4

De Cock zat diep onderuitgezakt in de stoel achter zijn bureau. Peinzend woelde hij met zijn dikke vingers door zijn stugge grijze haren. Het verhoor van de jonge vrouw had niet het verloop gehad dat hij zich had gewenst. Het bezorgde hem het onbevredigende, korzelig makende gevoel, dat Antoinette van der Graaf niet geheel openhartig was geweest… dat er zaken waren die ze voor hem had verzwegen. De vraag die hem sterk bezighield, was… waarom? Als ze inderdaad onschuldig was… wat had dat dan voor zin?

Vledder liep een paar maal onrustig de grote recherchekamer op en neer, pakte toen met een driftig gebaar een stoel, schoof die bij en ging daarop achterstevoren bij de grijze speurder zitten. Op zijn jong gezicht lag een spottende grijns.

‘En dat geloof jij?’ Hij sprak hard en zijn stem trilde van sarcasme. ‘Jij gelooft dat die meid van die dode jongen niet meer weet, dan dat hij Robbert heet?’

De Cock gebaarde afwerend.

‘Ik kan het tegendeel niet bewijzen,’ reageerde hij gelaten. ‘En zolang ik dat niet kan…’ Hij maakte zijn zin niet af en keek naar Vledder op. ‘Ligt hij op Westgaarde in het sectielokaal?’

De jonge rechercheur knikte.

‘De broeders hebben hem in mijn bijzijn netjes uitgekleed en daarna in een koelvak gelegd.’

‘Had hij papieren bij zich?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Niets, maar dan ook totaal niets. Zelfs geen vloeitje voor een shaggie.’

‘Geld?’

‘Geen stuiver.’

De Cock plooide een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Dat is vreemd,’ sprak hij na enige tijd hoofdschuddend. ‘Die entourage in dat woninkje aan de Van Beuningenstraat had toch geen enkel aspect van een roofmoord.’ Het klonk als een analyse. Hij vroeg aan Vledder of hij zijn signalement had opgenomen.

De jonge rechercheur maakte een vaag gebaartje.

‘Niet zo uiterst exact,’ antwoordde hij. ‘Ik bedoel, niet tot in alle details.’

‘Dat zou ik morgen dan maar doen.’

Vledder reageerde geprikkeld.

‘Ik had niet het minste idee dat zijn identiteit nog moeilijkheden zou opleveren. Toen jij mij middels de mobilofoon liet weten dat die Antoinette van der Graaf was komen opdraven en dat je haar meenam naar de Warmoesstraat voor een verhoor, dacht ik dat alles was geregeld. In mijn hart was ik er absoluut van overtuigd, dat die Antoinette precies wist wie die jongeman was.’

Hij zweeg. Een diepe denkrimpel ontsierde zijn voorhoofd.

‘Heb je goed naar hem gekeken?’ vroeg hij na een poosje. ‘Heb je gezien dat het lichtblonde haar van die dode jongeman was geverfd?’

‘Nee.’

‘Het was voor mij ook een verrassing. Een van de broeders maakte mij erop attent. Bij de haarwortels, kort bij de hoofdhuid, was het goed te zien. De natuurlijke kleur van zijn haar is donkerblond.’

‘Misschien had hij daarom wel geen legitimatiepapieren bij zich,’ opperde De Cock.

Vledder keek hem fronsend aan.

‘Je bedoelt,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat het een teken kan zijn dat hij zijn ware identiteit verborgen wilde houden… dat het lichtblond geverfde haar diende als camouflage?’

De Cock antwoordde niet direct. Zijn hersenen zochten al geruime tijd koortsachtig naar een redelijke verklaring voor de ongerijmdheden in de uitspraken van Antoinette van der Graaf. Robbert, had ze gezegd, was voor haar voldoende. Maar dat betekende tevens dat de jongeman zich niet behoorlijk aan haar had voorgesteld. En dat, zo concludeerde de oude rechercheur, was een daad van onbeleefdheid, gebrek aan fatsoen… zeker voor een jongeman met goede manieren en die… zoals de jonge vrouw het uitdrukte… uit een goed nest kwam. Hij schoof zijn dikke onderlip vooruit. Of was het angst… angst omdat zijn ware identiteit hem in gevaar kon brengen?

Nog nadenkend wreef hij over zijn kin.

‘Het geverfde haar zou veel kunnen verklaren,’ antwoordde hij vaag.

Het nietszeggende antwoord ontging Vledder. Over zijn rug duimde hij in de richting van het verhoorkamertje.

‘Wat doen we met haar?’

‘Dat weet ik nog niet.’

De jonge rechercheur keek hem scherp observerend aan.

‘Je wilt haar toch niet loslaten?’

In zijn stem weerklonk achterdocht.

‘Waarom niet?’

Vledder grinnikte ongelovig.

‘Nog afgezien van de vraag of ze iets met die moord uitstaande heeft… men kan toch niet ongestraft iemand van zijn vrijheid beroven?’

De Cock keek naar hem op.

‘Deed ze dat?’

‘Wat?’

‘Iemand van zijn vrijheid beroven?’

De jonge rechercheur lachte luid, als was de vraag van de Cock een kostelijke grap. ‘Hoe wil je het dan noemen… iemand met handboeien aan de verwarming ketenen… een spelletje?’

De cynische toon ontging De Cock niet.

‘Om strafbaar te zijn,’ reageerde hij geduldig, ‘vraagt het Wetboek van Strafrecht een wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Antoinette van der Graaf zegt dat Robbert zich nooit tegen het aanbrengen van de handboeien heeft verzet.’

Vledder keek hem verward aan.

‘Hij liet zich gewillig boeien?’

‘Ja.’

De jonge rechercheur stond wild van zijn stoel op. Zijn gezicht kleurde en om zijn mond verscheen weer die spottende grijns.

‘En dat geloof jij?’ Hij sprak hard en zijn stem trilde van sarcasme. ‘Jij gelooft dat die jongeman zich door die meid vrijwillig aan…’

De grijze speurder onderbrak hem streng.

‘Eenzelfde vraag,’ sprak hij bestraffend, ‘heb jij mij vanavond… op dezelfde onbehoorlijke wijze… al eerder gesteld. En ook dit keer luidt mijn antwoord: ik kan het tegendeel niet bewijzen. En zolang ik dat niet kan, heb ik rekening te…’

Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt. Luid, brutaal, indringend.

Vledder riep: ‘Binnen!’

Het duurde even. Toen werd de deur langzaam geopend en in de deuropening verscheen een zwaargebouwde jongeman in een indrukwekkend zwart lederen motorpak. Het strakke, getailleerde jack was rijk versierd met stiksels. Met een helm onder zijn rechterarm dreunde hij op zware laarzen naderbij.

‘Is ze hier?’ vroeg hij zonder enige inleiding.

Achterover leunend in de stoel achter zijn bureau, keek de grijze speurder omhoog. Om zijn brede mond dartelde een zoete grijns.

‘Als u mij eerst even vertelt wie u bent,’ opende hij vriendelijk, ‘en u legt mij daarna uit wie de ze is, die u bedoelt, misschien dat dat het begin zou kunnen zijn van een verhelderend gesprek.’

De jongeman keek hem schaapachtig aan.

‘Ze zeggen dat Tonie hier is.’

De Cock reageerde niet direct. De gelaatstrekken van de jongeman kwamen hem bekend voor. Hij vroeg zich af waar en wanneer hij hem in het verleden had ontmoet.

‘Wie zegt dat Tonie hier is?’

‘Haar buurman. Hij zei dat ze bij haar een doodgeschoten kerel hadden gevonden en dat de politie haar daarna naar het bureau had gesleept.’

De Cock glimlachte.

‘Ik heb haar zelf vervoerd en ik kan u verzekeren dat ik haar niet heb gesleept.’

‘Ze is dus hier?’

De Cock knikte. Hij draaide de stoel naast zijn bureau een halve slag en gebaarde uitnodigend.

‘Gaat u zitten, meneer… eh?’

De jongeman nam plaats en wuifde afwerend.

‘Ik ben geen meneer. Ik ben Marius… Marius van der Graaf. De broer van Tonie.’

‘Wat kwam u bij haar doen?’

Marius van der Graaf legde zijn helm op de vloer.

‘Gewoon een beetje socio…. visite.’

‘Wanneer was uw laatste visite?’

‘Een week geleden… dacht ik.’

‘Toen was die jongeman er nog niet?’

Marius van der Graaf keek naar hem op.

‘Welke jongeman? Ik weet niets van een jongeman af.’

‘De jongeman die wij dood in haar woning hebben aangetroffen.’

Marius van der Graaf spreidde zijn beide handen.

‘Ik wist helemaal niet dat ze een gozertje aan de hand had. Dat is eigenlijk niets voor Tonie. Ze is nogal op d’r eigen… als u begrijpt wat ik bedoel. Ze heeft vroeger eens verkering gehad. Langgeleden. Dat is toen stukgelopen. Ik weet niet waarom. Maar sindsdien heeft ze naar geen man meer omgekeken.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Hoe kwam ze aan die handboeien?’

Marius van der Graaf trok de ritssluiting van zijn leren jack los. In zijn reactie zat een duidelijke hapering.

‘Welke handboeien?’ vroeg hij onzeker.

‘Waarmee Tonie dat gozertje aan de verwarming had geklonken.’

Marius van der Graaf aarzelde even.

‘Die… eh, die had ze van mij.’

De Cock keek hem secondenlang aan.

‘En hoe kwam je eraan?’

Marius van der Graaf draaide zich half om en wees naar een stalen bureau verderop in de recherchekamer.

‘Een paar maanden geleden zat ik daar onder verhoor. Een akkefietje waar ik totaal niets mee te maken had. De lade van dat bureau stond open en daar lagen die handboeien in… met een sleuteltje. Toen de rechercheur even werd weggeroepen, heb ik ze in mijn zak gestopt.’

‘Diefstal.’

Marius van der Graaf trok achteloos zijn schouders op.

‘Jullie hebben ze nu toch weer terug.’

De Cock liet het onderwerp ‘diefstal’ rusten.

‘Waar had Tonie die handboeien voor nodig?’

‘Ze had ze niet nodig.’

‘Waarom gaf je ze dan?’

‘Om ze voor me te bewaren.’

‘Kon je dat zelf niet?’

Marius van der Graaf grinnikte.

‘Jullie hebben nog wel eens de gewoonte om bij mij thuis huiszoeking te doen. En dan is het nooit leuk als ze dingetjes bij je vinden.’

De Cock keek de jongeman nog eens aan en besefte waarom zijn gezicht hem zo bekend voorkwam. Marius van der Graaf mocht zich blijkbaar frequent in de belangstelling van zijn collega-rechercheurs verheugen. Persoonlijk had hij nog nooit contact met hem gehad.

Hij wreef met zijn pink over de rug van zijn neus.

‘Vind je het niet gek dat Tonie dat gozertje aan de verwarming had vastgezet?’

‘Wat heet gek? Van vrouwen kun je alles verwachten.’

‘Ook van Tonie?’

Marius van der Graaf gebaarde heftig.

‘Weet ik wat ze met dat gozertje had?’ riep hij emotioneel. ‘Misschien was ze wel verliefd op hem… wilde ze niet dat hij bij haar wegliep.’ Hij keek de oude rechercheur schuins aan. ‘Dat zou toch kunnen?’

De Cock knikte.

‘Dat zou kunnen,’ beaamde hij vlak.

Marius van der Graaf bukte zich, raapte zijn helm van de vloer en stond van zijn stoel op.

‘Ik wil alleen weten of u haar vasthoudt. Misschien moet ik dan iets voor haar versieren… begrijpt u… een advocaat of zo.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘We houden haar niet vast.’

‘Ze heeft dus niets met die moord te maken.’

De Cock keek naar hem op.

‘Wie sprak er van moord?’

Marius van der Graaf glimlachte wat verlegen.

‘Als je iemand een kogel door zijn hoofd jaagt.’

‘Wie zegt dat?’

Marius van der Graaf duimde wat onzeker.

‘Die… eh, die buurman.’ Hij slikte. ‘Ken ik… eh, kan ik Tonie direct meekrijgen?’

De Cock wreef met zijn duim en wijsvinger in de hoeken van zijn ogen. Het was een vermoeid gebaar.

‘We moeten morgenochtend eerst overleg plegen met de officier van justitie.’

Terwijl Marius van der Graaf de recherchekamer uit dreunde, keek De Cock hem met gemengde gevoelens na. Het was die avond zijn tweede verhoor dat hem niet had bevredigd. Hij draaide zich om en keek naar Vledder.

‘Breng haar naar haar cel en zorg ervoor dat ze een goed bed krijgt.’

Op het bureau van De Cock rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Vrijwel zonder iets te zeggen legde hij na enige tijd de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht stond ernstig. De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Wie was dat?’

‘De recherche van bureau Lijnbaansgracht. Ene heer Van Nettelhorst heeft zojuist aangifte gedaan.’

‘Waarvan?’

‘Beroving. Vanavond is in Arti et Amicitiae door een gemaskerde man een zilveren sierkan geroofd.’

De Cock deed zijn ogen even dicht.

‘Paulus van Vianen?’

Vledder knikte.

‘Geschatte waarde… anderhalf miljoen.’

Загрузка...