniek van buitenaf was veroorzaakt. En dat kon middels de telefoon. Daarom wilde ik weten of Robbert rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van anderen, van buitenaf telefonisch was te bereiken… uitgaande van de gedachte dat de moordenaar niet het risico wilde nemen dat zijn gesprek door anderen zou kunnen worden afgeluisterd.’

Vledder zuchtte.

‘Robberts kamer had een eigen nummer.’

De Cock staarde even voor zich uit.

‘Henri de Groeve heeft mij de toedracht verteld. Hij had al eerder gepoogd om Robbert om te brengen. Die avond, terwijl hij de kamer van Robbert met zijn telescoop in het oog hield, belde hij hem op. Hij zei dat hij een goede vriend van Thérèse was en raadde Robbert aan om binnen een minuut het huis te verlaten, omdat hij anders zou worden vermoord.

‘Toen hij zag dat Robbert inderdaad reageerde zoals hij had verwacht, pakte hij zijn revolver en ging de jongeman achterna. Al op de gracht schoot hij op hem, maar miste. Daarna bleef hij hem volgen en dreef hem, zo nu en dan schietend, in paniek voor zich uit.

‘Henri de Groeve zou hem zeker die avond al hebben omgebracht, als op de Nassaukade Antoinette niet tussenbeide was gekomen. In haar nabijheid durfde De Groeve niets te ondernemen, maar hij bleef het tweetal volgen en zag uiteindelijk waar Antoinette Robbert bracht. Dagen heeft hij in de buurt van de Van Beuningenstraat rondgezworven, tot hij precies wist op welke tijdstippen Antoinette haar woning verliet en Robbert alleen achterbleef.’

Fred Prins schudde zijn hoofd.

‘Een maniak.’ Hij keek De Cock met bewondering aan. ‘Toch vind ik dat je alles knap hebt uitgedacht en mijn opmerking over die emoties moet je maar vergeten. Ik begrijp nu dat die man ontmaskerd moest worden… wie weet hoeveel moorden hij anders nog had gepleegd.’

De Cock pakte zijn glas en hief het omhoog.

‘Op de dode minnaars,’ toostte hij.

Het klonk macaber.

Mevrouw De Cock keek haar man afkeurend aan.

‘Men toost op het leven,’ sprak ze bestraffend, ‘niet op de dood.’ Daarna stond ze op en liep naar de keuken. Na enkele minuten kwam ze terug met schalen vol lekkernijen. Toen ze die voor haar gasten had neergezet, keek ze De Cock vragend aan. ‘Die Thérèse de la Fontaine… blijft die in het vervolg bij haar moeder?’

De oude speurder schonk haar een matte glimlach.

‘Het lijkt mij voor haar niet zo verstandig,’ sprak hij triest. ‘Maar het heeft er alle schijn van. Thérèse wil onder geen voorwaarde terug naar de Keizersgracht en als Manfred van Nettelhorst haar affaire met De Beau verneemt, dan zal hij haar, als bezoedelde schoonheid, niet meer willen bezitten. Ik heb overigens de Fraudedienst op zijn praktijken attent gemaakt.’

Vledder trok zijn neus op.

‘Ik mag hem niet. Ik vind hem een louche vent. De commissaris moet zich betere vrienden zoeken.’

De Cock lachte hartelijk.

‘Het lijkt mij een goed idee dat jij hem dat eens persoonlijk vertelt. Ik word het beu om steeds weer van zijn kamer te worden gestuurd.’

Harold Buis wendde zich tot De Cock.

‘Ik heb even zitten denken… toen jij na de moord op mijn evenbeeld in Baarn hoorde dat De Beau een verhouding had met die Thérèse de la Fontaine, wist jij natuurlijk direct wie de dader was.’

De grijze speurder knikte.

‘Het was eens te meer een aanwijzing in welke richting ik de moordenaar moest zoeken. Noch Matthias van Heusden, noch Manfred van Nettelhorst wist waar Thérèse de la Fontaine was ondergebracht. ‘Toen Henri de Groeve in Baarn een bezoek aan de villa zou brengen, zag hij door het raam tot zijn schrik een man in de omgeving van Thérèse. Hij trok zich onmiddellijk terug, maar zijn besluit stond vast. Die man moest dood.’

‘Een vreemde vogel.’

De Cock staarde even voor zich uit.

‘Als ik eerder van die verhouding tussen Thérèse en De Beau had geweten, dan had ik die moord mogelijk kunnen voorkomen. Ik had dan De Beau in vertrouwen genomen, hem verteld aan welke gevaren hij bloot stond en hem daarna als lokaas en schietschijf voor Henri de Groeve gebruikt.’

Harold Buis keek hem wat beteuterd aan.

‘Dan had ik niet in dit boek gestaan.’

De Cock knipoogde.

‘En zo is het.’

Het gesprek werd algemener. De affaire van de dode minnaars schoof wat naar de achtergrond. De Cock kwam uit zijn fauteuil omhoog en schonk nog eens in. Zo nu en dan klonk weer een vrolijke lach.

Vledder kwam naast hem staan.

‘We moeten op de Keizersgracht die koffer van Robbert nog onder zijn bed vandaan halen.’

De grijze speurder keek naar hem op. ‘Die… eh, die koffer is er niet meer.’

‘Wat?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Bij de begrafenis van Robbert Achterberg sprak ik nog even met zijn moeder. Een lieve vrouw. Het bleek mij algauw dat ze van het bestaan van de koffer niets wist. Bovendien maakte ik uit ons gesprek op dat moeder Achterberg in goede doen verkeert. Ze beschikt over ruime financiële middelen.’

‘En?’

De oude rechercheur maakte een wat verlegen gebaartje.

‘Toen heb ik die koffer met geld maar heel stilletjes naar de Van Beuningenstraat gebracht.’

‘Naar Antoinette?’

‘Ja.’

Vledder keek hem met secondenlange verbazing aan. Toen gleed een glimlach over zijn jong gezicht. Aanhoudend schudde hij zijn hoofd. ‘Het is onder mannen niet zo gebruikelijk om zoiets te zeggen… maar soms, De Cock, in schaarse momenten… hou ik van je.’

Загрузка...