Hoofdstuk 10

Jacob parkeerde op de Raamgracht, en samen liepen ze de Ververstraat in.

Iedere keer als Van Opperdoes hier liep, overviel hem een melancholisch gevoel. De Ververstraat was een plek die eigenlijk helemaal niet in het Amsterdamse straatbeeld paste. Het was geen brede straat, er kon amper een auto in. Hoewel een gure herfst nu al was overgegaan in een koude winter, heerste er in de Ververstraat een nog bijna zomerse stemming.

Het was, voor zover Van Opperdoes wist, ook de enige straat in Amsterdam waar een soort overloop, een luchtbrug met een gebogen onderkant en dakpannen bovenop, op twee hoog van de ene kant van de straat naar de andere liep. Aan weerskanten van de straat, of eigenlijk was het meer een soort steeg, hadden de bewoners veel groen aangebracht, dat zwierig naar het midden van de weg boog.

Dit bijna verborgen stukje Amsterdam gaf hem altijd het gevoel dat hij een oude buurt betrad van een dorpje ergens diep in Italië.

Van Opperdoes liep genietend de steeg in.

‘Ken je het hier?’

Jacob knikte geestdriftig, terwijl ze langs een heel klein pleintje liepen.

‘Nou en of. Weet je hoe het hier heet?’

Van Opperdoes keek met verbazing naar het speeltoestel op het minipleintje, dat een soort grote gele draak voorstelde.

‘Heeft dit een naam dan?’

‘Het Bianca Castafioreplein.’

‘Bianca Castafiore?’

Van Opperdoes haalde zijn schouders op.

‘Nooit van gehoord. Geen idee dat dit… heet het echt zo?’

In het parkje zag hij een naambordje aan een paal bevestigd, waar het toch echt op stond.

‘Kuifje ken je toch wel?’

‘Natuurlijk ken ik Kuifje. Ik bedoel… ik heb van hem gehoord.’

‘Bianca Castafiore is een van de personages in die stripboeken. Ze is een operazangeres die verschrikkelijk hard en lelijk zingt. En steeds hetzelfde. Ze is onvoorstelbaar. Ik moet altijd zo lachen als ik dat lees. Dan zingt ze… en ze blaast zo ongeveer de muren van de schouwburg weg met haar stem. En dan zegt iemand heel droog; “Ze is lekker bij stem vanavond”. Heerlijk…’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd.

‘En daar vernoemen ze zo’n prachtig pleintje naar?’

‘Dat is toch leuk?’

Van Opperdoes krabde op zijn achterhoofd. ‘Ach ja, het is ook wel weer leuk… Was dit het nummer niet?’

Hij stond stil voor een smal huisje. Er was geen naambordje aan de deur bevestigd, maar de bel deed het in ieder geval wel. Na een paar seconden werd de deur geopend door een jonge vrouw, die hen argwanend aankeek.

De oude rechercheur toverde zijn meest ontwapenende glimlach tevoorschijn.

‘Mijn naam is Van Opperdoes, en dit is mijn collega Jacob. Wij hebben u zonet gebeld, mevrouw…?’

Hij stopte even, maar ze leek niet van plan om zich voor te stellen. In plaats daarvan hield ze haar hoofd een beetje schuin en wachtte af.

‘Ik moet tot mijn spijt zeggen dat wij van u eigenlijk alleen maar een voornaam kennen,’ probeerde Van Opperdoes. ‘Jacqueline, is het toch?’

Nu leek ze iets te ontdooien. Alsof ze had geconstateerd dat Van Opperdoes geen kwaad in de zin had.

‘Mijn achternaam is Donkers. Ik sta hier ook netjes ingeschreven, hoor.’

Met een ontspannen gebaar zwaaide ze haar schouderlange blonde haar naar achteren. Ze bleef onverzettelijk in de deuropening staan.

Van Opperdoes keek even naar Jacob, die zijn schouders ophaalde. Hij kende dit soort types wel. Stoer doen, zogenaamd lak hebben aan politie en autoriteit, en daar dan ook geen geheim van willen maken.

‘Zullen we niet even binnen praten?’

‘Zeg wat u te zeggen hebt.’

Haar donkere ogen stonden bijna spottend. Als deze vrouw wat zachter keek, dacht Van Opperdoes, dan was ze prachtig. Nu veegde haar blik iedere charme van haar gezicht. Dan moet het maar, dacht hij. Ze vraagt er zelf om.

‘U kent Bertje…’ hij moest op zijn tong bijten om er niet automatisch ‘Van de Dijk’ achteraan te zeggen. ‘Bert Koolschijn? Klopt dat?’

‘Ik kende hem, ja.’

Van Opperdoes was even uit het veld geslagen. Wist deze vrouw soms al dat Bertje dood was?

‘Hoe bedoelt u dat… u kende hem?’

‘Ik wil hem niet meer kennen.’

‘Ah… dat bedoelt u.’

‘Dat bedoel ik, ja. We hebben een relatie gehad, en die is nu uit.’

De oude rechercheur boog zijn hoofd iets. ‘Het spijt me dat te horen.’

Jacqueline Donkers haalde haar schouders op.

‘Zo gaan die dingen.’

Voor het eerst verscheen er iets zachts in haar ogen.

‘Ik vind wel weer iemand anders.’

Van Opperdoes glimlachte. ‘Daar twijfel ik niet aan.’

‘Nee. Maar ik kan u dus niet helpen. Bertje is hier niet. Ik weet eerlijk gezegd ook niet waar hij wel is. Dus u moet nog maar even verder zoeken met die bonnen.’

‘Bonnen? Welke bonnen?’

‘Daar gaat dit toch om? U zoekt Bertje, ik neem aan voor die stapel brieven die hij had liggen, van dat verkeersbureau. bcij of zoiets.’

Jacob hielp haar. ‘Het cjib. Incassobureau van justitie.’

‘Dat, ja.’

Van Opperdoes zweeg even.

‘Het gaat niet over bonnen. Bertje is overleden.’

Jacqueline Donkers bleef Van Opperdoes aanstaren. Toen ze weer sprak, klonk haar stem heel anders.

‘Misschien moet u dan toch maar even binnenkomen.’


De woonkamer was gezellig ingericht, maar rommelig. Gehaast graaide ze wat kleding van de bank en ze veegde de salontafel schoon, voordat ze een uitnodigend gebaar naar de bank maakte. Van haar vijandigheid was weinig meer over.

De rechercheurs gingen zitten, waarna Jacqueline in een stoel tegenover hen plaatsnam.

‘Wat eh… wat is er gebeurd? Is hij echt dood?’

‘Ja, het spijt ons. Hij is gevonden in een auto die in het water lag.’

‘Echt? Is hij in het water gereden, ergens? Te veel gedronken?’

Van Opperdoes keek haar rustig aan. ‘We weten nog niet precies wat de toedracht is geweest.’

‘Maar hij is dus niet vermoord?’

Van Opperdoes schoof iets naar voren op de bank.

‘Waarom vraagt u dat?’

Ze knipperde met haar ogen, alsof ze ineens besefte dat ze dat niet had moeten vragen. ‘Nou… gewoon.’

‘Er moet een reden zijn waarom u dat vraagt…’

‘Gewoon, zoals ik al zei… er gebeuren zo veel rare dingen de laatste tijd.’

Zowel Jacob als van Opperdoes voelde dat ze terugkrabbelde en geschrokken was van haar eigen vraag.

‘Zoals mijn collega al zei…’ begon Jacob ‘…kennen we de precieze toedracht nog niet. We zijn nog volop bezig met het onderzoek. Bertje is gisteren pas gevonden. Wanneer hebt u hem voor de laatste keer gezien?’

Het antwoord kwam snel en precies. ‘Zes weken en drie dagen.’

‘Zolang is het uit?’

‘Ja, but who’s counting?’ Ze keek weg van de twee rechercheurs.

‘Als u het op die manier zegt… dan kan dat betekenen dat u heel blij was dat het uit ging, of juist niet. Hoe was uw relatie met Bertje?’

De oude rechercheur vroeg het bijna argeloos, maar haar reactie was er niet minder om.

Ze keek Van Opperdoes strak aan. Haar ogen vlamden en ze perste haar lippen op elkaar.

‘Eruit…’ siste ze.

Jacob maakte een sussend gebaar. ‘Wat mijn collega bedoelt, is…’

Ze onderbrak hem scherp door op te staan en met gestrekte arm naar de deur te wijzen.

‘Eruit. Eruit! Kom niet in mijn huis om hier dan even allerlei dingen te insinueren!’

Peter van Opperdoes observeerde haar, en kwam tot de voor de hand liggende conclusie dat er op dit moment met deze vrouw geen redelijk gesprek meer te voeren was. Hij haalde een visitekaartje uit zijn binnenzak en legde dat op de tafel.

‘Mevrouw, het was niet zo bedoeld. Mocht u nog vragen hebben, dan kunt u mij altijd bellen.’

Ze keek zo vuil naar het visitekaartje, dat Jacob verwachtte dat het op de tafel spontaan vlam zou vatten.

De twee rechercheurs verlieten de woning en liepen terug door de Verversstraat.

‘Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken…’ merkte Jacob droog op.

‘Waar werd ze nou zo kwaad om? Ze had het over insinueren. Was ze bang dat wij haar als verdachte van de moord zien?’

Jacob keek even om zich heen, of iemand achter hen liep en hun gesprek misschien kon meeluisteren.

‘Misschien was ze bang voor haar eigen reactie. Waarom vroeg ze zo ineens uit zichzelf of Bertje was vermoord? Terwijl wij daar niets over hadden laten vallen?’

‘Heb jij daar een theorie over?’

‘Nou en of.’

Van Opperdoes keek Jacob aan, met pretlichtjes in zijn ogen.

‘Laat horen…’

‘Er zijn twee mogelijkheden. Of ze vroeg het omdat ze wist dat iemand Bertje wilde vermoorden…’

Van Opperdoes knikte instemmend. ‘Dat is een mogelijkheid, ja. En de tweede?’

‘De tweede mogelijke reden waarom ze dat vroeg ligt iets gecompliceerder. Ze vroeg het, omdat ze erachter probeerde te komen of wij wel weten dat Bertje is vermoord.’

‘Daar zit veel in, in wat je nu zegt. Ze wilde onze reactie op haar vraag zien.’

Jacob keek intens tevreden voor zich uit. ‘Dat bedoel ik…’

‘En als zij wilde weten… of wij weten… dat Bertje vermoord is… die tweede reden… dan kan die vraag van haar ook weer twee redenen hebben.’

Jacob dacht heel even na, en knikte toen.

‘De eerste, zoals ik al zei: ze weet dat iemand Bertje wilde vermoorden, en denkt dat dat nu is gebeurd. En de tweede? Ik kan hem wel raden, denk ik.’

Van Opperdoes glimlachte.

‘Waarschijnlijk wel, ja. Die tweede zou namelijk het meest dwingende motief voor haar zijn om erachter te komen of wij al achter de doodsoorzaak zijn.’

‘Nou?’

‘Ze heeft hem zelf vermoord.’

Загрузка...