‘Zo staat het er nu voor,’ zei Malko. ‘Joeri Bogdanov neemt nog steeds niet op. Ik bel elk uur en ik heb uiteindelijk een bericht achter kunnen laten.’
Donald Redstone, die na de lunch terug op zijn kantoor was, had het verslag van Malko aangehoord, terwijl hij koortsachtig aantekeningen maakte. Hij legde zijn pen neer en zei: ‘We moeten koste wat kost die Pool zien te vinden. Hij is de spil van de operatie en waarschijnlijk ook degene die het gif aan Roman Martsjoek heeft gegeven.’
‘Kunnen uw vrienden bij de SBU niets doen?’
‘Ik loop op eieren,’ verzekerde de Amerikaan hem. ‘Je weet nooit wat ze echt denken. Ik vertrouw Igor Smesjko, maar hij kent niet alle details van de operatie. Die zal hij moeten opvragen bij zijn ondergeschikten, en die zijn niet te vertrouwen. We moeten die Pool zelf zien te vinden.’
Anders gezegd: met behulp van een kristallen bol. Plotseling kreeg Malko een idee: Evguena moest zijn telefoonnummer hebben. Waar waren haar spullen gebleven? Terwijl hij stond na te denken, ging zijn telefoon over. Een ernstige mannenstem vroeg: ‘Hebt u mij gebeld?’
Malko’s hartslag schoot omhoog. ‘Da. U bent Joeri Bogdanov?’
‘Tak.’
‘De ex-man van Evguena?’
‘We waren nog steeds getrouwd,’ verbeterde Joeri Bogdanov hem met een onaangedane stem. ‘Wie bent u? Heeft Viktoria u mijn nummer gegeven?’
‘Ja. Ik wil graag met u praten. Ik ben op zoek naar degenen die uw vrouw hebben vermoord.’
Er viel een lange stilte, toen zei Joeri Bogdanov: ‘Degenen… Waarom zegt u dat? Die Roman Martsjoek heeft haar vermoord. Dat heeft de milicija tegen me gezegd.’
Hij was kennelijk voorzichtig. Malko ging behoedzaam verder. ‘Ik moet u spreken,’ herhaalde hij, ‘maar niet over de telefoon. Het is een zeer delicate kwestie. En dringend.’
Er viel een nog langere stilte. Ten slotte zei Joeri Bogdanov: ‘Kom om vijf uur naar de McDonald’s bij het metrostation Kharkivskaja. Dat is in de wijk Kharkivski Masiv, op de oostoever van de Dnjepr. Vrij ver bij het centrum vandaan.’
‘Hoe herken ik u?’
‘Ik kom met Marina, mijn dochtertje. Ze heeft blonde krullen. Dosvidania.’
Zodra Malko had opgehangen, liep hij naar de plattegrond van Kiev, die aan de muur hing. De ontmoetingsplek lag enkele kilometers van het centrum, vlak bij Mykoly-Bazhana Prospekt. Een verarmde wijk.
‘Dat is een arbeiderswijk,’ zei Donald Redstone. ‘Ik hoop dat die man u zal kunnen helpen, maar ik verwacht er niet veel van.’
Malko nam afscheid en vertrok te voet door het park tegenover de Amerikaanse ambassade. Onderweg groeide er een idee in zijn hoofd. Maar alléén zou hij het niet redden. Donald Redstone zou hem ook niet veel verder kunnen helpen. De mensen van Viktor Joesjtsjenko hadden niet kunnen voorkomen dat hun leider werd vergiftigd en de SBU was door en door verrot. En hij wist ook niet hoe ver de Russische geheime dienst in Kiev doorgedrongen was. De FSB had vast en zeker een geheim netwerk dat in contact stond met hun vroegere collega’s van de SBU.
Hij moest dus een echte bondgenoot vinden, en hij kon er maar één bedenken: Vladimir Sevtsjenko, bijgenaamd de Bleke, voormalig agent van de KGB, een oligarch die zich op Cyprus had gevestigd, waar hij vicevoorzitter was geworden van de Cypriotisch-Russische Kamer van Koophandel.
Hopelijk zou hij hem willen helpen. Ze hadden voor het laatst in 2002 contact met elkaar gehad en Vladimir Sevtsjenko, die vroeger zijn hand niet omdraaide voor een moord meer of minder, was nu behoorlijk ingeburgerd…
‘Malko! Je bent in mijn stad! Ik ruik het hier. Wanneer kom je naar Cyprus? Dan organiseren we een groot feest. Ik heb zojuist topkwaliteit Oscietre-kaviaar gekregen, meegebracht door de nicht van Tatiana. Een fantastische meid van zestien die al pijpt of haar leven ervan afhangt… Bovendien is het mooi weer. In Kiev zal het wel weer waardeloos zijn.’
Vladimir Sevtsjenko was niet meer tegen te houden. Hoewel hun verhouding niet altijd even hartelijk was geweest, konden Malko en hij het goed met elkaar vinden en Sevtsjenko had bewezen dat hij, wanneer hij goed gemotiveerd was, een solide, efficiënte bondgenoot was. In 1996 had hij Malko’s leven gered. Dat was in Oekraïne geweest. Malko maakte gebruik van een pauze in de spraakwaterval en zei:Volodia, je moet me helpen.’
Plotseling werd het stil en toen zei de Oekraïner met een bedroefde stem: ‘En ik dacht nog wel dat je me belde voor de gezelligheid… Goed, davai!’
‘Je moet naar Kiev komen,’ zei Malko. ‘En je zult niet alleen mij daar een dienst mee bewijzen, als je begrijpt wat ik bedoel.’
De Oekraïner begreep het heel goed. Hij slaakte een zucht, die leek op het getrompetter van een dodelijk gewonde olifant, en zei: ‘Njet. Onmogelijk. Als ik kom, arresteren ze me onmiddellijk. Die schoft Koetsjma heeft flink de pest aan mij. Ik heb een grote wapenzending ingepikt die voor vrienden van hem bestemd was. Hij heeft een contract op me uitgevaardigd. Hier heb ik niets te vrezen, maar in Kiev… De berkut eten uit zijn hand.’
‘Jammer,’ zei Malko. ‘Ik werk nou juist voor degenen die hopen Koetsjma en zijn bende de laan uit te sturen.’
‘Viktor Joesjtsjenko?’
‘Ja.’
‘God zegene hem. Maar hij heeft foute vrienden. Mensen die hopen het land op hun beurt te kunnen leegroven. Hij zal het nog moeilijk krijgen. Ik zou hem graag willen helpen.’ Malko wist dat hij het meende. Er volgde een lange stilte, tot Vladimir Sevtsjenko een besluit nam. ‘Luister, ik kan wel iets voor je doen. Herinner je je Tatiana nog?’
‘Haar kun je moeilijk vergeten. Waarom?’
Tatiana was een blondine met spitse borsten, hinde-ogen en keihard. Als het aankwam op het bevredigen van mannen, was ze volgens Vladimir Sevtsjenko de beste ten westen van de Oeral. En uit zijn mond was dat een groot compliment. Ze werkte al sinds jaren voor de Oekraïense maffioso. Ze kon net zo goed met een pistool overweg als met haar mond en getallen hadden voor haar minder geheimen dan voor een goede boekhouder.
‘Ik zal haar sturen,’ zei Vladimir Sevtsjenko. ‘Ze staat op geen enkele zwarte lijst en kent alle mensen die je van dienst zouden kunnen zijn. En nu haar nichtje hier is, kan ik het wel een paar dagen zonder haar stellen. In welk hotel logeer je?’
‘Het Premier Palace.’
‘Karacho. Overmorgen is ze er. Ik zal een paar telefoongesprekken voeren om iedereen op de hoogte te stellen.’
‘Je bent een echte broer voor me,’ zei Malko geroerd. Bevriende criminelen waren vaak de beste kameraden. Bovendien voelde Vladimir Sevtsjenko zich nu, nu hij zijn fortuin had gemaakt, een soort beschermheilige. Maar hij kon een opmerking niet voor zich houden: ‘Je moet Tatiana wel even verwennen. In mijn naam.’
‘Dat zal ik niet vergeten,’ beloofde Malko.
Toen hij de verbinding verbrak, voelde hij zich minder alleen. Vladimir Sevtsjenko, hoe ver hij ook bij hem vandaan was, kon een verrekt goede bondgenoot zijn.
Stephan Oswacim stapte voor het Premier Palace uit een luxueuze taxi — een Mercedes 600 — die hij op het vliegveld Borystil had genomen, meteen nadat een toestel uit Moskou was geland. Het had hem natuurlijk bijna vierhonderd hrivna gekost, maar hij hoefde het niet zelf te betalen. Hij had zich uit voorzorg door Nikolai Zabotine op het vliegveld af laten zetten, waarna de Rus meteen in zijn auto, een eenvoudige Lada met verwisselbare, valse nummerborden, was weggereden.
‘Ik heb gereserveerd,’ zei hij tegen het meisje aan de receptie. ‘Gregor Makaline. Er is vanmorgen vanuit Moskou gebeld.’
‘Dat klopt, meneer Makaline,’ beaamde de receptioniste, die onder de indruk was van de charme van de Pool. ‘Hebt u een voorkeur voor een bepaalde kamer?’
‘Ik heb al eens op de vierde verdieping gelogeerd, met uitzicht op de binnenplaats. Dat is lekker rustig.’
‘Geen probleem. Uw paspoort, alstublieft?’
Stephan Oswacim gaf het haar zonder met zijn ogen te knipperen. Het was gemaakt door de technische dienst van de SVR en kon elk echtheidsonderzoek doorstaan. Slechts een piepkleine chip waarschuwde de Russische douane dat het een ‘echt vals’ paspoort was, dat was uitgegeven door een officiële dienst. Vijf minuten later volgde hij een piccolo de lift in. Hij had zijn dunne handschoenen niet uitgetrokken, waardoor hij geen vingerafdrukken zou achterlaten. Hij gaf een gulle fooi van dertig hrivna en legde zijn koffer op het bed. Daarin zaten alleen gebruikte spullen die op een rommelmarkt waren gekocht en geen enkel spoor zouden opleveren. De koffer zelf was gekocht in het winkelcentrum Globus, dat onder het Onafhankelijkheidsplein lag, en contant betaald. Hij opende de minibar, trof daarin een flesje Defender Success aan en schonk een glas in.
Vervolgens ging hij op het bed televisie liggen kijken. Tot aan de avond had hij niets te doen. Hoe minder hij in het hotel werd gezien, hoe beter.
Malko liet zich voor het metrostation Kharkivskaja afzetten. Hij bleef gebruikmaken van privétaxi’s, wat praktischer en discreter was dan een huurauto. Ook al had het districtshoofd hem een onopvallende auto van het kantoor aangeboden. Die waren via de nummerborden altijd te traceren.
De 9 millimeter Makarov drukte tegen zijn rug, maar hij zou hem niet willen missen. De daders van het complot tegen Viktor Joesjtsjenko waren moordenaars. Als ze een jonge, onschuldige vrouw uit het raam konden gooien, zouden ze niet aarzelen om een agent van de CIA uit de weg te ruimen.
Hij keek om zich heen en zag het bord van een McDonald’s aan de andere kant van de Mykoly-Bazhana Prospekt. Hij stak over via een tunnel onder de weg door, waarin tientallen winkeltjes waren ondergebracht, en kwam vrijwel tegenover de McDonald’s uit. Hoewel het buiten koud en nat was, was het er erg druk vanwege het metrostation en een klein busstation. Dik ingepakte baboesjka’s boden op de trottoirs allerlei producten te koop aan.
Zodra Malko de deur van de McDonald’s had opengeduwd, werd hij overspoeld door een golf van lawaai. Hoewel het nog maar halfzes was, zat het restaurant vol met schreeuwende kinderen Malko bekeek de verschillende zalen, zonder iemand te zien die Joeri Bogdanov zou kunnen zijn. Ten slotte ging hij zitten, te midden van een massa kinderen. Tien minuten later kwam er een grote man in een parka en een kleurige muts op zijn hoofd binnen. Hij had een klein meisje met blonde krullen aan zijn hand. Hij bleef staan en meteen maakte Malko een onopvallend gebaar zijn kant op.
De man kwam naar hem toe. ‘Hebt u me gebeld?’ vroeg hij in het Russisch.
‘Ja. Ik heet Malko Linge.’
‘Goed, ik ga een ijsje voor mijn dochter halen en dan kom ik terug.’
Hij trok zijn parka uit, waaronder hij een dikke, groene trui droeg, en liep naar de kassa’s. Hij kwam terug met koffie, cola en een ijsje, dat hij aan zijn dochter gaf. Vragend keek hij Malko aan met zijn grijze ogen. ‘Wie bent u?’
‘Ik ben Oostenrijker, waarnemer van de OSCE,’ legde Malko uit. ‘Ik maak deel uit van een onderzoekscommissie die probeert de waarheid te achterhalen van de vergiftiging van Viktor Joesjtsjenko.’
Joeri Bogdanov fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat heeft dat met Evguena’s dood te maken?’
‘De man die in haar huis logeerde, Roman Martsjoek, is hoogstwaarschijnlijk degene die tijdens het diner in de datsja van Vladimir Satsyuk het gif op het bord van Viktor Joesjtsjenko heeft gestrooid.’
Hij vertelde gedetailleerd het hele verhaal aan Joeri Bogdanov, die hem ademloos aanhoorde. ‘Daar heeft de milicija niets over verteld,’ zei hij ten slotte. ‘Volgens hen is Evguena in een vlaag van jaloezie door die vent vermoord, waarna hij zelfmoord heeft gepleegd.’
‘Alleen heeft een betrouwbare getuige gezien dat Roman Martsjoek als eerste uit het raam is gevallen, vóór uw vrouw.’
‘Wie heeft het dan “gedaan”?’
‘Drie onbekende mannen die in een auto met valse nummerborden reden, zijn vlak ervoor het gebouw binnengegaan en vlak erna terug naar buiten gekomen. Zij zijn de daders.’
‘Waarom?’
‘Om hem tot zwijgen te brengen. En uw vrouw hebben ze gedood omdat ze getuige was van de moord. Die mensen nemen geen enkel risico.’
‘Wat voor mensen?’
Malko haalde zijn schouders op. ‘Beroepsmoordenaars, die zijn gestuurd door de Russische of Oekraïense geheime dienst. Of door volgelingen van Ianukovitsj.’
Joeri Bogdanov was verbijsterd. Hij nam gedachteloos een slok koffie en hielp zijn dochter met haar ijsje. Braaf keek ze Malko met een ernstige blik aan. Die zag dat ze een oranje sjaal om haar nek droeg. Ze waren volgelingen van Joesjtsjenko. Joeri Bogdanov vervolgde: ‘Wat kan ik voor u doen? Ik ben journalist, maar ik werd gedwongen te stoppen met werken omdat ik een corruptiezaak aan het licht had gebracht. Ik ben nu werkloos, maar ik wil mijn dochter niet in gevaar brengen. Ik hield veel van Evguena, ook al was ze een beetje gek.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’
De journalist glimlachte bedroefd. ‘O, ze vond dat ik niet genoeg geld verdiende. Ze wilde in het centrum wonen en dure, buitenlandse kleding dragen. Toen begon ze met rijke mannen aan te pappen. We zijn uit elkaar gegaan, en dit is ervan gekomen.’
‘Kent u die Pool, Stephan?’
‘Nee, we spraken elkaar nauwelijks, behalve over Marina.’
‘Toen u uw dochtertje ging ophalen, hebt u toen nog meer uit de flat meegenomen?’
Joeri Bogdanov dacht even na. ‘Ik vond geld onder haar matras. Ik heb ook wat foto’s en papieren meegenomen.’
‘Hebt u haar tas gevonden?’
‘O, ja. De milicija heeft die aan me gegeven. Waarom?’
‘Ik probeer die Pool te vinden, Stephan. Hij is verantwoordelijk voor de dood van uw vrouw. En ik heb geen enkele aanwijzing waarmee ik hem zou kunnen vinden. Maar misschien had uw vrouw zijn telefoonnummer of adres. Hebt u haar spullen doorzocht?’
‘Nee, ik heb haar tas zelfs niet opengemaakt. Ik zal eens kijken,’ beloofde Joeri Bogdanov. ‘Ik bel u wanneer ik iets heb gevonden.’
Malko wilde net instemmend knikken, toen twee mannen de deur van de McDonald’s openduwden en bij de ingang van de zaal bleven staan. Ze zagen er niet bepaald als vaste klanten uit. Ze droegen zwarte mutsen, die tot hun kille ogen omlaag waren geschoven. Met hun handen in de zakken van hun jacks keken ze de zaal rond. De blik van een van hen aarzelde even bij Malko. Die zou er geen aandacht aan hebben geschonken, als hij niet plotseling ergens aan moest terugdenken: de twee mannen die hij buiten bij het Pervak had gezien. Dit waren dezelfde mannen. Zijn geheugen werkte feilloos, hij kon zich niet vergissen. Er ging een onaangename prikkeling over zijn rug.
Die twee mannen waren hier voor hém!
De Makarov drukte geruststellend tegen zijn rug. De twee mannen gingen alweer naar buiten. Joeri Bogdanov zat met zijn rug naar de ingang en had hen niet gezien. Het was maar beter zo, anders zou hij bang worden. Toch veranderde deze gebeurtenis de zaak. Zo geruststellend mogelijk glimlachend vroeg Malko hem: ‘Woont u ver vanhier?’
‘Nee, op de Dekabruistiv. Vlakbij.’
‘Ik zou met u mee kunnen gaan om de tas te bekijken. Ik wil geen tijd verliezen.’
Joeri Bogdanov keek naar zijn dochtertje, dat haar ijsje op had. ‘Goed dan. Ik ben toch al op weg naar huis. Ik heb Marina van school opgehaald.’
Hij trok zijn dochter haar jas aan en ze vertrokken gedrieën uit de McDonald’s. De Dekabruistivstraat lag iets verderop. Uit voorzorg verplaatste Malko zijn pistool naar voren, zodat hij er gemakkelijk bij kon. Hij wist nu zeker dat hij werd geschaduwd. Misschien zelfs al sinds zijn aankomst. Toen ze langzaam doorliepen, vanwege het meisje, keek hij om. Zijn hartslag schoot omhoog: twee grote gedaanten waren aan het begin van de straat te zien. Het waren de twee mannen uit de McDonald’s. Toen ze het flatgebouw binnengingen, zag Malko dat ze haastig dichterbij kwamen.
Hij zei natuurlijk niets. Het flatgebouw waarin Joeri Bogdanov woonde, zag er precies zo uit als alle andere. Een grauw kippenhok uit het Sovjettijdperk, zonder lift, ongelooflijk smerig en muren vol met graffiti. Ze gingen op de eerste verdieping een kleine flat binnen die naar kool stonk. Nadat hij Marina op een bank had neergezet, verdween Joeri Bogdanov de slaapkamer in, om even later terug te komen met een tas die hij op tafel leeg begon te schudden. Er kwamen papieren uit, een portemonnee, sleutels, een zakdoek en uiteindelijk een klein notitieboekje, dat hij doorbladerde. Er stonden namen, adressen en telefoonnummers in. Malko wachtte met wild bonzend hart. Plotseling stopte Joeri Bogdanov bij de letter S, en hij keek op. ‘Dit moet het zijn,’ zei hij. ‘Stephan, 8044 616 002. Er staat geen andere naam bij en het is kortgeleden opgeschreven.’
Malko noteerde het nummer al. De Oekraïner gaf hem het boekje en Malko keek het op zijn beurt door, zonder verder nog iets interessants te vinden. ‘Mag ik het van u lenen?’ vroeg hij. ‘Alleen om te kopiëren.’
Joeri Bogdanov aarzelde even, maar knikte toen zuchtend. ‘Goed. Als u daarmee de schoften kunt vinden die Evguena het raam uit hebben gegooid…’
De tranen stonden in zijn ogen.
Malko borg het boekje op. Hij had eindelijk een begin van een spoor. ‘Ik houd u op de hoogte,’ beloofde hij.
Ze namen afscheid en hij vertrok uit de flat. Maar hij bleef plotseling staan toen hij het gebouw uit kwam. De twee mannen stonden enkele meters verderop met chagrijnige koppen te wachten, hun handen in de zakken van hun jacks. Toen ze Malko zagen, kwamen ze op hun gemak naar hem toe. Toen hij probeerde om hen heen te lopen, deden ze een stap opzij en versperden hem de doorgang. Met een nonchalante beweging bukte een van de twee zich en pakte een dolk die hij in zijn laars opgeborgen had. Met zijn andere hand gebaarde hij Malko dichterbij te komen. Die draaide zich om. De deur van het flatgebouw was dicht en hij kende de toegangscode niet. Samen moesten de twee aanvallers zo’n driehonderd kilo wegen. Degene die het dichtst bij stond, zei met schorre stem: ‘Kom hier, lul.’