2

De jongeman zat scheef weggezakt met zijn rug tegen een vlakke radiator. Zijn rechterpols was met een stel handboeien aan de bovenste buis van de centrale verwarming geketend en stak schuin omhoog.

De aanblik van de dode was afschuwelijk. Boven de neusrug, tussen de beide ogen, was een vrij grote bloedige inschotwond. Rechts boven het hoofd van de blonde jongeman kleefde een kring van kleine bloedspatjes op de lichtgrijze lak van de radiator; een aanduiding waar de kogel aan de achterzijde de schedel had verlaten. Eerst daarna was het hoofd weggezakt.

Ongeveer in het midden van de kring bloedspatjes was een lichte indeuking zichtbaar. De Cock schatte dat daar de kogel tegen het metaal was geketst.

Hij knielde bij de dode neer. Zijn belangstelling gold de linkerhand. Die rustte op de linkerknie en was geheel met bloed bevlekt. Toen de grijze speurder de hand nader bekeek, bemerkte hij dat de handpalm was doorboord.

Blijkbaar had de jongeman zijn vrije hand voor zijn gezicht gehouden op het moment dat de moordenaar zijn wapen op hem richtte. De Cock kwam omhoog. Zijn brede gezicht stond strak.

‘Het was een koele, kille executie.’

Hij kon een lichte emotie in zijn stem niet onderdrukken.

Vledder knikte met een wit gezicht.

‘Hij is zonder meer afgemaakt… heeft geen enkele kans gehad.’

De grijze speurder draaide zich om en wendde zich tot een jonge diender, die wat achteraf in de deuropening stond.

‘Wie heeft hem gevonden?’

De diender stak zijn rechter wijsvinger omhoog.

‘De buurman van de tweede etage. Een al wat oudere man. Hij was op de gemeenschappelijke trap op weg naar zijn woning, toen hij de deur hier open zag staan. Dat had hij nog nooit eerder meegemaakt. Hij heeft een paar maal geroepen, maar er kwam geen reactie. In deze buurt wordt ontzettend veel ingebroken. Daar dacht de buurman aan. Uit nieuwsgierigheid is hij toen even gaan kijken.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Zijn er sporen van braak?’

‘Nauwelijks. Maar dat zegt niet veel. De deuren van deze oude etagewoning zijn erg gammel. Je hebt niet veel nodig. Met een fikse paperclip maak je ze open.’

‘Wie woont hier?’

De jonge diender tastte naar de borstzak van zijn uniformjasje en raadpleegde zijn notitieboek.

‘Ene Antoinette van der Graaf. Dat is althans de naam die de buurman een paar maal heeft gelezen op een brief die aan dit adres was gericht. Naar zijn mening woont ze hier alleen… zonder vriend of vriendin… nog maar kort, hoogstens een maand of vijf.’

‘Oud?’

‘Die Antoinette van der Graaf?’

‘Ja.’

‘Buurman schat haar op vijfentwintig jaar.’

De grijze speurder strekte zijn arm achter zich in de richting van de dode. ‘En wie is hij?’

De jonge diender trok zijn schouders op.

‘Buurman zegt dat hij hem niet kent. Hij heeft hem zelfs nog nooit gezien.’ Hij wees naar de wand, naar een peuterig dressoirtje met halfopen laden. ‘Ik heb hier nog niet rondgesnuffeld… naar namen en zo. Dat laat ik liever aan jullie over.’

De Cock schonk hem een matte glimlach.

‘Waar is je maat?’

‘Beneden in de wagen. Hij is niet zo erg op dode mensen gesteld.’

‘En jij?’

‘Ik heb ze liever dan de levenden.’

‘Waarom?’

‘Doden kun je met een gerust hart je rug toedraaien.’

De Cock keek hem aan, zijn hoofd een beetje schuin. Het viel hem de laatste tijd op, dat dienders al op jeugdige leeftijd blijk gaven van een wrang cynisme. Toch beviel de jonge gezagsdrager hem wel. Hij trok zijn mondhoeken omhoog.

‘Je zult dat risico moeten nemen. Met de doden kun je niet leven.’

De jonge diender wuifde nonchalant voor zich uit en stapte opzij toen dokter Den Koninghe de kamer binnenkwam. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met een brancard.

De Cock liep dreunend op de lijkschouwer toe en drukte hem hartelijk de hand.

‘Blij u te zien,’ sprak hij opgewekt.

Den Koninghe nam zijn oude garibaldihoed af.

‘Ik niet,’ gromde hij ontevreden. ‘Ik ben echt niet altijd zo blij als ik jou zie.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij draaide zich om en wees naar de dode.

‘Hebt u zoiets al eens meegemaakt?’

‘Wat bedoel je?’

‘Een lijk geketend aan de verwarming.’

De oude lijkschouwer schudde langzaam zijn hoofd. Hij trok zijn streepjespantalon aan de vouwen iets op en knielde bij de dode neer. Met de rug van zijn rechterhand voelde hij aan de wangen van de jongeman. Onderwijl gleed zijn linkerhand over de radiator. Daarna kwam hij weer omhoog. Zijn oude knieën kraakten.

‘Hij is dood,’ sprak hij zacht.

Het klonk bijzonder laconiek.

De Cock vroeg: ‘Hoe lang?’

Dokter Den Koninghe antwoordde niet direct. Hij nam zijn brilletje af, plukte de pochet uit de borstzak van zijn jacquet en wreef de glazen schoon. ‘De lichaamstemperatuur,’ sprak hij bedachtzaam, ‘is nog vrij hoog. De radiator in zijn rug straalt echter flink warmte uit. Dat beïnvloedt uiteraard de lichaamstemperatuur. De afkoeling verloopt dan niet zo snel.’ Hij zweeg even en tuitte zijn lippen. ‘Ik schat dat de dood van de jongeman zo’n twee à drie uur geleden is ingetreden.’ Hij zette zijn brilletje weer op zijn neus en plooide de witte pochet terug in de borstzak van zijn jacquet. Met een verholen blik keek hij naar de grijze speurder op. ‘Maar, amice… houd je niet te strak aan die tijden vast. Het kan best nog iets langer zijn… of korter.’

De Cock produceerde een milde glimlach. Hij kende de vaagheden in de uitspraken van de lijkschouwer.

‘Kunt u nog iets zeggen over de tijdsduur?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Ik bedoel, hoe lang schat u dat de jongeman al aan die verwarmingsbuizen is geketend?’

Den Koninghe boog zich naar de rechterhand van de dode en bekeek aandachtig de insnoeringen van de handboei.

‘Dat kan,’ concludeerde hij traag, voorzichtig formulerend, ‘al enkele dagen zijn.’ Hij kwam wat moeizaam overeind en draaide zich om. ‘De jongeman is echter goed verzorgd. Buiten die dodelijke schotwond lijkt mij zijn lichamelijke conditie uitstekend. Zijn pols is zelfs met een soort vet of zalf ingesmeerd.’ Er gleed een glimlach om zijn lippen. ‘Een blijk van barmhartigheid.’

De oude, wat excentrieke lijkschouwer zette zijn groenuitgeslagen garibaldihoed weer op zijn hoofd, wuifde tot afscheid en liep de kamer uit. Bij de deur draaide hij zich om.

‘De Cock… vanavond niet meer.’

Het klonk als een smeekbede.

De grijze speurder keek op zijn horloge. Het was bijna tien uur. Hij spreidde zijn beide armen.

‘Ik kan u niets beloven,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Misdaad kent geen tijd.’

Toen Den Koninghe zachtjes mopperend was verdwenen, stapte Bram van Wielingen de kleine kamer binnen. De fotograaf maakte een gehaaste indruk. Wild trok hij een stoel onder de tafel uit en plaatste daarop zijn aluminiumkoffer met attributen. Achter hem sjokte Ben Kreuger, de dactyloscoop.

Van Wielingen knipte zijn koffer open en monteerde een flitslicht op zijn Hasselblad. Driftig liep hij daarmee op De Cock toe.

‘Heb je nog bijzondere wensen?’

De grijze speurder knikte.

‘Naast de gebruikelijke totaalfoto’s, wil ik nog detailopnamen van de hand met de handboeien, die krans van bloedspatten op de radiator en…’ Voor De Cock zijn zin kon afmaken, flitste Van Wielingen in het dode gezicht. De grijze speurder vatte de fotograaf bij zijn arm. ‘… en die half opengetrokken laden van het dressoir… versta je me?’

Van Wielingen knikte.

‘Ik wil graag zo gauw mogelijk weer naar huis.’

‘Waarom?’

‘Mijn vrouw en ik zijn vandaag zevenentwintig jaar getrouwd.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘En dat vieren jullie?’

De fotograaf knikte heftig. ‘Ieder jaar.’

Terwijl het flitslicht van de Hasselblad opnieuw fel oplichtte, krabde De Cock zich wat verlegen achter in zijn nek. Hij had altijd de grootste moeite om zich de dag van zijn huwelijk te herinneren. Het bezorgde hem jaarlijks een pijnlijke confrontatie met zijn eega, die hun trouwdag nooit vergat.

Vledder stootte hem van terzijde aan. Met trillende hand wees de jonge rechercheur naar het stel handboeien waarmee de dode was geketend.

‘Die zijn van ons,’ riep hij geschokt.

De grijze speurder reageerde verward.

‘Wat is van ons?’

‘Die handboeien. Ik heb er net zo’n paar… door de dienst verstrekt.’

‘Weet je dat zeker. Ik… eh, ik gebruik die dingen zelf nooit.’

De jonge rechercheur trok een stel handboeien tussen zijn broekriem uit.

‘Kijk maar… precies dezelfde. Ik wed dat het sleuteltje van mijn handboeien op dat stel past.’

De Cock wreef over zijn kin. Zijn op hol geslagen hersenen probeerden het fenomeen te doorgronden.

Het lukte niet.

‘Wacht tot Bram van Wielingen klaar is met zijn foto’s,’ sprak hij zacht. ‘En laat Kreuger de handboeien eerst op vingerafdrukken onderzoeken.’

‘En dan?’

De Cock maakte een berustend gebaar.

‘Dan maak je ze los. Mocht blijken dat deze handboeien exclusief aan de politie worden geleverd, dan staat ons nog wat te wachten.’

‘Hoezo?’

De Cock grinnikte vreugdeloos.

‘Ik zie al vette koppen in de krant: POLITIE BETROKKEN BIJ MOORD?’

Vledder keek hem ongelovig aan.

‘Alleen door die handboeien?’

De grijze speurder negeerde de vraag. Hij verkeerde niet in de stemming om exact uit te leggen waarom hij bij dergelijke zaken weinig vertrouwen had in een objectieve voorlichting.

Langzaam slenterde hij van Vledder weg naar de jonge diender in de deuropening.

‘Je kunt wel weer teruggaan naar de Warmoesstraat,’ sprak hij vriendelijk. ‘Uiteraard met dank voor de bewezen diensten. En vraag aan de wachtcommandant of hij een stukje in het rapport zet, compleet met de naam van de buurman die het lijk ontdekte.’

‘Het komt in orde.’

De Cock boog zich iets naar hem toe.

‘Hoe heet je?’

‘Jaap… Jaap Alberts.’

De grijze speurder glimlachte.

‘We komen elkaar nog wel eens tegen. Ik vind dat ze van jou in de toekomst maar een rechercheur moeten maken.’

De jonge diender vertrok glunderend. Terwijl De Cock hem nakeek, duwde Van Wielingen hem in de deuropening opzij.

‘Ik ben klaar. Morgen heb je de plaatjes op je bureau. In de middag. Is dat vroeg genoeg?’

De Cock knikte.

‘Doe de groeten aan je vrouw.’

Hij draaide zich om. Het dressoirtje, zag hij, was inmiddels grijs van de aluminiumpoeder, die Ben Kreuger, op zoek naar vingerafdrukken, erop had gekwast. Hij liep op de dactyloscoop toe.

‘Kijk eerst even of er vingerafdrukken op die handboeien staan. Dan kunnen we die jongeman losmaken en laten afvoeren.’

Ben Kreuger sjokte gewillig achter hem aan en boog zich over de handboeien. Na een korte inspectie schudde hij zijn hoofd.

‘Daar haal je niets af,’ sprak hij spijtig. ‘Dat ding zit vol vet.’

De Cock trok gelaten zijn schouders op.

‘Jammer. Heb je verder nog wat gevonden?’

Ben Kreuger gebaarde om zich heen.

‘Een paar mooie greepjes. Zo ik even gauw heb gezien… van verschillende personen.’ Hij staarde naar de dode. ‘Als je het goedvindt, dan wilde ik graag nu zijn vingerafdrukken nemen. Ik bedoel, voor je hem laat afvoeren. Begrijp je, dan hoef ik morgenvroeg niet naar het sectielokaal.’

De Cock knikte begrijpend en beduidde Vledder dat hij zijn gang kon gaan.

De jonge rechercheur had gelijk. Het sleuteltje van zijn door de dienst verstrekte handboeien paste. In luttele seconden had hij de boeien van de pols en de verwarmingsbuizen losgemaakt.

Samen met Ben Kreuger trok hij het lijk van de jongeman een ruime meter van de radiator vandaan.

De dactyloscoop knielde bij de dode neer en voelde aan de vingers. Hij keek blij op. ‘Nog niet verstijfd,’ riep hij opgelucht. ‘Dat werkt een stuk makkelijker.’

Met een kleine rubber roller smeerde hij de vingers en duimen van de dode in met inkt. Daarna deed hij langwerpige kaartjes in een halfronde metalen houder en nam voorzichtig draaiend de afdrukken over. Het ging allemaal heel snel en met grote routine.

Toen Ben Kreuger klaar was, wenkte De Cock de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Ze legden de brancard naast de jongeman en tilden hem op het canvas.

Voordat de broeders een laken over het hoofd drapeerden, keek De Cock nog even in het gezicht van de dode. Wanneer hij die afschuwelijke kogelwond tussen de ogen even wegdacht, zag hij een knap, wat week, bijna vrouwelijk gelaat.

De broeders sjorden de riemen vast. Zachtjes wiegend droegen ze het lijk de kamer uit.

Ben Kreuger klapte zijn koffertje dicht en nam afscheid.

‘Zo gauw ik iets heb kunnen thuisbrengen, hoor je van me.’

De Cock wuifde hem na.

Vledder kwam naast hem staan.

‘Wat doen wij verder?’

‘Wachten.’

‘Wachten?’

De Cock knikte.

‘Doe de deuren maar dicht. Kijk eens of je wat in het dressoirtje kunt vinden… namen, adressen. En ga eens op zoek naar de kogel, die tegen de radiator is geketst.’

‘Die door die jongen zijn hersens is gegaan?’

‘Precies. Hij zal hier wel ergens liggen.’

Terwijl Vledder de opengetrokken laatjes van het dressoir doorzocht, pakte De Cock de stoel die Van Wielingen had gebruikt en ging erop zitten. Achterover leunend liet hij zijn blik door het kamertje dwalen.

Boven de radiator waaraan de jongeman was geketend, bevond zich een raam met een vensterbank vol planten. De oude rechercheur begreep er niets van. Om aandacht te trekken had de jongeman toch eenvoudig een bloempot door het raam kunnen gooien. Hij had dan naar buiten kunnen roepen om hulp.

Vledder liep vanaf het dressoirtje op hem toe.

‘Geen papieren. Zelfs geen ziekenfondskaart of iets dergelijks. Alleen een paar brieven aan ene Antoinette van der Graaf. Maar verder niets.’

De grijze speurder maakte een hulpeloos gebaar.

‘Niets aan te doen,’ verzuchtte hij. ‘Ga maar eens kijken naar dat projectiel.’

Op zijn knieën zocht Vledder op het schamele tapijt. Al na enkele seconden kwam hij van de vloer omhoog. Voorzichtig, tussen duim en wijsvinger, hield hij een afgeplatte kogel.

‘Is dat ’m?’

De Cock nam de kogel over en bekeek hem aandachtig.

‘Heb je de vindplaats gemerkt?’

De jonge rechercheur knikte.

‘Vanaf de radiator moet hij naar links zijn weggesprongen.’

De Cock gaf de kogel terug.

‘Berg hem goed op. Nu nog even het wapen vinden waarmee deze kogel is afgevuurd… en we hebben de zaak rond.’

Het klonk spottend. Na enige ogenblikken keek hij naar Vledder op.

‘Niets in dat dressoirtje?’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Wat serviesgoed, wat bijeengegaard bestek, ongeregeld glaswerk en een berg kapotte panty’s. Geen papieren. Buiten de brieven dan, die ik je al noemde.’

‘Geen bescheiden van of over de jongeman?’

‘Nee.’

De Cock kwam van zijn stoel overeind en keek op zijn horloge. ‘Ze zijn nog niet zo lang weg. Het lijkt mij het beste dat je zo snel mogelijk achter de ambulancewagen aan gaat. Misschien heeft die jongeman zelf bescheiden bij zich. Ik heb daar, eerlijk gezegd, niet zo op gelet. En ik zou vanavond op z’n minst willen weten wie het slachtoffer is.’

Vledder knikte begrijpend.

‘En dan?’

‘Ga je terug naar de Kit.’

‘En jij?’

De Cock grijnsde.

‘Dat zei ik toch… wachten.’

Toen de jonge rechercheur vertrokken was, ging De Cock weer zitten. Er was iets vreemds aan deze zaak, vond hij. Er waren een paar details die hem niet bevielen… dissonanten in de duistere toonzetting van een moord.

Plotseling ging de deur van de kamer open. In de deuropening stond een jonge vrouw. De Cock schatte haar op rond de vijfentwintig. Ze droeg een lang paars jack van grove wol op een wijde witte broek in rode laarzen.

Verward keek ze rond.

‘Wat… wat… wat doet u hier?’ Haar stem sloeg over. ‘Wie bent u?’ Ineens fixeerde haar blik de radiator.

‘Waar is Robbert?’

De Cock stond op en liep op haar toe.

‘Dat zijn drie vragen,’ sprak hij kalm. ‘Voor ik ze naar waarheid beantwoord, heb ik één vraag… wie bent u?’

‘Ik?’

‘Ja.’

‘Antoinette van der Graaf.’

Загрузка...