6

Vledder keek De Cock verrast aan.

‘Riep ze dat?’

De grijze speurder knikte.

‘ “Ik wil niet dat hij leeft.” Ze bleef het herhalen. Toen ze na enige tijd met schreeuwen ophield, was ze zo in de war, zo uitgeput, dat ik geen zinnig woord meer met haar kon wisselen. Ze was hysterisch, voor mij niet meer toegankelijk.’

‘Ben je toen weggegaan?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.

‘Het lukte mij niet om haar te kalmeren. En ik wilde haar in die toestand ook niet alleen achterlaten. Dat vond ik te riskant. Ik heb toen de naam van haar huisarts gevraagd. Die heb ik gebeld en toen hij kwam, ben ik ongemerkt het huis uit geslopen.’

‘Als een dief?’

‘Zo ongeveer.’

Vledder wees voor zich uit.

‘Hoe… eh, hoe interpreteer je haar gedrag?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Het was zo fel, zo nadrukkelijk: “Ik wil niet dat hij lééft!” Een kreet van een intens verlangen, begrijp je? Ze wenst hem dood, terwijl ze, naar mijn gevoel, in haar hart heel goed weet dat Ronald Kruisberg niet werkelijk is gestorven.’

‘Hoe?’

‘Wat bedoel je?’

‘Hoe weet ze dat hij nog leeft?’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Ik denk dat ze hem, net als ik, op begraafplaats Zorgvlied heeft gezien. Misschien heeft ze al eerder levenstekenen van hem ontvangen.’ Hij zuchtte diep. ‘Ik had haar dat alles willen vragen, maar, zoals ik al zei, ik kreeg de kans niet.’

Vledder schudde nadenkend zijn hoofd.

‘Toch is het merkwaardig dat die Hendrik-Jan van Assumburg in leven Ronald Kruisberg heeft gekend.’ Hij keek vragend naar De Cock op. ‘Zou Kruisberg daarom naar Zorgvlied zijn gekomen?’

‘Om de begrafenis van Van Assumburg bij te wonen?’

‘Ja.’

De Cock krabde zich achter in zijn nek.

‘Dat… eh,’ antwoordde hij aarzelend, ‘zou duiden op een soort emotionele binding tussen de beide mannen… een zekere relatie. Je moet bedenken dat Ronald Kruisberg grote risico’s liep door, in persoon, op de begrafenis te verschijnen.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Je wilt zeggen dat Hendrik-Jan van Assumburg en Ronald Kruisberg elkaar vermoedelijk beter hebben gekend… dat er meer… en hechtere connecties zijn geweest, dan een oppervlakkige ontmoeting tijdens de bijeenkomst van een of andere sekte.’

De Cock stampte met zijn vuist op zijn bureau.

‘Het is mij alles te ongeloofwaardig,’ riep hij korzelig.

‘Evelien, de jongste zuster van mevrouw Kruisberg ontmoet in Sankt-Moritz een man die toevallig de reeds lang verdwenen Ronald Kruisberg heeft gekend en de inmiddels “gestorven” Ronald Kruisberg verschijnt in levende lijve op de begrafenis van diezelfde Hendrik-Jan van Assumburg en wordt, buiten mij, door niemand herkend.’

Vledder lachte.

‘Begrijp je nu, waarom commissaris Buitendam het als onzin betitelde?’

De Cock bromde.

‘Dat is een vlucht.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Een vlucht?’ herhaalde hij.

De Cock knikte.

‘De vlucht van een domme man. Als je iets niet begrijpt… noem je het onzin.’ Hij keek wat verstoord naar zijn jonge collega op.

‘Ben je vanmorgen nog naar de Burgerlijke Stand geweest?’

‘Ja.’

‘En?’

Vledder strekte zijn hand naar De Cock.

‘Je hebt gelijk. Ronald Kruisberg staat heel officieel als “overleden” te boek.’

‘De doodsoorzaak?’

‘Hij schijnt in Antwerpen ergens met een snelle wagen tegen een betonnen muur te zijn gereden.’

De Cock reageerde met verbazing,

‘In Antwerpen!’ riep hij verrast.

Vledder knikte instemmend.

‘Dat staat in de akte.’

De oude speurder grijnsde.

‘Rickie van Apache Alie stierf in Antwerpen… Hendrik-Jan van Assumburg stierf in Antwerpen… en nu blijkt ook Ronald Kruisberg in Antwerpen om het leven te zijn gekomen.’ De Cock schudde zijn grijze hoofd. ‘Sterven in Antwerpen… het lijkt een nationale epidemie.’

Vledder keek hem met grote ogen aan.

‘Dat is waar,’ lispelde hij ontzet. ‘Met één duidelijk verschil… Hendrik-Jan van Assumburg en Rickie van Apache Alie werden vermoord uit een kanaal gevist… Ronald Kruisberg stierf een ongelukkige dood door verbranding.’

De grijze speurder kneep zijn ogen half dicht.

‘Deed hij dat?’

Vledder reageerde heftig.

‘Dat staat in de akte,’ riep hij wild. Hij ademde diep en kalmeerde zichtbaar. ‘Begrijp goed, De Cock,’ sprak hij gelaten, ‘alles valt of staat met jouw waarneming op Zorgvlied.’

‘Twijfel je daar nog steeds aan?’

Vledder antwoordde niet. Een diepe denkrimpel ontsierde zijn voorhoofd.

Na enige tijd knikte hij voor zich uit.

‘We moeten naar Antwerpen.’

Het klonk als een besluit.


Adjudant Kamphuis stormde de grote recherchekamer binnen en stevende direct op De Cock af. In een nonchalant gebaar liet hij een telex op het bureau dwarrelen.

‘Feitelijk had Buitendam jou deze opdracht moeten geven,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Maar de commissaris is een paar dagen met verlof.’

De grijze speurder blikte omhoog.

‘Kan dat?’

‘Wat?’

‘De commissaris met verlof. Ik dacht dat zo’n man hier geen dag gemist kon worden.’ Het klonk spottend.

Kamphuis grinnikte wat zoetzuur. ‘Daarom geef ik jou die opdracht.’

‘Wat voor een opdracht?’

De adjudant wees naar het neergedwarrelde telexbericht.

‘Het bijwonen van een begrafenis.’

De Cock trok een vies gezicht.

‘Kun je geen ander koppeltje rechercheurs voor dat karweitje vinden. Vledder en ik zitten nog met de naweeën van zo’n akkefietje.’

‘Het bijwonen van een begrafenis?’

‘Precies.’

Kamphuis knikte bedaard. ‘Zie je… jullie hebben ervaring.’ Hij draaide zich om en beende weg.

De Cock pakte het telexbericht.

‘Verzoeke morgen,’ las hij hardop, ‘woensdag te 11.00 uur in Amsterdam op de begraafplaats Zorgvlied de teraardebestelling bij te wonen van de alhier in het water van het Bonapartedok bij de St.-Aldegondiskaai vermoord aangetroffen Richard Strijdbaar. Zich eventueel voordoende bijzonderheden te melden aan H.J.M. Opdenbroecke, hoofdcommissaris van de Gerechtelijke Politie in Antwerpen.’ Hij schoof het bericht in een lade van zijn bureau. ‘Ondertekend J.A.E.M. Mannekes, Procureur des Konings.

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wie is Richard Strijdbaar?’

De Cock glimlachte.

‘Richard Strijdbaar…. de zondagse naam van Rickie van Apache Alie.’

Met veel moeite manoeuvreerde Vledder de politiewagen vanuit de Oudebrugsteeg het Damrak op. Het was bijzonder druk in de stad. Op het Rokin, kort voor het Muntplein, raakten ze in een file. Een lossende vrachtwagen bij het warenhuis van Vroom & Dreesmann legde het verkeer volkomen lam.

De Cock wreef de kilte uit zijn handen en draaide de knop van de verwarming iets verder open.

‘Wat denk je, zal de elfstedentocht nog doorgaan?’

Vledder drukte een paar maal geagiteerd op de hoorn. Het staan in een file maakte hem kriegel.

‘Weet ik veel,’ snauwde hij. ‘Het kan vriezen en het kan dooien.’ Hij blikte wat wild opzij. ‘Waarom wil je naar die dominee?’

De Cock gebaarde achteloos.

‘Om zijn toespraak.’

‘Je bedoelt op Zorgvlied in de aula, bij de begrafenis van Hendrik-Jan van Assumburg?’

De Cock knikte instemmend.

‘De mortuis nil nisi bene,’ sprak hij in erbarmelijk Latijn. ‘Over de doden niets dan goeds. Zie je, het was niet zozeer wát hij zei dat mij trof, maar de intentie die ik in zijn woorden meende te beluisteren. Ik kon mij niet aan het idee onttrekken dat hij iets duidelijk wilde maken.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Je wilt je dus toch met die Belgische moord gaan bemoeien?’

De Cock keek verrast naar zijn jonge collega op.

‘Zeker. Jij toch ook? Jij wilde er zelfs voor naar Antwerpen.’

Vledder kneep zijn lippen op elkaar.

‘Voor Ronald Kruisberg… omdat ik waarachtig wel eens wil weten of die vent nu leeft of niet. Die Hendrik-Jan van Assumburg laat mij Siberisch.’ De jonge rechercheur wond zich zichtbaar op. ‘Zo zal ik ook met de pest in mijn lijf naar de begrafenis van die Strijdbaar gaan. Laten de Belgen hun eigen sores opknappen. Dat kunnen ze best. Hercule Poirot was toch ook een Belg?’

De Cock lachte hartelijk.

‘Die was zelfs beter dan ik.’

De achterdeuren van de vrachtwagen werden dichtgeklapt en even later zette de file zich langzaam in beweging. Met een zucht van verlichting drukte Vledder de Volkswagen in zijn eerste versnelling. Via de Reguliersbreestraat, het Rembrandtsplein en de Utrechtsestraat reden ze naar Amsterdam-Zuid. In de Kribbestraat stopten ze en stapten uit. Over het brede trottoir slenterden de rechercheurs naar een bruingelakte deur met ruitjes van geel geribbeld glas en een bescheiden wit emaille bord met zwarte letters.

‘Pastorie,’ las De Cock, ‘van de Nederlandse Hervormde Kerk,’ en drukte op de bel.


In de deuropening, in een verschoten spijkerbroek met grauwe slobbertrui, zag de eerwaarde er veel minder eerbiedwaardig uit, dan in een stemmig zwart pak achter het kathedertje in de aula.

Wat verstoord, met opgetrokken wenkbrauwen, keek de man van De Cock naar Vledder en terug.

‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn?’

Zijn stem klonk onzeker.

De grijze speurder glimlachte.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk, ‘met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie.’

‘Politie?’

De Cock knikte overtuigend.

‘Wij wilden eens met u praten over de vele facetten van het vak van dominee.’

De onzekerheid viel van de man af. Zichtbaar. Hij rechtte zijn rug en trok zijn kin iets op.

‘Dominee zijn is geen vak,’ sprak hij strak en berispend. ‘Het is een roeping. Dominees worden door een gemeente be-roe-pen.’ Hij zweeg even en keek de beide rechercheurs schattend aan.

‘U komt bij mij om geestelijk gesticht te worden?’

Het klonk als een grap.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik vrees,’ sprak hij droevig, ‘dat uw stichtende woorden bij ons geen vrucht zouden dragen. Ziet u, wij zijn pure satanskinderen.’ De dominee gniffelde.

‘Is het zo erg?’

De Cock maakte een triest gebaartje.

‘Op het moment dat een man in politiedienst treedt, verpacht hij zijn ziel aan de duivel.’

De dominee toonde verbazing.

‘Ik dacht dat de politie ervoor was om te zorgen dat Gods geboden worden geëerbiedigd.’

De Cock knikte.

‘En juist daarin schuilt de moeilijkheid,’ sprak hij somber. ‘Als de satan de mensen niet zo nu en dan op slechte paden dreef, hadden wij geen werk.’ Hij gebaarde verontschuldigend. ‘Het is een trieste constatering, maar wij danken ons bestaan aan de duivel.’

Vledder grinnikte.

‘En wiens brood men eet, diens woord men spreekt.’

De ogen van de dominee lichtten vrolijk op. Hij toonde duidelijk waardering voor de opmerking van de jonge rechercheur en lachte hartelijk.

‘Onze standpunten zijn dus bepaald,’ reageerde hij opgewekt.

‘Ik spreek namens God en u beiden namens de duivel.’ Hij deed een stap opzij en maakte een lichte buiging. ‘Al haalt men de duivel niet graag in huis… komt u binnen.’

De dominee ging de rechercheurs voor naar een gezellig studeervertrek met een klassiek cilinderbureau, wanden met boeken en vier brede empire fauteuils. Hij wuifde er uitnodigend naar.

Nadat de Cock en Vledder hadden plaatsgenomen, ging hij tegenover hen zitten.

‘Ik heb mij nog niet aan u voorgesteld,’ begon hij vriendelijk. ‘Mijn naam is Wiebe Sijbertsma, maar ik neem aan dat u dat al wist voordat u kwam. Ik neem ook aan, dat uw bezoek… in tegenstelling tot onze… eh, schalkse schermutselingen aan de deur… toch een zakelijk karakter draagt.’ Hij kneep zijn wenkbrauwen iets samen. ‘Als ik mij goed herinner, dan heb ik de beide heren op begraafplaats Zorgvlied bij de teraardebestelling van de heer Van Assumburg van hun belangstelling blijk zien geven.’

De Cock knikte instemmend.

‘Dat is juist. De politie in Antwerpen had ons verzocht om de begrafenis van de aldaar vermoorde Hendrik-Jan van Assumburg bij te wonen. Zuiver een routinekwestie. We hadden ook niet verwacht dat er zich bijzonderheden zouden voordoen.’

‘Deden die zich voor?’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Ik zag aan de groeve een man, van wie ik aannam, dat hij al twee jaar dood was.’

‘Merkwaardig.’

‘Zeker.’

De dominee tuitte zijn lippen.

‘U zorgde wel voor enige opschudding toen u stampend achter hem aan ging.’

De Cock boog zijn hoofd.

‘Daarvoor mijn verontschuldiging,’ reageerde hij nederig. ‘Het lag niet in mijn bedoeling om de plechtigheid te verstoren.’ Hij keek op. Zijn scherpe blik hield de gelaatstrekken van de dominee gevangen. ‘Maar meer nog dan die plotselinge confrontatie met een levende dode, was ik daarvoor getroffen door uw toespraak in de aula.’

‘Hoezo?’

‘Tot mijn verbazing liet u de aanwezigen duidelijk blijken, dat de levenswandel van de verstorvene wel… hoe zal ik dat zeggen… enige vraagtekens opriep.’

‘Dat klopt.’

De Cock glimlachte.

‘Ik neem aan dat u uw woorden zorgvuldig hebt overwogen. Ik wil er niet van uitgaan dat u boosaardig het leven en handelen van de heer Van Assumburg in een kwaad daglicht wilde stellen.’

Dominee Sijbertsma vouwde zijn handen voor zijn borst.

‘U hebt gelijk,’ sprak hij traag en bedachtzaam, ‘als u opmerkt dat mijn toespraak in de aula afweek van hetgeen bij dergelijke gelegenheden gebruikelijk is. Maar ik deed dat op verzoek.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Op verzoek?’ reageerde hij ongelovig.

‘Ja.’

‘Van wie?’

‘De heer Van Assumburg.’

‘Wat?’

Dominee Sijbertsma spreidde zijn beide handen en hield zijn hoofd iets schuin.

‘Exact veertien dagen voor zijn dood kwam hij hier naar de pastorie. Hij zat daar in diezelfde fauteuil waarin u nu zit en vroeg mij of ik bereid was om zijn begrafenis wat op te luisteren.’

De mond van De Cock viel half open.

‘Op-te-luisteren?’

Dominee Sijbertsma knikte onbewogen.

‘Dat woord gebruikte hij.’

Загрузка...