4

Rechercheur De Cock staarde somber voor zich uit. Zijn gezicht stond ernstig. De grillige lijnen rond zijn mond waren verstard. Het bericht van Richards dood had hem diep getroffen. Hij kon dat gevoel niet erg goed plaatsen, wist niet waar het vandaan kwam. Bij zijn weten had hij de jongeman in leven nooit ontmoet. Toch brandde in zijn hart een gevoel van deernis. Hij draaide zich langzaam om naar Vledder.

‘Waar werd hij gevonden?’

De jonge rechercheur zag nog bleek. ‘Op een zanderig bospad in de omgeving van Doldersum.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen. ‘Doldersum… waar ligt dat?’

‘In het westelijk deel van Drente. Het bospad ligt aan de weg van Doldersum naar Zorgvlied. Een prachtige streek. Ik ben er wel eens met vakantie geweest. Een man die in de omgeving bekend staat als een verwoed stroper, vond hem daar en alarmeerde de politie.’

De Cock knikte begrijpend.

Vledder gebaarde met zijn rechterhand. ‘Twee schoten in de nek… van dichtbij.’

‘Net als… net als bij de transporteur.’

De jonge rechercheur knikte traag. ‘Het is duidelijk dat Richard van Slooten door zijn compagnon in het kwaad is vermoord. Er waren ook bandensporen. De districtsrecherche van de rijkspolitie zal ze voor ons veilig stellen. Het heeft er alle schijn van dat ze van die Jaguar zijn.’

De Cock wreef over zijn brede kin. ‘Van dichtbij,’ mompelde hij, ‘in de nek.’ Hij huiverde zichtbaar. ‘Het lijkt wel een executie.’ Hij ging in zijn stoel zitten en steunde met beide ellebogen op zijn bureau. Langzaam liet hij zijn hoofd in het kommetje van zijn handen zakken. Zijn gedachten dwaalden weg, zochten naar contouren van de moordenaar. Het beeld bleef vaag. Om zijn lippen gleed een flauwe glimlach. ‘Hij behoeft niet meer door drie te delen,’ sprak hij plotseling.

Vledder keek hem verrast aan. ‘Door drie… wie is de derde?’ De Cock grijnsde. ‘De tipgever, de man die aan Peter Shot openbaarde dat het transport ditmaal zo extreem veel geld omvatte.’

‘Die transporteur?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Het zou…’ sprak hij weifelend, ‘het zou een reden kunnen zijn voor zijn snelle dood. In dat licht bezien was de moord op de transporteur niet zo zinloos als wij dachten. Het heeft er veel van weg dat Peter Shot weloverwogen te werk is gegaan en heel bekwaam en koelbloedig die mensen uit de weg heeft geruimd met wie hij zijn buit had moeten delen.’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Men moet toch over een morbide geest beschikken om zoiets uit te denken.’

De Cock grinnikte vreugdeloos. ‘Sommigen hebben het.’

‘Wat?’

De oude rechercheur stond op. ‘Een morbide geest.’ Hij keek op zijn horloge en slenterde naar de kapstok. ‘Het is hoog tijd.’

Vledder stapte achter hem aan. ‘Waarvoor?’

De Cock lachte, dreef de koelbloedige moordenaar even uit zijn gedachten. ‘Lowietje… en een cognackie.’


Lowietje, vanwege zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn handjes langs zijn morsige vest en begroette de grijze speurder uitbundig.

‘Welkom, welkom,’ kirde hij. ‘Ik was al bang dat de misdaad jou voor eeuwig aan de Kit hield. Ik had bijna een stelletje penozejongens gecharterd om je te bevrijden.’

De Cock lachte hartelijk.

‘Lowie,’ sprak hij gedragen, ‘jouw bezorgdheid ontroert mij.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn zware lijf op een kruk. Vledder nam lenig naast hem plaats. De goede gewoonte om juist in moeilijke tijden het schemerig intieme lokaal van Smalle Lowietje met een bezoek te vereren, had hij van zijn leermeester overgenomen.

De tengere caféhouder bleef de jonge rechercheur echter met wantrouwen bezien. Hij vond hem te star, te weinig gemoedelijk. Zijn grote vriend was en bleef De Cock. Het droeve feit dat de grijze speurder hem in een ver verleden eens een paar jaar lik[2] had bezorgd, deed aan die vriendschap niets af. Integendeel, het had de banden nog nauwer aaneengesmeed. En politie moest er zijn, meende Smalle Lowietje oprecht. Het zou me anders een rotzootje worden.

Hij keek naar De Cock op. Zijn vriendelijke muizensmoeltje glom van genegenheid. ‘Hetzelfde recept?’

Zonder op antwoord te wachten, dook hij aalglad onder de tapkast en kwam boven met een fles pure Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor de oude rechercheur gereserveerd hield. Met een liefdevol gebaar beroerde hij het etiket, zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.

De Cock keek glimlachend toe. Hij hield van die momenten. Hij nam een glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof. Op zijn breed gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Omzichtig nam hij een slok en liet het vocht genietend langs zijn dorstige keel glijden.

Hij zette zijn glas neer en leunde wat voorover. ‘Heb je de krant van vanavond al gezien?’

Smalle Lowietje keek hem schuins aan. ‘Je bedoelt die overval op het geldtransport?’

De Cock lachte hem toe. ‘Je bent vlug van begrip.’

De caféhouder trok snuivend zijn neus op. ‘Ik ruik gewoon dat je ermee bezig bent.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Ze hebben een van de mensen van het transport neergeschoten,’ sprak hij somber. ‘Zomaar. Ik bedoel, daar was geen enkele reden voor.’

Smalle Lowietje friemelde aan de rand van zijn smerige vest. ‘Ik heb het gelezen.’

De Cock keek naar hem op. ‘Wist jij er iets van?’

‘Je bedoelt of ik wist dat er iets ging gebeuren?’

‘Precies.’

De tengere caféhouder schudde zijn hoofd. ‘Het was ook voor mij een verrassing.’

De Cock nam nog een slok van zijn cognac. ‘Het zit dus niet in de gewone penoze.’

Smalle Lowietje trok een grimas. ‘Ik zei je… ik heb er niets over gehoord. En je hoort hier nog wel eens wat. Vooral als de jongens een borrel op hebben.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Heb je wel eens van ene Peter Shot gehoord?’

De caféhouder antwoordde niet direct. Zijn kleine oogjes knepen iets samen. ‘Peter Shot?’

‘Ja.’

‘Een junk?’

De Cock gebaarde wat vaag in de ruimte. ‘Er wordt van hem gezegd dat hij wel eens een shotje neemt. Hij zou er zijn bijnaam aan te danken hebben.’

Het vriendelijke muizensmoeltje van de caféhouder verstarde. Hij kneep zijn lippen samen. ‘Hij is een rat,’ reageerde hij plotseling fel. ‘Een pure gangster. Amerikaanse import. Een van die vele louche figuren die de laatste jaren in onze stad zijn neergestreken. Het is de schuld van jouw justitie. Als ze dat buitenlandse tuig met fluwelen handschoentjes blijven aanpakken, komen er steeds meer. Er is voor een eerlijke Amsterdamse penozejongen geen droog stuk brood meer te verdienen.’

De Cock lachte. ‘Je schijnt hem te kennen.’

De caféhouder snoof verachtelijk. ‘Hij is hier eenmaal in mijn zaak geweest… een paar maanden geleden. Ik heb hem eruit gezet. Ik hou niet van die stoere gassies die direct met een blaffer lopen te zwaaien.’

‘En dat deed hij?’

Smalle Lowietje wond zich zichtbaar op. ‘Hij zat hier aan de bar met grote verhalen over zijn acties in de States. Toen een van de jongens duidelijk te kennen gaf dat hij er niets van geloofde, trok die gek een revolver. Ik heb al eens een politieman omgelegd, zei hij, waarom jou niet?’

‘Toen heb je hem eruitgezet?’

De caféhouder knikte heftig.

‘Ik dreigde de politie te bellen. Daar scheen hij nogal benauwd voor. Hij was zo verdwenen. Ik heb hem daarna ook nooit meer teruggezien.’

‘Weet je waar hij uithangt?’

Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Geen idee. Heb je hem nodig?’

‘Ja.’

‘Voor die overval?’

De Cock knikte traag. ‘Ik heb goede reden om aan te nemen dat hij die overval pleegde. Samen met Richard van Slooten.’

De caféhouder glimlachte vertederd. ‘Mooie Richard… niks voor hem, zo’n overval.’

De Cock zuchtte. ‘Nee… het werd zijn dood.’

Smalle Lowietje keek hem gespannen aan. ‘Zijn dood?’ herhaalde hij ademloos.

De Cock liet zijn hoofd zakken. ‘Zijn maat schoot hem van dichtbij twee kogels in zijn nek.’

De tengere caféhouder slikte. Zenuwtrekken zwiepten over zijn magere wangen. ‘De rat,’ bromde hij, ‘ik zei je toch dat het een rat was.’

De Cock knikte gelaten. ‘Dat zei je, Lowie… schenk nog eens in.’


Vanuit het café van Smalle Lowietje slenterden ze door de Barndesteeg naar de Nieuwmarkt en liepen vandaar via de Keizersstraat naar de Kromboomsloot. De Cock keek om zich heen. De aanleg van de metro had grove gaten in de oude huizenrijen geslagen. Op de Kromboomsloot was van het ondergrondse gewoel niets te merken. Het smalle grachtje had haar bijzondere charme behouden.

Nabij het bruggetje naar de Koningsstraat bleef De Cock staan en keek langs een vervallen gevel omhoog.

Vledder blikte met hem mee. ‘Moet je hier zijn?’

De Cock knikte. ‘Hier woont Carmen Manouskischeck.’

‘Wie is dat?’

De grijze speurder glimlachte. ‘Noem haar een oude vriendin.’ In zijn stem trilde tederheid. ‘Ze kwam hier na de Hongaarse opstand, duikelde na een tijdje in de prostitutie en raakte verslaafd aan de heroïne. Nu handelt ze.’

‘In heroïne?’

‘Ja. Ze verkoopt het spul aan luitjes die zich niet graag op de kop van de Zeedijk[3] laten zien.’

Vledder stapte naar de verveloze deur. ‘Moeten we hier in?’

De Cock hield hem tegen. ‘Laten we even wachten.’

‘Waarop?’

‘Tot ze haar heroïne heeft weggestopt.’

De jonge rechercheur keek hem verbaasd aan. ‘Moet dat?’ vroeg hij verrast.

De Cock wees omhoog. ‘Spionnetjes,’ verduidelijkte hij. ‘Ze heeft ons al gezien. Als we nu te haastig binnenstappen, spoelt ze haar heroïne door de wc.’

Vledder gebaarde heftig. ‘Nou en?’

De Cock wreef met duim en wijsvinger in zijn ooghoeken. Het was een vermoeid gebaar.

‘Dan moet ze vanavond,’ sprak hij loom, ‘met haar zieke lijf weer de baan op voor nieuw heroïnegeld. Die martelgang wil ik haar besparen.’

Vledder bromde. ‘Moet ze die troep niet gebruiken.’

De Cock reageerde niet. Hij keek nog eens omhoog en stapte toen door de verveloze deur naar binnen. Moeizaam besteeg hij de smalle steile trap. Vledder volgde nukkig.

Carmen Manouskischeck stond boven in de deuropening en leunde verveeld tegen de deurstijl. Om haar ingevallen mond danste een glimlach en in haar holle ogen kwam wat glans.

‘De Cock… De Cock hoogstpersoonlijk.’ Het klonk spottend. ‘Dat ik dat nog mag beleven.’ Ze stak haar linkerarm naar voren en toonde een zwerende binnenkant. ‘Kom je kijken of ik mij al heb doodgespoten?’

De grijze speurder keek haar secondenlang aan. Zijn blik gleed langs haar gelaatstrekken. Hij zag duidelijk tekenen van verval. Nog twee jaar, schatte hij, dan had de heroïne haar lichaam gesloopt.

‘Dag Carmen… meid.’

Zijn stem klonk warm, meelevend.

Ineens was ze haar pose kwijt. Ze liet haar hoofd zakken. Haar lange dorre haren gleden voor haar gezicht. Toen ze weer opkeek had ze tranen in haar ogen.

‘Kom binnen,’ zei ze zacht.

De beide rechercheurs liepen aan haar voorbij.

Het kamertje was schaars gemeubileerd. Er stond een tafel met vier houten stoelen. Aan de wand leunde een gammele kast met plekken waar de fineer had losgelaten. Op de grond, in een hoek, lag een vervuild, onopgemaakt bed. Meer was er niet.

Carmen Manouskischeck sloot de deur en schoof er twee grendels voor. Ze gebaarde naar de tafel zonder kleed.

‘Ga zitten.’ Ze had zich weer iets hersteld en met een slip van haar blouse haar tranen gedroogd. ‘Of kom je een huiszoeking doen?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik kom voor Peter Shot.’

Ze keek hem wantrouwend aan. ‘Wat moet je van hem?’

De Cock glimlachte. ‘Je kent hem dus.’

Carmen knikte traag. ‘Ik ken hem ja. Hij kwam hier wel eens eh… boodschappen doen.’

De Cock keek haar strak aan. ‘Kwam?’

De uitdrukking op het gezicht van Carmen Manouskischeck veranderde. Op haar tanige huid kwam wat kleur.

‘Hij laat zich niet meer zien. Al weken niet. En ik krijg nog geld van hem.’

‘Weet je waar hij woont?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Hij woont hier en nergens. Maar hij is niet hier en hij is ook nergens. Ik heb alle junks al afgevraagd. Peter Shot… Peter Shot is van de aardbodem verdwenen.’

Загрузка...