3

Na een korte aarzeling stapte De Cock de kleine verhoorkamer binnen en nam aan het tafeltje tegenover haar plaats.

‘Ik wil met u praten,’ opende hij vriendelijk.

Ze kwam half van haar stoel overeind en keek hem woedend aan. Haar ogen vonkten. Wild beukte ze met beide vuisten op het tafelblad.

‘Je hebt mij laten insluiten,’ brulde ze ontzet. ‘Beneden, in zo’n vieze gore cel. De lucht is bedorven en het stinkt er naar zweet.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘Ik weet,’ sprak hij gelaten, ‘dat de celruimten van bureau Warmoesstraat niet uitblinken door gezelligheid en comfort.’

Antoinette van der Graaf schudde fel haar hoofd.

‘Je mag mij niet vasthouden. Ik heb niets gedaan. Je hebt geen recht om mij op te sluiten.’

De Cock knikte bedaard.

‘Dat recht heb ik wel. De wet geeft mij de mogelijkheid om u van uw vrijheid te beroven.’ Hij hield zijn hoofd een beetje schuin.

‘Het recht om iemand zijn vrijheid te ontnemen, hebt u niet. Daarom bent u hier in dit bureau en heb ik beneden een cel voor u gereserveerd.’

Antoinette van der Graaf klemde haar lippen opeen.

‘Ik wil hier niet blijven.’

‘Dat begrijp ik.’

Ze snoof verachtelijk.

‘Jij begrijpt niets… helemaal niets.’ Ze stond nog steeds half overeind. Iets gebogen. Haar beide handen steunden op de tafel. Het was een houding van woede en agressie. ‘Wat hebben jullie met Robbert gedaan?’

De Cock liet zijn hoofd iets zakken. Ondanks zijn belofte om haar drie vragen te zullen beantwoorden, had hij dat niet gedaan. Hij had zichzelf en Vledder gepresenteerd als rechercheurs van politie. Meer niet. Over de ware reden van hun aanwezigheid en het lot van de jongeman had hij met geen woord gerept. Bewust.

‘Wat hebben jullie met Robbert gedaan?’

Ze schreeuwde met een scheef vertrokken mond.

De Cock keek naar haar op. Al enkele uren woelde in hem de vraag in hoeverre deze jonge vrouw bij de afschuwelijke moord was betrokken.

‘Heb je hem ook in zo’n cel gestopt?’

In haar woorden trilde sarcasme.

De Cock schudde traag zijn hoofd.

‘Robbert is dood,’ zei hij strak.

Antoinette van der Graaf slikte. Haar ogen werden groot, wild en angstig tegelijk.

‘Dood?’ herhaalde ze niet-begrijpend.

De Cock knikte.

‘Iemand was zo onvriendelijk om hem een kogel door zijn hersenen te jagen.’ Hij zweeg even. ‘Terwijl…’ ging hij verder, ‘terwijl de jongeman geen enkele kans had om te ontkomen, omdat iemand hem met handboeien aan de verwarmingsbuizen had geketend.’

‘Je liegt.’

Haar stem snerpte door het verhoorkamertje.

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Heeft het zin,’ vroeg hij onbewogen, ‘om over de dood te liegen?’

Antoinette van der Graaf keek hem ongelovig aan. Secondenlang. Het was de tijd die verstreek voordat de gruwelijke waarheid tot haar doordrong. Toen zakte ze gebroken op haar stoel terug en verborg haar gezicht in haar beide handen.

‘O God,’ snikte ze. ‘O God, o God. O lieve God, asjeblieft, help me.’

Hoewel de grijze speurder zijn woorden zorgvuldig had gekozen, deed haar verdriet, haar plotselinge weerloosheid, hem pijn. Een milde golf van medelijden overmande hem. Langzaam strekte hij zijn rechterhand naar haar uit en liet die op de kruin van haar hoofd rusten.

‘Laten we hopen dat Hij naar je luistert,’ sprak hij zacht en bemoedigend. ‘Maar soms… soms heeft Hij het zo druk… zo ontstellend druk.’

Haar lichaam schokte.

De Cock overwoog een glas water voor haar te halen, maar bedacht dat hij beter in haar nabijheid kon blijven.

Toen het schokken van haar lichaam na een paar minuten iets minder werd, nam hij zijn hand van haar hoofd.

‘Kende je die Robbert al lang?’ vroeg hij vriendelijk.

Ze keek afwezig naar hem op. Het leek alsof zijn vraag haar niet had bereikt. Met de rug van haar hand wreef ze de tranen uit haar beide ogen en verveegde haar make-up.

‘Kende je hem al lang?’ herhaalde De Cock.

‘Nee.’

‘Hoe lang?’

‘Een paar dagen.’

‘Kort.’

‘Nogal.’

‘Hoe heb je hem leren kennen?’

‘Ik pikte hem op van de straat.’

‘Is dat je gewoonte?’

‘Wat?’

‘Om mannen van de straat op te pikken?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Zo’n type ben ik niet. Integendeel, ik ben nogal eenzelvig.’

‘Toch pikte je hem op?’

Antoinette van der Graaf knikte rustig. De snelle reeks vragen die de oude rechercheur haar stelde, bracht iets van haar zelfvertrouwen terug.

‘Hij zat daar zo zielig.’

‘Waar?’

‘Op de Nassaukade, op de blauwe stoep van een portiek. Ik kwam er langs. Ik werk voor een uitzendbureau. Interieurverzorgster… zo heet dat tegenwoordig. Op weg naar huis kom ik over de Nassaukade… vanaf het Frederik Hendrikplantsoen… dat stukje tegenover de Rotterdammerbrug. Ik dacht dat hij ziek was… of dronken. Ik bleef voor hem staan. Even maar. Meer uit nieuwsgierigheid. Maar toen hij naar mij opkeek, zag ik dat hij had gehuild.’

‘En dat maakte je week?’

Antoinette van der Graaf reageerde ineens fel.

‘Is dat zo gek?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Nee, nee,’ reageerde hij haastig. ‘Zeker niet. Dat is gewoon menselijk.’

Ze gebaarde voor zich uit.

‘Ik vroeg hem of hij dacht daar op die stoep te blijven overnachten. Zie je, het was al over half elf. Bitter koud. En hij zat daar maar gewoon in zijn colbertje.’

Ze staarde voor zich uit alsof het beeld opnieuw bij haar opkwam.

‘Hij kwam overeind en zei dat hij niet wist waar hij de nacht zou moeten doorbrengen.’ Ze zwaaide plotseling geïrriteerd. ‘Ik weet dat het bezopen klinkt… maar ik nam hem mee… naar huis. Ik heb hem verzorgd, vertroeteld… en hij heeft bij mij geslapen.’ Ze blikte in het gezicht van De Cock en monsterde zijn expressie.

‘Vreemd hè… idioot, slecht, zondig?’ In haar houding groeide weer het verzet.

De grijze speurder trok zijn schouders op.

‘Ik weet niet,’ sprak hij bedachtzaam, ‘met welke normen jouw ouders je hebben grootgebracht.’ Hij spreidde zijn beide armen. ‘Maar als jij die avond deed wat jouw hartje ingaf… dan is het toch goed?’

Antoinette van der Graaf liet haar hoofd iets zakken.

‘Hij was zo onhandig,’ sprak ze zacht, bijna fluisterend, ‘zo angstig ook en hulpeloos, dat ik van binnen voelde dat ik voor hem moest zorgen… als voor een kind.’

Met een paar gave sterke tanden beet ze op haar onderlip. ‘Ik heb zelf een harde jeugd gehad… veel narigheid, moeilijkheden, strubbelingen… ging al vroeg uit huis. Ik herkende iets van zijn hulpeloosheid… zijn afkeer… wantrouwen… angst voor alles en iedereen om hem heen.’ Ze slikte een paar maal en drong opkomende tranen weg. ‘Maar ondanks dat… was Robbert zacht, gevoelig en had niet die begerige blik die je bij mannen zo vaak ziet. Hij was gewoon lief.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Je wilde hem houden?’

‘Ja.’

‘Daarom sloot je hem in de boeien.’

Het klonk uitzonderlijk hard.

Antoinette van der Graaf deed haar beide ogen dicht en schudde zuchtend haar hoofd.

‘Beste rechercheur,’ sprak ze vermoeid, ‘ik zie er misschien wat dom uit… in uw ogen naïef… maar ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen. Beslist niet. Ik besef verdomd goed dat je een man niet bij je kunt houden als hij niet bij je wil zijn.’ Ze klapte ritmisch met haar vlakke hand op het tafelblad. ‘Zelfs-al-keten-je-hem-met-handboeien-aan-de-verwarming.’

‘Waarom deed je het dan?’

‘Om hem te beschermen.’

De Cock keek grijnzend naar haar op.

‘Mag ik zeggen,’ reageerde hij cynisch, ‘dat mij de logica ontgaat?’

Een matte glimlach gleed langs haar lippen.

‘Dat mag je zeggen,’ sprak ze berustend. ‘Na alles wat er is gebeurd, lijkt het inderdaad weinig zinvol. Toch is het waar. Ik wilde hem alleen maar beschermen.’

‘Tegen wie?’

Ze zwaaide heftig.

‘Tegen mensen… mensen die het op zijn leven hadden voorzien.’

‘Wat voor mensen… wie hadden het op zijn leven voorzien?’

Antoinette van der Graaf spreidde haar beide armen in een hulpeloos gebaar.

‘Dat weet ik niet,’ riep ze klaaglijk. ‘Ik weet wel dat Robbert echt bang was dat hem iets zou overkomen. Ik zei: “Hier in deze woning ben je veilig. Niemand weet dat je hier bent. Zolang jij deze woning niet verlaat, kan er niets met je gebeuren.”’

‘En dat geloofde hij?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Nee, dat geloofde hij niet. Hij zei: “Ze vinden mij overal. Ook hier.”’ Haar onderlip begon te trillen. Er kwamen opnieuw tranen in haar ogen. ‘Hij heeft gelijk. Hij…’

De grijze speurder onderbrak haar snel. Hij wilde voor alles het tempo in zijn verhoor gaande houden.

‘Om Robbert aan jouw woning te kluisteren, maakte je hem aan de verwarming vast.’

Antoinette knikte met een betraand gezicht.

‘Als ik thuis was, hoefde dat niet. Dan hield ik gewoon de deur op slot en zorgde ervoor dat hij niet bij de sleutel kon komen.’

‘Heeft hij dat wel eens geprobeerd?’

‘Nee, niet echt.’

‘Wanneer gebruikte je die handboeien?’

Ze keek De Cock treurig aan.

‘Ik moest ook wel eens weg… om te werken en voor het doen van boodschappen.’

‘En dan liet hij zich gewillig ketenen?’

Om haar mond zweefde een glimlach van vertedering.

‘Hebt u hem goed bekeken… zijn mond, de lijn van zijn kin… zijn handen?’

‘Ja.’

Antoinette van der Graaf glimlachte opnieuw.

‘Hij was een groot kind… een lief groot kind. Als ik tegen hem zei: “Tonie” — zo word ik genoemd — “Tonie weet toch wat goed voor Robbert is,” dan liet hij alles met zich doen en verzette zich niet.’

De Cock zweeg. Hij plukte nadenkend met duim en wijsvinger aan zijn onderlip. Met al zijn kennis van emoties en hartstochten probeerde hij de relatie tussen deze vrouw en de vermoorde jongeman te doorgronden. Het lukte niet, althans niet helemaal. Het lag iets te ver buiten zijn begrip.

‘Hoe oud was Robbert?’ vroeg hij plotseling.

‘Vijfentwintig jaar.’

‘Een volwassen man.’

Antoinette van der Graaf grijnsde.

‘Er zijn maar weinig mannen die ooit volwassen worden.’

De Cock ademde diep en veranderde van onderwerp.

‘Robbert… hoe heette hij verder?’

‘Je bedoelt zijn achternaam?’

‘Ja.’

‘Dat weet ik niet.’

De Cock keek haar ongelovig aan.

‘Heeft hij die niet genoemd?’

Ze streek met een paar vingers verveeld een pluk gelig haar achter haar linkeroor en schudde haar hoofd.

‘Ik heb er ook niet naar gevraagd. Robbert… Robbert was voor mij genoeg.’

Bij De Cock groeide een gevoel van irritatie. Trillend strekte hij zijn wijsvinger naar haar uit.

‘Jullie hebben toch met elkaar gesproken,’ riep hij met een zweem van wanhoop. ‘Dagen en nachten waren jullie samen. Hij zal toch iets hebben verteld van vroeger… van zijn school, zijn werk, zijn huis, zijn vader, moeder, broers of zusters… vrienden?’ Zijn stem sloeg bijna over.

Antoinette van der Graaf trok haar schouders op.

‘Robbert kwam uit een goed nest… dacht ik.’ Het klonk ongeinteresseerd. ‘Gezien de kwaliteit van de kleren die hij droeg… zijn goede manieren… zijn spraak… zijn…’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Antoinette,’ sprak hij geduldig, ‘er is in jouw woning in de Van Beuningenstraat een man vermoord… een man die jij aan een verwarmingsbuis had geketend. Op mij rust de onaangename taak om zijn moordenaar te vinden. Maar die pluk ik niet uit de lucht… begrijp je. Daar heb ik aanwijzingen voor nodig… motieven. En als jij mij geen medewerking wilt verlenen, dan moet ik de onzalige gedachte koesteren dat jij persoonlijk iets met die moord te maken hebt.’

Antoinette van der Graaf keek hem woedend aan, zoals bij het begin van het verhoor.

‘Ik heb met die moord niets te maken,’ schreeuwde ze luid. ‘Hoor je me… niets, maar dan ook totaal niets. Ik heb je proberen duidelijk te maken waarom ik hem mee naar huis nam en waarom ik hem met die handboeien vastzette. En verder… verder zoek je het maar uit.’

De grijze speurder liet zich in zijn stoel terugvallen. Hij had in zijn lange loopbaan als rechercheur aan de Warmoesstraat duizenden verhoren geleid, maar hij had zelden een vrouw ontmoet, die zoveel weerstand bood.

‘Dacht je hem werkelijk te kunnen houden?’ vroeg hij zacht en indringend.

Ze schudde traag haar hoofd.

‘Ik wist dat het niet lang zou duren.’ Ze beet weer op haar onderlip. ‘Maar aan zo’n afschuwelijk einde had ik natuurlijk niet gedacht.’

‘Geloofde je echt dat zijn leven gevaar liep?’

‘Ja.’

‘Omdat hij het zei?’

Ze wreef in haar nek.

‘Nee, niet omdat hij het zei. Maar ik voelde de angst… zijn angst.’

‘Heb je met hem over die angst gesproken?’

‘Ja.’

‘Wat was de reden?’

Antoinette van der Graaf keek naar hem op. Het was alsof ineens alle weerstand uit haar was weggegleden. Haar gezicht was ontspannen, zelfs de harde trekken bij haar mond waren verdwenen.

‘Zijn liefde.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Zijn liefde?’ herhaalde hij.

Haar hoofd bewoog bijna ritmisch op en neer.

‘Zijn liefde voor Thérèse.’

Загрузка...