20

Ze zaten in de gezellige zitkamer van huize De Cock, ontspannen en languit in brede, gemakkelijke fauteuils. De grijze speurder tilde een fles omhoog en tikte met zijn wijsvinger op het etiket.

Vledder lachte.

‘Cognac Napoleon.’

De Cock knikte.

‘Een geschenk van Smalle Lowietje. Hij kwam hem van de week zelf brengen.’

Vledder reageerde verbaasd.

‘Waarom?’

De Cock gebaarde wat onzeker.

‘Volgens Smalle Lowietje ter ere van een zilveren jubileum. Vijfentwintig jaar geleden bezocht ik voor het eerst zijn etablissement en dronk er een cognackie.’

‘Klopt dat?’

De Cock grinnikte.

‘Ik heb dat niet bijgehouden.’ Hij schonk de cognac in fraaie, diepbolle glazen. Het eerste glas reikte hij aan Fred Prins. De jonge rechercheur zag nog wat bleek. Boven zijn wenkbrauwen begon een witte tulband van verbandgaas.

‘Hoe voel je je nu?’ vroeg De Cock bezorgd.

‘Het gaat wel weer,’ antwoordde Fred wat benepen. ‘Zo nu en dan voel ik mij nog wat zweverig.’ Hij tastte naar zijn tulband. ‘Je moet de groeten hebben van Ann. Weet je hoe ze jou noemt?’

‘Nee.’

‘Een dangerous old man.’

De Cock lachte. Hij kende de kleine Ierse vrouw van Fred. Hij had haar een paar maal ontmoet en begreep haar best. Door zijn toedoen was haar jonge echtgenoot al dikwijls in gevaarlijke situaties verzeild geraakt. De grijze speurder wuifde afwerend.

‘Ik had toch niet tegen je gezegd dat je aan boord van dat jacht moest springen.’

Fred Prins keek hem verbaasd aan.

‘Wat dan?’ vroeg hij ongelovig. ‘Had ik de moordenaar zomaar moeten laten wegvaren?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik ben je hoogst dankbaar,’ sprak hij plechtig.

Vledder boog zich naar voren.

‘Wist je dat Robert Antoine van Ravenswoud de moordenaar was… ik bedoel… voordat jij hem onder die tafel vandaan trok?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘Dat wist ik.’

‘Hoe?’

De Cock nam een slok van zijn cognac en zette het glas op het bijzettafeltje terug.

‘Door een fout.’

‘Welke?’

‘De fout van de moordenaar om het lijk van de oude Kruisberg praktisch voor de deur van de woning van zijn zoon te leggen.’ Vledder trok zijn wenkbrauwen op.

‘Was dat een fout? Ik vond het een uiterst geraffineerde opzet. De jonge Kruisberg had rondgebazuind dat hij zijn vader zou ombrengen. Toen het lijk voor zijn woning werd aangetroffen, viel de verdenking automatisch op hem.’ De jonge rechercheur keek naar De Cock op. ‘Jij ging er toch ook van uit dat hij de dader was? Anders had je de jonge Kruisberg niet gearresteerd.’ De Cock knikte gelaten.

‘Daar ging ik van uit. Inderdaad. Toch was het een fout… een fout van de moordenaar. Het bracht mij op zijn spoor.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Dat begrijp ik niet.’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Aan wie had de jonge Kruisberg verteld dat hij zijn vader zou ombrengen, wanneer hij niet opnieuw uit het leven van hem en zijn moeder verdween?’

‘Aan mensen uit zijn omgeving.’

De Cock knikte instemmend.

‘Precies… aan mensen uit zijn omgeving. En dat was maar een kleine kring.’ Hij stak zijn wijsvinger omhoog. ‘En in die kring was een man of een vrouw, die van de verschrikkelijke bedreigingen die de jonge Kruisberg had uitgesproken, op een geraffineerde manier gebruik had gemaakt. Toen ik eenmaal de overtuiging had dat de oude Ronald Kruisberg niet door zijn zoon om het leven was gebracht, wist ik waar ik de moordenaar moest zoeken… Iemand uit de kennissen- en familiekring van de jonge Kruisberg moest de dader zijn. Ik liet hen in gedachten de revue passeren en besloot dat er slechts één van hen in aanmerking kwam: Robert Antoine van Ravenswoud.’

Vledder keek de grijze speurder bewonderend aan.

‘Fantastisch,’ fluisterde hij.

De Cock wuifde de lof weg.

‘De vraag was: Hoe ontmaskerde ik hem? Hoe kon ik hem tot actie bewegen? Toen kwam ik op het idee om dezelfde weg te gebruiken. Als de bedreigingen, die de jonge Kruisberg jegens zijn vader had geuit, de moordenaar hadden bereikt, dan moesten op dezelfde manier ook andere mededelingen de moordenaar bereiken.’

Vledder keek hem met grote ogen aan.

‘De brief,’ sprak hij hees, ‘de gefingeerde brief, die de oude Ronald Kruisberg kort voor zijn dood aan zijn zoon zou hebben geschreven.’

De Cock gebaarde heftig.

‘Een brief met een lijst… een lijst met namen van mensen die uit de dood waren herrezen.’

Fred Prins schoof naar het puntje van zijn fauteuil.

‘Wordt die Van Ravenswoud,’ vroeg hij geschrokken, ‘van meer moorden verdacht?’

De Cock schonk hem een wrange glimlach.

‘Een hele reeks. Het is de vraag of wij het exacte aantal ooit zullen weten.’

Vledder trok een pijnlijk gezicht.

‘Eerlijk gezegd… ik begrijp er nog geen draad van. Welke rol speelde Hendrik-Jan van Assumburg? En wat is de relatie tussen Van Ravenswoud en het Heilig Verbond van de Stervenden?’

De Cock zei ernstig: ‘Hij was de stichter.’

‘Wat?’

‘Ja. Hij kocht op de Bloedberg in Antwerpen een oud pand, richtte dat in als tempel, noemde het De Hemelpoort en stichtte met broeder Georgius als bezielend leider het Heilig Verbond van de Stervenden.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Dat was Paulus Verhoeven.’

De Cock reageerde niet. Hij leunde achterover in zijn fauteuil. De uiteenzetting had hem wat vermoeid. Hij pakte zijn glas en nam nog een slok van zijn cognac.

‘Ik houd mij toch al vele jaren met misdaad bezig,’ ging hij rustig verder, ‘en telkens verbaas ik mij erover hoe een bepaalde vorm van misdadigheid zijn oorsprong vindt. Kijken we naar broeder Georgius, een man, die van Paulus Verhoeven zei dat hij naastenliefde niet alleen met de mond wilde belijden… woorden, die veeleer op hemzelf van toepassing waren. Georgius was oprecht met het lot van zijn mindere broeders begaan. Hij had al een paar maal een toevluchtsoord voor landlopers, zwervers en verslaafden opgericht, maar moest zijn activiteiten telkens door gebrek aan geld weer afbreken.

Toen ontmoette hij Paulus Verhoeven, een man met een criminele inslag en een rijke fantasie. Een combinatie van hoedanigheden die men in het wereldje van de misdaad vaker tegenkomt. De ontmoeting was niet toevallig. Ze werkten in zekere zin beiden op hetzelfde vlak. Paulus Verhoeven stichtte in die tijd aan de lopende band allerlei sektarische bewegingen, liet mensen voor zich collecteren en werken en leefde er goed van. Paulus Verhoeven vond de eenvoudige en oprechte Georgius wel een amusante man. Na enige tijd ontstond er een soort wederzijdse genegenheid, die resulteerde in het feit dat Paulus Verhoeven besloot om de ploeterende broeder Georgius financieel bij te staan. Toen zijn oord in Kerkrade niet meer houdbaar was, kocht Paulus Verhoeven voor hem op de Bloedberg in Antwerpen dat pand en…’

Vledder onderbrak hem. ‘Je zei,’ riep hij ongeduldig, ‘dat Van Ravenswoud de stichter was.’

De Cock beduidde de jonge rechercheur om hem voorlopig niet meer te interrumperen.

‘… en broeder Georgius had ruimte en middelen om zijn zegenrijke werk nu onder de armen en verschopten van Antwerpen te verrichten. Intussen maakte de Gerechtelijke Politie in Antwerpen Paulus Verhoeven het leven zuur. In verband met zijn malafide sektarische activiteiten liepen er allerlei strafzaken tegen hem. Er dreigden veroordelingen en Paulus Verhoeven zag de gevangenisdeuren al voor zich open staan. Het maakte hem kriegel.

Op een beslist kwade dag zag Paulus Verhoeven onder de zwervers die de tempel van broeder Georgius bezochten, een man die sterk op hem leek. En het misdadige brein van Paulus Verhoeven kwam op een idee. Hij maakte een praatje met de man, vroeg hem uit over familierelaties, over een eventueel crimineel verleden… denk even aan vingerafdrukken… en nodigde hem uit voor een wintervakantie in Sankt-Moritz.’

De Cock keek naar Vledder op.

‘Zie je het patroon?’

De jonge rechercheur knikte traag.

‘De zwerver stierf.’

De Cock ademde diep.

‘Inderdaad. Paulus Verhoeven stortte de niets vermoedende zwerver in een ravijn… compleet met zijn eigen identiteitspapieren. De onbekende man… pas een paar dagen later gevonden… werd als Paulus Verhoeven begraven en de ware Paulus Verhoeven leefde onbekommerd verder onder de naam die hij zo prachtig vond: Robert Antoine van Ravenswoud.’

Mevrouw De Cock kwam uit de keuken met schalen vol lekkernijen en de grijze speurder zweeg.

Vledder kon zijn ongeduld niet bedwingen.

‘Hendrik-Jan van Assumburg?’ riep hij vragend.

De Cock antwoordde niet direct. Hij nam rustig de tijd om van al het lekkers dat zijn vrouw had klaargemaakt, te proeven.

‘Hendrik-Jan van Assumburg,’ zei hij na een poosje, ‘is een oplichter, een zwendelaar, een volkomen onbetrouwbare losbol en een vrouwengek.

Maar laat ik eerst iets van Ronald Kruisberg vertellen. Na zijn vlucht, ongeveer zeven jaar geleden, uit Nederland, raakte hij in Antwerpen algauw aan lager wal en vond uiteindelijk zijn weg naar De Hemelpoort. Broeder Georgius gaf hem hulp en bezorgde hem na enige tijd een vaste plaats in de tempel.

Paulus Verhoeven, alias Robert Antoine van Ravenswoud, had een gat in de markt ontdekt. Er waren, zo ontdekte hij, heel veel mensen, die de last van hun aardse bestaan te veel was geworden en die er wel iets voor over hadden om… te sterven. Wel, Paulus Verhoeven, alias Robert Antoine van Ravenswoud, had ervaring en… verzorgde hun dood… tot aan hun begrafenis.

Onder de vele haveloze bezoekers van de tempel van broeder Georgius vond hij steeds weer geschikte gegadigden, die in werkelijkheid stierven… gewelddadig… meest door een geënsceneerd ongeval… in ieder geval op een manier waarbij een identificatie, anders dan door de op hen gevonden bescheiden, vrijwel onmogelijk was.’

Mevrouw De Cock schudde verbijsterd haar hoofd.

‘Hoe verzint een mens het.’

De Cock trok onverschillig zijn schouders op. Hij had in zijn lange rechercheloopbaan zoveel misdadigheid ontmoet, dat weinig zaken hem nog verbaasden.

‘Ook Hendrik-Jan van Assumburg,’ ging hij verder, ‘had van het Heilig Verbond van de Stervenden gehoord en was in een situatie komen te verkeren waarin sterven zinvol leek. Hij reisde naar Antwerpen en stapte naar de tempel.

‘Nadat Van Ravenswoud de nodige voorbereidingen had getroffen, reisden zij met hun toekomstig slachtoffer naar Sankt-Moritz, de plek, waar ook Paulus Verhoeven zo succescol was “herrezen”. Toen gebeurde er iets dat niemand had voorzien, Hendrik-Jan van Assumburg ontmoette in het mondaine Sankt-Moritz een jonge vrouw… en werd verliefd.’

‘Tante Evelien.’

De Cock knikte.

‘Het gevolg was dat Hendrik-Jan van Assumburg, die Evelien onder zijn eigen naam had leren kennen, ineens niet meer wilde sterven. Van Ravenswoud, die ook met Evelien kennis had gemaakt, was des duivels, maar kon niet veel anders doen, dan met het uitgezochte slachtoffer onverrichter zake naar Antwerpen terug te keren.’

De Cock pakte de cognacfles en schonk nog eens in.

‘Ronald Kruisberg,’ ging hij verder, ‘plechtig omgedoopt tot broeder Golgotha, had in de tempel goed rondgekeken en wist wat er gebeurde. Hij had het in zijn hoofd gezet om eens met een blank blazoen te repatriëren. Hoewel hij niet over financiële middelen beschikte, had hij broeder Georgius zo onder druk weten te zetten, dat ook hij werd getransformeerd… tot Jan de Vries.

Ongeveer twee maanden geleden nodigde Van Assumburg de heer Van Ravenswoud uit om naar Amsterdam te komen. De verliefdheid van Van Assumburg was allang bekoeld en hij wilde wel weer graag uit zijn huidige situatie verdwijnen. Van Ravenswoud voelde er aanvankelijk weinig voor om opnieuw met Van Assumburg in zee te gaan. De affaire in Sankt-Moritz lag hem nog vers in het geheugen. Toen hij echter zelf werd gevangen door de charmes van tante Evelien, besloot hij het karwei toch te klaren, maar wel onder één voorwaarde: tante Evelien mocht niet onverzorgd achterblijven. Van Assumburg stemde toe, maar hield zich niet aan zijn woord. Hij nam in het geniep een zware hypotheek op zijn bezittingen, maakte de begrafenis van Van Ravenswoud bespottelijk door voordien een dominee voor zijn eigen uitvaart te instrueren en had bovendien de brutaliteit om een dag na zijn officiële dood zijn banktegoed bij de IJsselsteinse Bank op te nemen.’

Fred Prins grijnsde. ‘Een ploerterig schoffie.’

De Cock krabde zich op zijn hoofd.

‘Een man… een man… een woord… een woord,’ sprak hij wrang.

‘Maar dat is wel langgeleden.’

Vledder stak zijn hand omhoog. ‘Vergiftigde Van Ravenswoud de beide mannen in het Bonapartedok?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Volgens Van Ravenswoud, die vanmorgen een volledige bekentenis bij mij heeft afgelegd, was dat broeder Georgius. Van Ravenswoud zorgde voor de noodzakelijke verminkingen.’

‘Hoe kwam broeder Georgius aan curarine?’

‘Van een Nederlandse zwerver, een vroegere laborant, die het spul van zijn werkgever had gestolen. Een tragisch aspect van de zaak was dat dezelfde laborant als vervanger van Van Assumburg diende en met zijn eigen vergif werd omgebracht.’

Mevrouw De Cock keek haar man geschrokken aan.

‘Bij mijn weten heb jij nog nooit zo’n gruwelijke zaak behandeld.’

De grijze speurder reageerde glimlachend.

‘Mijn ziel is er niet door bezoedeld.’ Hij wuifde naar Vledder. ‘Het lijkt mij het beste dat jij morgen naar Antwerpen reist en hoofdcommissaris Opdenbroecke volledig verslag doet. Mijn vrouw en ik komen je dan morgenavond van de trein halen. Ik heb een vrije dag genomen.’

Wat verholen blikte hij naar zijn vrouw. ‘Ik moet met haar mee… voor een nieuw kostuum.’


Ze liepen gedrieën over het Stationsplein in de richting van het Damrak.

‘Hoe was het?’ vroeg De Cock. Vledder knikte bewonderend.

‘De Gerechtelijke Politie heeft snel werk geleverd. Ik was er bij toen broeder Georgius op de Bloedberg werd gearresteerd. Het maakte mij wel wat triest. Er stonden havelozen voor de deur van de tempel, die er niets van begrepen.’ Hij zweeg even. ‘We hebben aan broeder Georgius overigens veel te danken.’

‘Hoezo?’

‘Hij had alles keurig bijgehouden… een hele lijst met namen van mannen, die Van Ravenswoud voor het “sterven” had gebruikt. Achter de naam stond de vermelding van de “herrezen” figuur, compleet met de identiteit die hij daarna had aangenomen.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Die lijst zal heel wat stof doen opwaaien.’

Vledder knikte.

‘Opdenbroecke maakt er druk gebruik van. Kort voordat ik wegging kwamen ze met Richard Strijdbaar binnen. Rickie van Apache Alie zat heel gemoedelijk in de bar van zijn chique hotel.’

‘Achter een Bolleke…’

Vledder lachte.

‘… daar hield hij van.’

Ze stapten het Victoriahotel binnen voor een kop koffie.

‘Hoe vond je ons avontuur in Antwerpen?’

De jonge rechercheur reageerde enthousiast.

‘Prachtig. Ik heb er alleen maar plezierige mensen ontmoet. Wil je geloven… zelfs broeder Georgius vond ik aardig. Als ik geen Nederlander was, zou ik een Vlaming willen zijn.’

De Cock lachte vrijuit.

‘Wat wil je? Betere Nederlanders dan de Vlamingen zijn er niet.’

Mevrouw De Cock keek haar man afkeurend aan.

‘De Cock,’ riep ze streng, ‘laten de Belgen je niet horen.’

Загрузка...