Hoofdstuk 20

Met zijn open jas wapperend om zich heen, liep Peter van Opperdoes zo snel hij kon van zijn huis naar bureau Raampoort. Hij had nog een paar uur wakker gelegen, nadenkend over de puzzelstukjes, maar rond vier uur kon hij zich helemaal niet meer inhouden.

Diep in de nacht lag zelfs de Jordaan er stil bij. Na een paar honderd meter hield hij in, en sjokte verder tot hij weer wat op adem was gekomen.

Het enige wat Van Opperdoes hoorde, was een eenzame sirene van de politie, ergens ver weg, en een onvervalste Amsterdamse smartlap die door de wind werd meegedragen. Het lied werd hartstochtelijk vals meegezongen, door een stem die behoorlijk onder invloed van alcohol was.

Toen hij wat was bijgekomen, zette hij er weer flink de pas in, terwijl hij moest glimlachen om het blèren uit het open raam, ergens diep in het hart van de Jordaan. Toen het nummer afgelopen was, viel de stilte als een zwarte deken over de kleine huizen van de Jordaan. Na een paar minuten werd de stilte verbroken door het zachte geluid van een auto met een dieselmotor, die ergens achter Van Opperdoes uit een zijstraat kwam rijden.

‘Zijn we op de vlucht, ouwe…?’ klonk het zachtjes uit de megafoon op het dak van de politieauto.

Van Opperdoes grinnikte en draaide zich om.

Nu stopte de auto en de twee agenten stapten uit, met een verbaasde trek op hun gezichten. De bestuurder keek even naar de benen van de oude rechercheur.

Hij controleert of ik misschien mijn pyjama aan heb onder mijn jas… bedacht Van Opperdoes zich kreunend. Het is nu al zo ver dat ze denken dat ik een seniele ouwe gek ben geworden.

Hij kon het zich verbeelden, maar ergens ver weg hoorde hij zijn vrouw gieren van de lach.

‘Dat helpt niet…’ mompelde hij.

‘Zei u wat, rechercheur?’

‘Nee, hoor,’ glimlachte Van Opperdoes.

De agent keek om zich heen, of er misschien iemand te zien was.

‘Zat u achter iemand aan?’

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Ik ben onderweg naar het bureau.’

‘Midden in de nacht? Is er iets gebeurd?’ vroeg de agent, die zijn collega aankeek. Maar die haalde zijn schouders op. Zij wisten het ook niet.

‘Ik werk aan een moord. Die man in de auto.’

De agent trok een wenkbrauw omhoog.

‘Met alle respect, maar als u haast heeft om naar het bureau te gaan, schiet u zo niet heel erg op. U woont toch om de hoek, op de Brouwersgracht?’

Van Opperdoes keek even om. Hij was inderdaad nog niet veel opgeschoten, maar was voor zijn gevoel toch al een eeuwigheid onderweg.

De agent opende de achterdeur van de auto voor Van Opperdoes, die dankbaar plaatsnam.

Een paar minuten later liep Peter van Opperdoes vol energie het bureau in. Hij liep naar de balie, waar de agenten verbaasd reageerden toen ze hem zagen.

‘Heeft iemand de recherche gebeld?’

‘Nee, ik ben nog steeds bezig met een onderzoek. Ik ben op zoek naar de aangifte van meneer Lausberg. Die heeft hij hier gedaan.’

Een van de agenten liep naar de werkkamer en kwam even later terug met een mapje, waar de aangifte in zat.

Van Opperdoes ging in een stoel achter de balie zitten en begon te lezen.

Ondertussen werd een agressieve dronkenlap met veel moeite het bureau in gesleurd. Met vereende krachten werd hij naar het dagverblijf gebracht, de ruimte waar arrestanten tijdelijk konden worden ingesloten.

Maar het ontging Peter van Opperdoes volledig. Met zijn hoofd in zijn handen steunend en zijn ellebogen op de balie bladerde hij door de aangifte.

Gilbert Lausberg had ontdekt dat van een van de rekeningen die op naam stond van zijn vrouw, een die nauwelijks gebruikt werd, veel geld was verdwenen. Hij deed aangifte van het feit dat hij dacht dat de pas was geskimd, en dat het geld daarna van de rekening was gehaald.

Lausberg verklaarde dat zijn vrouw wel een keer argwaan had gehad bij het pinnen, toen iemand opvallend dicht in haar buurt bleef. Maar, zo had hij in de aangifte verklaard, zijn vrouw was eerder bang voor zakkenrollers, en had dus waarschijnlijk niet goed uitgekeken bij het intoetsen van haar pincode − zo dacht ze achteraf. Lausberg had een afschrift bijgevoegd van de laatste transacties.

Van Opperdoes bromde goedkeurend.

‘Is dat die aangifte van dat geskimde geld?‘ vroeg een agent, die achter Van Opperdoes stond en zag in welk mapje hij aan het lezen was.

‘Ja, dat klopt.’

De agent nam een slok van zijn koffie. ‘Vervelend mannetje.’

Van Opperdoes draaide zich om. ‘Ken je hem dan?’

‘Nee, dat niet,’ hij wees op de aangifte, ‘maar mijn vriendin werkt hier ook. En zij heeft die aangifte opgenomen. Hij zat haar gewoon te versieren, zei ze, tijdens de aangifte. Van die glijerige opmerkingen. Gewoon, zo’n man die het steeds probeert.’

Een lichte glimlach gleed over het gezicht van Van Opperdoes.

‘Maar ze is er niet ingetrapt, hoop ik?’

De agent lachte hardop.

‘Nee hoor, ze is wel wat gewend.’

Van Opperdoes sloot de map.

‘Gelukkig maar. Stel je toch eens voor…’

Hij zweeg, want ineens waren alle puzzelstukjes op hun plek gevallen.


Toen Jacob de prachtige trap van bureau Raampoort op kwam en de recherchekamer in liep, wachtte Peter van Opperdoes hem met een vrolijk gezicht op. Een kop thee stond dampend op Jacobs bureau te wachten.

‘Goedemorgen, Jacob.’

Jacob krabde verbaasd op zijn hoofd. ‘Ik dacht dat ik vroeg was…’

‘Ik kon niet slapen,’ verontschuldigde de oude rechercheur zich.

Jacob boog voorover en keek naar het gezicht van zijn vriend.

‘Heb jij eigenlijk wel geslapen?’

‘Nee, maar dat geeft niet. Jij ziet er zelf trouwens ook niet al te uitgeslapen uit, als ik dat zo mag zeggen.’

‘Ik heb ook amper geslapen.’

‘Waarom dan?’

‘Wiggers… de man wiens auto gestolen is… is niet de enige die nog over is. We hebben ons laten inpakken.’

‘Door wie?’

‘Door Yvonne van Nierop. De verpleegster met wie Bertje een verhouding had.’

Van Opperdoes leunde zwijgend achterover en tuitte zijn lippen.

Yvonne van Nierop was hem niet ontschoten, hij had wel degelijk nog aan haar gedacht. Maar alles in hem verzette zich tegen de gedachte dat zij een moordenares zou kunnen zijn. Had ze hem daadwerkelijk ingepakt?

‘Ik zie je denken… maar zij heeft alle reden om Bertje te vermoorden.’

‘Wat is die reden dan?’ wilde de oude rechercheur weten.

‘Ik denk precies aan datgene waar jij het de hele tijd over hebt… de wraak van een bedrogen vrouw. Bertje had een verhouding met haar en…’ Jacob maakte een ongeduldige beweging. ‘Ja, weet ik veel? Misschien heeft hij haar beloofd om zijn relatie met Jacqueline te beëindigen… en deed hij dat steeds niet. Misschien heeft hij wel andere vriendinnen gehad, waar zij achter kwam.’

Van Opperdoes kon niet ontkennen dat het een reële mogelijkheid was. Waarom is Yvonne van Nierop uit mijn puzzel verdwenen? vroeg hij zich af. Dat hij er vannacht niet aan had gedacht, betekende dat hij haar niet als een serieuze verdachte beschouwde.

Ineens zag hij haar zitten, op haar knieën voor mevrouw Koolschijn, terwijl zij zachtjes de broze en pijnlijke handen van de oude vrouw masseerde. Dat was het moment geweest, voelde Van Opperdoes, dat zij voor hem geen verdachte meer was. Maar nu twijfelde hij. Je mag nooit je gevoel laten spreken, maar alleen de feiten…

‘Denk je dat ze ons heeft ingepakt?’ vroeg de oude rechercheur weifelend. ‘Of misschien beter… dat ze mij heeft ingepakt?’

‘Ik heb geen idee. Maar we moeten het niet uitsluiten.’

Van Opperdoes zuchtte diep en knikte uiteindelijk.

Jacob nam een slok van zijn thee, en liet zich in zijn stoel zakken.

Het was nog laat donker, maar heel voorzichtig begon de dag boven de Jordaan door de donkere wolken van de nacht heen te breken.

Peter van Opperdoes ging voor het raam staan en zag de eerste mensen kleumend bij de tramhalte wachten.

‘Laten we straks naar het Sint Jacob gaan. Met haar praten. Als ze er iets mee te maken heeft… dan weten we dat zo.’

‘Denk je dat ze zal bekennen? Ze had ook al niets gezegd over haar relatie met Bertje.’

Van Opperdoes draaide zich om.

‘Goed kunnen liegen is een stuk moeilijker dan goed je mond weten te houden…’


Een paar uur later liepen de twee naar de balie van het Sint Jacob, en vroegen naar Yvonne van Nierop. Een paar minuten later kwam ze naar beneden gelopen.

‘We zouden graag even een stukje met u wandelen,’ zei Peter van Opperdoes.

‘Wandelen?’

Ze wist niet goed wat daarvan te denken, maar knikte uiteindelijk toch, zij het aarzelend. Aan de overkant van de straat was het hek van Artis.

‘Zullen we daar langsgaan?’ wees Van Opperdoes.

‘Ja, ik vind het best.’

Van Opperdoes slenterde naar de overkant, met Yvonne naast zich, en daarnaast Jacob. Toch leek ze zich wel op haar gemak te voelen.

Jacob keek haar terloops aan, terwijl ze zo liepen.

‘Ik moet even bellen. Praten jullie maar verder,’ zei hij en liep weg.

Van Opperdoes en Yvonne liepen langs het hek van de dierentuin. Kleine kinderen renden rondjes om de grote beelden van de prehistorische monsters, die op het grasveld direct achter het hek stonden. Hoewel het koud en vroeg was, liepen er al veel kinderen rond.

‘Zeker een schoolreisje,’ constateerde Yvonne.

Ze bleef even staan en bekeek glimlachend de stoet kinderen die nu aan kwam rennen en die allemaal tegelijkertijd kraaiend van pret in de dinosaurussen wilden klimmen.

Zonder iets te zeggen bleven de oude rechercheur en Yvonne naast elkaar voor het hek staan kijken naar de springende en schreeuwende kinderen. Leraren gingen op een bankje zitten, en begonnen broodjes uit witte papieren zakjes te eten.

‘Yvonne… heb jij iets met de dood van Bertje te maken?’

Met grote, verwijtende ogen draaide Yvonne zich naar de oude rechercheur.

‘Nee… natuurlijk niet! Denkt u dat?’

Van Opperdoes haalde diep adem en liet de lucht heel langzaam ontsnappen. ‘Wil je het eerlijk weten?’

‘Ja, graag… natuurlijk wil ik dat! Bovendien… je moet toch altijd eerlijk zijn?’

‘Je kunt ook eerlijk zijn en niets zeggen…’ glimlachte Van Opperdoes.

Er verschenen twee grote rode vlekken op haar wangen op het moment dat ze zich realiseerde wat de rechercheur bedoelde.

‘Dat is waar…’

‘Ik zal je zeggen wat ik denk, Yvonne. Ik denk dat je er niets mee te maken hebt. Maar helaas denkt een officier van justitie niet zo. Die ziet dat we met jou gesproken hebben en die gaat ons vragen waarom jij niet verder bent verhoord. En dan kan ik niet aankomen met “ik denk dat ze er niets mee te maken heeft”. Snap je dat?’

Ze knikte.

‘Dus nu moet ik bewijzen dat ik Bert niet heb vermoord? Werkt dat zo?’ Ze haalde vertwijfeld haar schouders op. ‘Hoe moet ik dat nou doen?’

Van Opperdoes legde zijn hand op haar schouder. Achter haar zag hij Jacob staan, die klaar was met telefoneren.

Jacob maakte een korte handbeweging, waarmee hij aangaf dat hij wel even wegbleef.

‘Je hoeft niets te bewijzen. Wij moeten alles bewijzen. Ook jouw onschuld. Waar we mee moeten beginnen, is… weet jij waar je op twaalf november was?’

‘Wat is er met twaalf november?’ fronste ze.

‘Dat is de dag dat Bertje werd vermoord. Als je weet waar je toen was… en misschien met wie… dat scheelt al heel veel.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Als dat zo is… dan zijn we misschien gauw klaar. Op twaalf november was ik met vier meiden een lang weekend weg. Mijn vriendin ging trouwen, en wij zaten in een huisje in Duitsland, herinneringen ophalen en naar een beauty farm en zo. We zijn de hele tijd met z’n vieren geweest… en ik weet zeker dat het personeel zich ons ook nog wel zal herinneren… Moet u foto’s hebben? De namen van mijn vriendinnen?’

‘Als het nodig is, laten we dat wel weten.’

Een warme glimlach kwam op het gezicht van de oude rechercheur.

‘Je weet niet half hoe opgelucht ik me nu voel.’

Ze keek hem dankbaar aan. ‘Anders ik wel…’

Van Opperdoes nam haar mee, richting het Sint Jacob.

‘Van ons zal je geen last meer hebben.’

Hij hield even in.

‘Ik wil je nog wel vragen iets voor me te doen. Morgen of zo, is dat goed?’

‘Natuurlijk.’

Ze gaf Van Opperdoes een hand en groette Jacob, voordat ze de Plantage Middenlaan overstak, terug naar het verzorgingstehuis.

‘Je ziet er opgelucht uit,’ constateerde Jacob.

‘Ze heeft een heel mooi… en perfect sluitend… alibi.’

‘Dat is mooi,’ vond Jacob.

‘Dus…’ ging Van Opperdoes verder, ‘… gaan we iets anders doen. Bel Gilbert Lausberg op, en…’

Jacob keek glimlachend naar de grond.

‘Wat valt er te lachen?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘Ik heb Lausberg zojuist gebeld. Hij is over een halfuur op het bureau.’

De oude rechercheur keek zijn jonge vriend met een blik van bewondering aan.

Jacob haalde zijn schouders op.

‘Ik lag vannacht ook wakker,weet je nog? Het is de enige logische optie… toch?’

Van Opperdoes boog zijn hoofd wat naar voren.

‘Kom, Jacob… we gaan een moord oplossen.’

Загрузка...