12

De Cock sprong opmerkelijk lenig van de stoel achter zijn bureau overeind en beende met verende passen naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

‘Wat ga je doen?’ riep hij verwonderd. ‘Het is nog veel te vroeg voor Lowietje.’

De grijze speurder had duidelijk moeite met een onwillige mouw van zijn regenjas. ‘Niks Lowietje,’ bromde hij nukkig. ‘Ik ga een moeder condoleren met het smartelijk verlies van haar zoon.’

‘De moeder van Robbert Achterberg?’

De Cock knikte.

‘Ik bedenk plotseling,’ sprak hij somber, ‘dat wij zijn identiteit al sinds gisteravond kennen en dat wij die vrouw nog steeds niet op de hoogte hebben gebracht. Dat is schandelijk.’

Vledder bromde.

‘We hebben ook nauwelijks tijd gehad.’

De Cock wuifde het excuus weg.

‘Daar is altijd tijd voor.’ Hij zette zijn oude hoedje op en gebaarde voor zich uit. ‘Neem de foto’s die Bram van Wielingen van het slachtoffer heeft gemaakt, en zoek er een knap exemplaar uit… een die niet zo afschrikwekkend is.’

‘Voor de identificatie?’

‘Inderdaad. Voor we per ongeluk een verkeerde onder de grond stoppen.’

Vledder liep naar zijn bureau terug.

‘Er is weinig knaps bij. De foto’s zijn allemaal nogal schokkend… met die kogelwond in zijn voorhoofd.’

De Cock sjokte achter hem aan.

‘Geef ze maar hier. Ik zoek er zelf wel een uit. Heb je nog veel schrijfwerk?’

De jonge rechercheur knikte: ‘Waaronder een leugenachtig proces-verbaal over het vinden van een kostbare zilveren sierkan in een niet afgesloten woning.’

‘Sommige mensen,’ schertste De Cock, ‘zijn zo verrekte slordig, dat ze…’ Hij maakte zijn zin niet af en legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van zijn jonge collega. ‘Blijf jij vanmiddag maar braaf achter je schrijfmachine. Ik ga wel alleen. Neem wel even contact op met de rechercheurs van het bureau Lijnbaansgracht en vraag of zij de signalering van Marius van der Graaf willlen regelen. Die hele sierkanaffaire is uiteindelijk hun zaak.’

‘Waarmee jij je zo nodig moest bemoeien.’

De Cock schonk hem een knipoog.

‘En denk intussen ook nog even na over de vraag waarom Manfred van Nettelhorst niet zo blij is en waarom ik denk dat het stinkt.’


Met een strak, doodsbleek gezicht keek mevrouw Achterberg de grijze speurder aan. Haar benen stonden iets uit elkaar en haar kleine smalle handen lagen gevouwen in haar schoot.

‘Misschien,’ sprak ze zacht, bijna fluisterend, ‘denkt u dat ik een harde, ongevoelige vrouw ben. Een vrouw zonder verdriet. Maar ik kan niet huilen. Ik heb geen tranen. Het is net alsof ik van binnen helemaal leeg ben, of ik geen hart meer bezit.’

De Cock knikte haar toe.

‘Ik begrijp het.’

Ze zuchtte diep.

‘Ik besef dat het vreemd klinkt, maar weet u, dat ik al dagen op uw komst zit te wachten. Ik bedoel, op iemand die het mij komt vertellen?’

De Cock reageerde niet direct. Hij leunde wat achterover en monsterde de vrouw, die recht tegenover hem in een brede fauteuil zat.

Ondanks haar bleke huid was ze niet onaantrekkelijk. Hij schatte haar op achter in de veertig. Ze was volslank, had dik, blond golvend haar en helblauwe ogen in een rond, bol gezicht. Rond haar mond en kin ontdekte hij dezelfde weke trekken als bij haar zoon.

‘U verwachtte het?’

Ze knikte traag.

‘Ook Robbert. Hij was de laatste tijd erg terneergeslagen. “Het kan niet zo erg lang meer duren,” zei hij, “dan hebben ze mij te pakken.”’

‘Wie zijn ze?’

Mevrouw Achterberg trok haar schouders op.

‘Dat weet ik niet,’ zei ze wat geërgerd. ‘Het is allemaal zo vreemd en zo vaag.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Hij vreesde voor zijn leven?’

Mevrouw Achterberg knikte.

‘En gelooft u mij… niet ten onrechte. Er zijn een paar aanslagen op hem gepleegd. Hij is op het Centraal Station een keer bijna onder een aanstormende trein geduwd en er is op hem geschoten.’

‘Waarom ging hij niet naar de politie?’

Mevrouw Achterberg schudde haar hoofd.

‘Robbert heeft er wel ernstig over gedacht om voor enige tijd naar het buitenland te gaan. Maar van de politie wilde hij niets weten.’

‘Wist Robbert dat hij op het punt stond gearresteerd te worden?’

Om haar mond gleed een droeve grijns.

‘Voor het vervaardigen van pornografie. Die twee rechercheurs van de zedenpolitie, die hier waren, schilderden Robbert af als een verachtelijke vieze vent, die kinderen seksueel misbruikte.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ze gaven een totaal vertekend beeld. Zo was Robbert niet. Zeker, hij fotografeerde kinderen… naakt en in bepaalde standen… maar met toestemming en in het bijzijn van hun ouders. Ze liepen zijn deur plat.’

‘Wie?’

Mevrouw Achterberg gebaarde heftig.

‘Die ouders natuurlijk. Ze kwamen hier wel met hun hele kroost. Peuters van vijf jaar en nog jonger. Robbert betaalde voor het poseren van de kinderen een goed uurloon. Los uit het handje. Dat was algemeen bekend. Van de zijde van de ouders zijn ook nooit klachten gekomen.’ Ze keek vragend naar De Cock op. ‘Anders had Robbert het toch nooit zo lang uitgehouden? Ze hebben hem nooit verraden. Omdat de foto’s naar Amerika gingen, had er ook niemand last van. De kinderen werden op straat niet herkend of nagewezen.’

De Cock wreef over zijn gezicht.

‘In Amerika is men er niet zo gelukkig mee. Ze nemen daar de bestrijding van pornografie hoog op. Vooral wanneer kinderen daarbij een rol spelen.’

‘Dat weet ik. Ze zijn voor Robbert zelfs helemaal uit Amerika gekomen.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘Ik heb de foto’s die uw zoon van kinderen maakte nooit gezien,’ sprak hij afwijzend. ‘Ik kan er geen oordeel over vellen.’ Hij zweeg even en keek haar observerend aan. ‘Die dreiging waarvan Robbert sprak, kwam die uit de wereld van de pornografie?’

Mevrouw Achterberg schudde haar hoofd.

‘Volgens mijn Robbert hadden zijn activiteiten als fotograaf daar niets mee te maken. Ook die bijzondere kinderfoto’s niet. Het gevaar school, volgens Robbert, in een jonge vrouw.’

De Cock veinsde onbegrip.

‘Welke jonge vrouw?’

‘Thérèse de la Fontaine, een beeldschoon jong fotomodel, dat Robbert tijdens zijn… eh, zijn normale werk als fotograaf had ontmoet.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘Kent u haar?’

Mevrouw Achterberg knikte vaag.

‘Ze is hier wel eens geweest… met Robbert. Hij stelde haar aan mij voor.’

‘Als?’

‘Een kennisje… een vriendinnetje.’

‘Meer niet?’

Ze reageerde wat verward.

‘U bedoelt?’

De Cock keek haar scherp aan.

‘Was ze niet meer… meer dan een kennisje… een vriendinnetje?’

Mevrouw Achterberg nam haar beide handen uit haar schoot en hield ze naast haar hoofd omhoog.

‘Ik had wel het idee,’ sprak ze weifelend, ‘dat Robbert erg op haar was gesteld. Ze was ook uitzonderlijk mooi. Misschien was hij wel verliefd op haar.’ Ze zweeg even en keek een tijdje nadenkend voor zich uit. ‘Dat was hij ook, besef ik nu… heel erg verliefd.’

‘En Thérèse?’

Mevrouw Achterberg schudde haar hoofd.

‘Ze was beslist lief. Maar ze moedigde Robbert niet aan. Integendeel. Ze hield hem van zich af. Ik had ook het gevoel dat ze al een vaste vriend had.’

‘Wist Robbert dat?’

Ze schudde opnieuw haar hoofd.

‘Nee, dat denk ik niet. Ik zei het u al… het was een gevoel van mij, persoonlijk. Over die vriend is nooit gesproken.’

‘U was niet nieuwsgierig?’

‘Zeker, maar ik durfde het onderwerp niet aan te roeren. Ik vond dat pijnlijk, zowel voor haar als voor Robbert.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Die mogelijke vriend blijft dus een wat schemerig figuur?’

De vrouw ademde diep.

‘Het is niet anders,’ sprak ze berustend.

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Waarom trok Robbert bij Thérèse in?’

Mevrouw Achterberg antwoordde niet direct. Ze staarde wat wazig voor zich uit. Het leek alsof ze de vraag niet had gehoord.

‘U bedoelt,’ sprak ze na een poosje afwezig, ‘dat mooie oude huis van Thérèse aan de Keizersgracht?’

De Cock knikte.

‘Dat huis, ja.’

Ze vermande zich: ‘Robbert was bang om voor die porno gearresteerd te worden. Daarom vroeg hij aan Thérèse of hij een poosje bij haar mocht wonen. Begrijpt u, tot de aandacht van de politie wat was verslapt.’

De Cock reageerde kriegel.

‘Maar als uw zoon Robbert volledig heeft beseft,’ riep hij uit, ‘dat die mooie Thérèse de la Fontaine voor hem een bedreiging inhield… een dodelijke bedreiging nog wel… waarom deed hij dat dan?’

Mevrouw Achterberg liet haar hoofd iets zakken.

‘Wat doet een verliefd mens?’ verzuchtte ze. ‘Misschien dat het idee met haar onder één dak te wonen hem bijzonder aantrok.’

‘Met zijn leven als inzet?’

Ze keek de oude rechercheur wanhopig aan.

‘Wat moest ik. Hij wilde niet luisteren. Bovendien geloofde hij Thérèse niet. Ondanks die ernstige moordpogingen die op hem waren gepleegd, weigerde hij haar waarschuwingen serieus te nemen.’

De Cock reageerde verward.

‘Wat voor waarschuwingen?’

Mevrouw Achterberg hield haar ogen even dicht.

‘Thérèse zei steeds: “Robbert, blijf in godsnaam uit mijn buurt. Het wordt jouw dood.”’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Zei Thérèse dat?’ vroeg hij ongelovig.

Mevrouw Achterberg knikte. Haar gezicht stond ernstig. ‘Dat zei ze. Thérèse was bang… bang voor het leven van Robbert.’

De Cock keek haar verwonderd aan.

‘Waarom?’

Mevrouw Achterberg likte aan haar droge lippen.

‘Thérèse was ervan overtuigd dat de moordaanslagen op Robbert, verband hielden met zijn relatie tot haar. Telkens wanneer een jongeman toenadering tot haar zocht, liep diens leven gevaar… werden er aanslagen op zo’n jongen gepleegd. Er was al eens een jongeman die haar zeer dierbaar was, vertelde ze, op mysterieuze wijze bij een auto-ongeval om het leven gekomen.’

De Cock greep met zijn beide handen in zijn grijze haren. Hij kon het niet vatten. Het was hem allemaal te absurd, te ongrijpbaar.

‘Rust op haar een vloek?’ riep hij in verwarring.

Mevrouw Achterberg keek de grijze speurder verbijsterd aan. In een devoot gebaar vouwde ze haar handen opnieuw in haar schoot. Ze knikte met open mond en haar helblauwe ogen schitterden van angst.

‘Dat zei Thérèse… een vloek.’

Загрузка...