6

Toen De Cock door de grote recherchekamer naar zijn bureau stapte, keek Vledder hem scherp onderzoekend aan.

‘Was het weer zover?’ vroeg hij bezorgd.

De oude rechercheur knikte.

‘Die kunstverzamelaar… die vette Van Nettelhorst was bij hem. Hij zat breeduit en maakte ons verwijten, dat wij gisterenavond de expositieruimte in Arti et Amicitiae vroegtijdig hadden verlaten en stelde ons min of meer aansprakelijk voor de diefstal van de zilveren sierkan van Paulus van Vianen.’

Vledder reageerde verwonderd.

‘Er was toch een moord?’

De Cock grijnsde.

‘Bij Manfred van Nettelhorst stelt een mensenleven niet veel voor. Hij vindt kunst oneindig veel belangrijker. Toen ik naar aanleiding daarvan tegen Buitendam zei dat hij zijn vrienden in de toekomst wat zorgvuldiger moest kiezen, stuurde de commissaris mij zijn kamer af.’

Vledder lachte.

‘Vind je het gek?’

De Cock ging in de stoel achter zijn bureau zitten en leunde achterover.

‘Toch raak ik nu wel in de problemen,’ sprak hij somber. ‘Ik heb uitdrukkelijk tegen Marius van der Graaf gezegd, dat wij zijn zuster niet zouden vasthouden, maar zonder toestemming van de commissaris kan ik haar niet in vrijheid stellen.’

‘Wat zei hij ervan?’

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Buitendam bleef bij zijn standpunt dat hij haar medeplichtig achtte. Hij zou de officier van justitie adviseren haar nog enige tijd vast te houden.’ De oude rechercheur ademde diep. ‘Zolang we de identiteit van het slachtoffer niet hebben vastgesteld, krijg ik haar zeker niet vrij.’

Vledder reageerde verschrikt.

‘Hoelang kan dat duren?’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Heel lang. Ik ben bang dat Ben Kreuger de vingerafdrukken van de jongeman ook niet in zijn collectie heeft, anders hadden we allang iets van hem gehoord.’ Hij keek naar Vledder op. ‘Hoe laat is de sectie?’

De jonge rechercheur raadpleegde zijn horloge.

‘Over een uur.’

‘Denk je om het signalement?’

‘Zeker.’

De oude rechercheur staarde voor zich uit.

‘Kijk eens of er wasmerken in zijn kleding zijn aangebracht. Ik heb daar in het verleden wel eens succes mee gehad.’ Hij kwam uit zijn leunende houding terug. ‘En informeer eens bij de recherche van het bureau Lijnbaansgracht hoe de beroving van die zilveren sierkan gisterenavond precies in zijn werk is gegaan… of ze al vorderingen hebben gemaakt bij de opsporing.’

Vledder knikte begrijpend.

‘En wat doe jij?’

De Cock steunde zijn beide ellebogen op zijn bureau en liet zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten.

‘Ik denk,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dat ik nog eens een praatje met Antoinette van der Graaf ga maken. Misschien schrikt ze.’

‘Waarvan?’

‘Medeplichtigheid aan moord.’


‘Medeplichtigheid?’ Antoinette van der Graaf keek De Cock niet-begrijpend aan. ‘Wat is dat?’

De grijze speurder plooide zijn gezicht in sombere trekken. ‘Onze commissaris denkt dat jij Robbert met handboeien aan de verwarming hebt geketend om hem weerloos te maken voor zijn moordenaar… van wie jij wist dat hij zou komen.’

Antoinette van der Graaf slikte.

‘Dat is niet waar,’ riep ze hoofdschuddend. ‘Dat is niet waar. Het is onzin. Ik laat toch niet iemand zomaar vermoorden. Hoe… hoe.’ Ze stamelde. ‘Hoe komt iemand er toe om zo te denken?’

De Cock wreef zich achter in zijn nek.

‘Ik heb aan de commissaris gezegd dat ik niet aan jouw medeplichtigheid geloof.’ Hij beet op zijn onderlip en schudde zijn hoofd. ‘Maar dat zegt niets. Daarmee krijg ik je niet vrij. Ik moet hem overtuigen. Ik moet kunnen bewijzen dat jij onschuldig bent.’ Vragend keek hij naar haar op. ‘En dat ben je toch?’

Haar ogen vulden zich met tranen. De Cock pakte een schone zakdoek uit zijn broekzak en gaf haar die. Terwijl ze haar tranen bette, boog de oude rechercheur zich iets dichter naar haar toe.

‘Dat ben je toch?’ herhaalde hij dwingender. ‘Onschuldig?’

Antoinette van der Graaf zuchtte diep.

‘Ik wilde Robbert niet dood. Begrijp dat toch. Ik deed juist alles om hem te beschermen.’

‘Je hield van hem?’

‘Ja.’

‘Veel?’

Ze snoof. Verachtelijk.

‘Houden-van… is geen kwestie van veel of weinig. Het is alles of niets.’

‘Het was alles?’

‘Precies.’

‘Wie was Robbert?’

Op het gezicht van Antoinette kwam weer een onverzettelijke trek.

‘Robbert was Robbert… meer weet ik niet.’

De Cock ademde diep.

‘En Thérèse?’ vroeg hij vermoeid. ‘Wat weet je van Thérèse?’

Ze gaf de zakdoek aan De Cock terug. Haar ogen stonden weer helder. ‘Niet meer dan wat Robbert over haar vertelde.’

‘En dat was?’

‘Dat hij voor haar was gevlucht.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Gevlucht?’ vroeg hij ongelovig.

Antoinette van der Graaf knikte.

‘Hij was bang geworden.’

‘Voor haar?’

Antoinette van der Graaf reageerde wat nerveus.

‘Voor haar… of door haar,’ riep ze geprikkeld, ‘dat wist Robbert niet. Maar sinds hij haar had leren kennen, gebeurden er de vreemdste dingen. Hij werd op het Centraal Station een keer bijna onder een aanstormende trein geduwd en er is op straat zelfs een paar maal op hem geschoten.’

‘Heeft hij daarvan aangifte gedaan?’

Antoinette van der Graaf liet haar hoofd iets zakken.

‘Robbert had weinig vertrouwen in de politie.’

De Cock kneep zijn beide ogen even dicht.

‘Ik soms ook,’ verzuchtte hij. Hij keek Antoinette van der Graaf onderzoekend aan. ‘Toen jij Robbert die avond van de straat pikte, was hij op de vlucht?’

‘Ja.’

‘Voor Thérèse?’

‘Voor zijn liefde voor haar. Volgens Robbert schuilde in die liefde een gevaar… een gevaar dat hij wilde ontlopen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘En waar kan ik Thérèse vinden?’

‘In haar huis aan de Keizersgracht.’

‘Ben je daar wel eens geweest?’ vroeg De Cock verrast.

‘Ja.’

‘Om wat te doen?’

‘Om haar te zeggen dat Robbert bij mij was.’

‘Wist Robbert dat?’

‘Nee.’

‘Waarom deed je het dan?’

‘Ik wilde haar wel eens zien.’

‘En wat zei Thérèse?’

Antoinette van der Graaf schudde haar hoofd.

‘Ze zei niets… ze huilde.’


Toen Vledder na het bijwonen van de sectie het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapte, stond De Cock in de hal op hem te wachten.

‘Ga je mee?’

‘Waarheen?’

De grijze speurder plukte een notitie uit een steekzak van zijn oude regenjas.

‘Keizersgracht 1217. Daar woont ene Thérèse de la Fontaine.’

Vledder lachte vrijuit.

‘Hoe?’

‘Thérèse de la Fontaine… een prachtige naam. Volgens Antoinette van der Graaf is zij de vrouw, door wie Robbert in de problemen kwam. Direct of indirect zou zij de oorzaak zijn van zijn dood.’

‘Thérèse de la Fontaine,’ sprak Vledder nadenkend. ‘Die naam komt mij bekend voor. Dat is toch een… eh, een fotomodel?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Ik ben in dat wereldje niet zo goed thuis.’

Vledder knikte.

‘Ja, ik herinner het me. Enige jaren geleden deed ze mee aan een Miss-weet-ik-veel-verkiezing. Er ontstond een rel. De jury zou zijn omgekocht. Uiteindelijk heeft ze zich teruggetrokken.’

De Cock keek naar hem op.

‘Stond dat ook in zo’n… eh, zo’n roddelblaadje?’

De jonge rechercheur antwoordde niet. Met een lach op zijn gezicht liep hij de hal uit naar de Volkswagen, die voor het politiebureau stond geparkeerd.

De Cock volgde.

Vledder hield het portier voor de grijze speurder open.

‘Is Antoinette gaan praten?’ vroeg hij toen De Cock zat. Voor hij antwoord kreeg, sloeg hij het portier dicht, liep om de wagen heen en stapte in. ‘Wist ze wie Robbert was?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat wist ze niet. En ik ben geneigd haar te geloven.’

Vledder startte de motor en reed van het trottoir weg.

‘Maar blijkbaar kende ze Thérèse wel.’

In zijn stem trilde wantrouwen.

De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar voren.

‘Robbert had haar uitgebreid verteld… van zijn liefde voor Thérèse… van zijn angsten… de moordaanslagen die op hem waren gepleegd sinds hij haar had leren kennen. Zonder Robbert daarover in te lichten is ze op een dag uit pure nieuwsgierigheid naar de Keizersgracht gestapt.’

‘Een adres dat ze van Robbert had gekregen?’

‘Uiteraard.’

‘Heeft ze Thérèse gesproken?’

‘Het was geen gesprek.’

Vledder zwaaide geagiteerd.

‘Ze zal toch om opheldering hebben gevraagd.’

De Cock knikte traag.

‘Wel gevraagd, maar niet gekregen. Volgens de lezing van Antoinette van der Graaf huilde Thérèse onafgebroken en was er geen woord met haar te wisselen.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Volgens mij klopt het niet,’ riep hij geërgerd. Het is alles zo vaag… zo onbevredigend. Ik geloof dat jij te lief bent voor die Antoinette… te zacht. Mag ik haar eens verhoren?’

‘Wil je haar op de pijnbank leggen?’

De jonge rechercheur keek zijn oude collega van terzijde aan, maar reageerde verder niet.

Via de Oudebrugsteeg reden ze het Damrak op in de richting van de Dam.

Het was gezellig druk in de binnenstad. Mannen en vrouwen sleepten met zakken en pakjes. De Cock zag het met welgevallen. Het ging duidelijk beter met de economie. De mensen durfden weer wat te kopen. Mijmerend vroeg hij zich af met welk sinterklaasgeschenk hij zijn vrouw dit jaar zou verrassen.

Vledder stoorde zijn overpeinzingen.

‘Wat doen we met Thérèse?’ vroeg hij.

‘Hoe bedoel je?’

‘Als ze blijft huilen?’

De Cock grijnsde.

‘Wachten tot ze is uitgehuild.’


Keizersgracht 1217 bleek een fraai, oud en deftig grachtenhuis, gekroond met een slanke, gekrulde halsgevel. Langs een laag souterrain met halve ramen liep een blauwstenen stoep omhoog naar een zware toegangsdeur in karakteristiek groen. Midden op die deur, met strakke zwarte letters verzonken in een geel koperen plaat, stond: Thérèse de la Fontaine.

De Cock keek ernaar en rukte naast de deur aan een met rozetjes versierde gietijzeren bel. Ergens ver weg in het inwendige van het pand klonk het zilveren geluid van belletjes.

Het duurde lang, te lang naar de zin van De Cock voordat iemand reageerde. Zijn rechterhand tastte in zijn broekzak naar het apparaatje dat hij eens van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen.

Vledder zag het en schudde heftig zijn hoofd.

‘Niet doen,’ riep hij wat angstig. ‘Niet doen. Je weet hoeveel narigheid we daarmee hebben gekregen toen we vorig jaar in Bergen de villa van de heer Vreedenbergh binnen slopen.’[1]

De Cock grinnikte.

‘Ik sluip niet binnen… ik maak gewoon een deur vakkundig open.

Dat is heel wat anders.’

‘Je had inbreker moeten worden.’

Op het markante gezicht van de grijze speurder kwam een olijke trek.

‘Misschien wel.’ Het idee prikkelde hem tot vrolijkheid. Hij bukte zich naar het deurslot en koos met kennersblik uit het koperen houdertje een stalen sleutelbaard. ‘Van één ding ben ik overtuigd.’

‘Nou?’

‘Ik had dan meer geld op de bank dan nu.’

Tot grote opluchting van Vledder klonken er voetstappen in de hal. De Cock borg haastig zijn apparaatje weg.

De deur werd open gedaan door een slanke, niet onknappe man. De Cock schatte hem op achter in de veertig. Zijn gezicht was lichtgeel, tanig en had scherpe trekken. Diepzwart golvend haar grijsde aan de slapen. Met een rustige, bijna koele blik keek hij de mannen monsterend aan. Vragend gleden zijn wenkbrauwen omhoog.

De grijze speurder nam beleefd zijn hoedje af.

‘Mijn naam is De Cock,’ opende hij uiterst vriendelijk, ‘met ceeooceekaa.’ Hij bewoog zijdelings zijn hoofd. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn beiden rechercheur van politie… verbonden aan het politiebureau aan de Warmoesstraat.’

‘Politie?’

De Cock knikte nadrukkelijk. Hij strekte de wijsvinger van zijn rechterhand naar de koperen naamplaat op de deur.

‘Wij hadden ons een onderhoud voorgesteld met Thérèse de la Fontaine.’

De man schudde zijn hoofd.

‘Dan moet ik u teleurstellen. Dat zal niet gaan. Thérèse is er niet.’

‘Wanneer komt ze terug?’

De man trok zijn schouders op.

‘Dat weet ik niet.’

De Cock glimlachte.

‘Ze woont toch hier?’

‘Zeker. Thérèse woont hier. Dit is haar huis. Maar vannacht heeft ze haar koffer gepakt en is weggegaan.’

‘Waarheen?’

De man spreidde zijn armen.

‘God zal het weten.’

Загрузка...