Hoofdstuk 17

Peter van Opperdoes en Jacob stonden op het terras van bureau Raampoort. De wind was iets gaan liggen, maar de kou begon al in alle hevigheid greep te krijgen op de Jordaan. Jacob bekeek het papier van de gemeente.

‘Ik hoop dat het geen smoesje is van die Gilbert Lausberg.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Hoe weten we dat dit de auto betreft waar Bertje van de Dijk in is gevonden? Wie weet heeft meneer of mevrouw Lausberg daar rond die tijd toevallig zelf geparkeerd. Komen ze nu op een goedkope manier van de bon af.’

Van Opperdoes lachte. ‘De jaren bij de recherche hebben je nou al te wantrouwend gemaakt. Die man komt hier om ons te helpen.’

‘Ja ja…om de 55 euro van die bon te verdienen zul je bedoelen…als hij zegt dat het zijn auto niet was…’

‘Het zou wel erg toevallig zijn als hij ook op de Korte Marnixkade heeft gestaan… al zou het theoretisch natuurlijk kunnen. Maar laten we er nu maar even van uitgaan, dat het hier gaat om de auto waar Bertje in zat.’

Jacob zocht naar de datum van de overtreding.

‘Als dit de dag is, waarop Bertje met de auto in het water verdween…’ Hij liet een spannende stilte vallen.

‘Nou…?’ drong Van Opperdoes aan.

‘Dit is ná de schietpartij op Peter Donkers.’

Van Opperdoes liet dit even op zich inwerken. ‘Dan houden we in ieder geval één heel logische theorie over.’

Jacob knikte. ‘Het betekent in ieder geval dat Peter Donkers Bertje niet vermoord kan hebben. Hij lag immers al in het ziekenhuis toen de auto een bon kreeg. Het betekent óók dat Bertje Peter Donkers heeft kunnen neerschieten, want toen leefde hij waarschijnlijk nog…’

‘Precies…’ beaamde Van Opperdoes. ‘En… als laatste… het betekent dat Jacqueline Donkers Bertje vermoord kan hebben, uit wraak voor de schietpartij op haar broer. En het verklaart helemaal waarom ze zo vijandig reageerde op ons.’

Jacob blies even in de lucht. Zijn adem vormde een wolkje in de lucht.

‘Ik vind het ook de meest logische gang van zaken… vooral omdat we bij Bertje het wapen hebben gevonden waarmee Peter is neergeschoten.’

Jacob haalde koffie, die ze samen op het terras in kou opdronken. Het net begon zich te sluiten.


Een kwartiertje later stond er een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam in de hal van bureau Raampoort.

‘Ik eh…ik moest hiernaartoe komen. Dat was mij gevraagd.’

De man was net van zijn scootertje afgestapt en zijn haar zat warrig verwaaid onder zijn uniformmuts. Bovendien was zijn jack zeker twee maten te groot. Met de automaat waarmee hij bonnen kon schrijven als een soort pistool aan zijn riem, zag hij er behoorlijk potsierlijk uit.

Jan Rozenbrand boog zich over de balie heen en keek hem over zijn bril heen aan. ‘En wie had dat gevraagd?’

De man haalde met grote ogen zijn schouders op. ‘Ik kreeg een melding van de centrale, of ik naar bureau Raampoort wilde komen.’

De deur naar het trapportaal zwaaide open en Jacob keek de controleur streng aan.

‘U moest bij ons komen. Bij de recherche. In verband met een moordonderzoek.’

De man raakte van slag. ‘Een moord? Maar ik heb… ik weet niet… ik weet van niks.’

Jacob bleef streng kijken. ‘Dat zeggen ze allemaal. Kom maar eens even mee.’

‘O, nou… als het moet… dan…’ De man sjokte met een zwaar gemoed richting tussendeur. Toen hij langs Jacob naar boven was verdwenen, knipoogde Jacob naar de wachtcommandant en de agenten achter de balie, die hun lachen moesten inhouden. Vlak voordat Jacob de deur afsloot, zag hij op de bank in het publieksgedeelte Gilbert Lausberg nog zitten. Hij liep naar hem toe.

‘Zat u nog op ons te wachten?’

Lausberg schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee… ik dacht… ik combineer even twee dingen. Ik denk dat een van onze rekeningen gekraakt is. Dat hoor je toch weleens, dat er een pasje is… hoe heet dat ook alweer?’

‘Geskimd?’

‘Ja, dat is het. Dat er een pasje is geskimd. Ik denk dat er met een van onze rekeningen iets mis is gegaan. Er is in een paar dagen vrij veel geld opgenomen, en mijn vrouw en ik weten van niks. Het is alweer een tijdje geleden gebeurd… maar ja, die rekening was van mijn vrouw en ze gebruikte hem bijna nooit.’

‘Ja, die dingen gebeuren helaas veel te vaak. Dan moet u maar aangifte doen. Ik zou het met alle genoegen zelf opnemen, maar dan moet u even geduld hebben.’

Gilbert Lausberg moest glimlachen. ‘U heeft het druk met uw parkeercontroleur. Dat hoorde ik. Nee, die vriendelijke agente daar achter de balie bood al aan om het te doen.’

Hij boog zich glimlachend voorover. ‘Pak die controleur maar goed aan. Ik heb ook veel te vaak ruzie met ze gehad.’

‘Zal ik doen…’ zei Jacob en hij verdween snel naar boven.


De parkeercontroleur zat, als een bedeesde schooljongen die bij de rector was geroepen, op een stoel tegenover Peter van Opperdoes.

‘Ben je al begonnen?’ vroeg Jacob, nog nahijgend van het rennen op de trap.

‘Op de een of andere vreemde manier leek me dat beter,’ antwoordde Van Opperdoes droog.

De controleur keek heen en weer tussen de twee rechercheurs en snapte er niets van.

‘Meneer… het gaat even over het volgende. We hebben een lichaam gevonden in een auto in het water, die u een bon heeft gegeven.’

‘Een bon?’

‘Zo’n ding achter de ruitenwisser.’

‘Ah, u bedoelt een naheffingsaanslag. Dat is een aanslag van de belasting. Geen bon. Geen straf.’

‘Noem dat maar geen straf, als je vijftig euro moet betalen als naheffing voor een aanslag van vijftig cent!’

‘Jacob…’ suste Van Opperdoes. ‘Neem het hem maar niet kwalijk, hij heeft net ook een bon… naheffingsaanslag gekregen.’

‘Wat vervelend,’ grijnsde de controleur. ‘Kaartje vergeten te kopen?’

‘Nee, een blinde controleur getroffen, die het bordje POLITIE in onze rechercheauto niet zag.’

‘Jacob…’ probeerde Van Opperdoes weer. Hij richtte zich tot de controleur.

‘Deze aanslag heeft u uitgeschreven. Kunt u zich daar nog iets van herinneren?’

De man bekeek het papier van de gemeente, dat de oude rechercheur hem gaf. Hij probeerde zich iets te herinneren, dat zag Van Opperdoes duidelijk.

‘Wat wilt u weten?’

‘Het allerbelangrijkste is of er iemand in de auto zat.’

‘Bij de auto… of echt erin?’ vroeg de controleur slim.

‘Echt erin,’ verduidelijkte Van Opperdoes.

Jacob lichtte toe: ‘Ik neem aan dat u naar binnen kijkt of er een bonnetje in ligt. Als er dan iemand in de auto zit, zie je dat toch, neem ik aan?’

De controleur knikte. ‘En dan zal ik die meneer of mevrouw ook aanspreken, rechercheur. En vragen of hij misschien een kaartje in zijn broekzak heeft, of iets dergelijks.’

‘En…?’ wilde Jacob weten.

‘Wat?’

‘Kunt u zich herinneren of er iemand in zat?’

‘O nee… er zat zeker niemand in die auto. Ik heb een goed geheugen. En zo vaak zit er niet iemand in de auto. Meestal komen ze aanrennen vanaf de parkeerautomaat, of uit een winkel. Als er iemand in de auto zit die mij aan ziet komen, rijden ze meestal snel weg.’

‘Dus deze Ford stond geparkeerd, er was niemand bij, en u heeft er een bon op geplakt,’ vatte Jacob even bondig samen.

‘Een naheffingsaanslag ja, dat is juist, meneer. Zo is het gegaan.’

‘Mag ik u hartelijk danken dat u ons heeft willen helpen?’ rondde Van Opperdoes af. ‘Het enige wat voor ons van belang kan zijn, is het volgende: heeft u op die dag, op dat tijdstip, nog andere auto’s daar bekeurd? Of voorzien van een aanslag?’

Nu glimlachte de controleur weer. ‘Dat zou ik moeten nakijken, maar dat wil ik met alle plezier doen.’

Hij stond op en liep naar de deur. Daar draaide hij zich nog even om, en richtte zich tot Jacob. ‘Als u die aanslag nog voor mij heeft, wil ik wel even kijken of ik iets voor u kan doen. U was tenslotte in functie, nietwaar?’

Jacob dacht terug aan de bon, en hoe hij hem verfrommelde en weggooide. ‘Ik eh… ik heb hem hier niet meer.’

Een glimlach van ijs verscheen weer op het gezicht van de controleur. ‘Dan kan ik helaas niets voor u doen. U hoort nog van me, betreffende eventuele andere auto’s daar. Dag heren, ik kom er zelf wel uit.’

Jacob zat als stomgeslagen op zijn bureau. ‘Wedden dat hij het zelf was, die mij die bon heeft gegeven?’

‘Ik zou er niet vreemd van opkijken. Wat doen we nu? Als we ervan uitgaan dat Bertje Peter Donkers heeft neergeschoten… dan is die zaak opgelost, want Bertje is dood. Zou Jacqueline Bertje dan vermoord hebben?’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘We hebben een datum waarop Bertje waarschijnlijk vermoord is. We kunnen allicht onderzoeken of ze een alibi heeft voor die dag, ná het tijdstip waarop deze bon is geschreven. Want we kunnen er ook van uitgaan dat Bertje nog leefde toen deze bon geschreven werd. Immers… de auto lag niet in het water en Bertje zat nog niet in de auto.’

‘Scherpe conclusie. Laten we maar eens kijken of ze thuis is.’

Hij stond op en pakte zijn montycoat, maar Jacob bleef zitten, in gedachten.

‘Ja, scherpe conclusie… maar weet je wat er niet in past?’

‘Nou?’ wilde Van Opperdoes weten.

‘De moord op die Italiaan.’

Van Opperdoes keek op. ‘Inderdaad. Die is gepleegd… nadat Bertje vermoord is. En ik denk niet dat Jacqueline het gedaan heeft.’

‘Want…?’

Van Opperdoes leunde achterover met zijn handen achter zijn hoofd.

‘Bert is gewurgd in een auto… en in het water terechtgekomen van een drukke gracht, waar veel mensen zouden kunnen lopen. Peter Donkers is in zijn buik geschoten, op straat. Maar die Italiaan is professioneel geliquideerd. Twee schoten in het hart en een in het hoofd, toch? Op een donkere, verlaten parkeerplaats ver buiten Amsterdam. Dat ruikt naar een echte liquidatie in de onderwereld.’

Jacob knikte langzaam. ‘Dat klopt. Maar Bertje zat ook in de onderwereld. Hij regelde van alles voor ze. Huizen, auto’s.’

Van Opperdoes twijfelde zichtbaar. ‘De misdrijven zijn te verschillend. Bovendien… in onze theorie zou Jacqueline Donkers de enige zijn die de moord op die Italiaan gepleegd zou kunnen hebben. Want Bertje was al dood en haar broer lag al in het ziekenhuis. Zie jij haar een kille liquidatie uitvoeren?’

Jacob haalde zijn schouders op. ‘Als zij Bertje gewurgd heeft, dan zou dat meer een crime passionele zijn geweest. Haar ex- vriendje. Misschien was ze wel heel boos op hem.’

‘En boze vrouwen… je weet wat ik gezegd heb.’

Jacob stond zuchtend op. ‘Ik weet het.’

‘Weet je nog wat voor een antwoord ze gaf, toen we vroegen wie haar broer had neergeschoten?’

‘Geen antwoord,’ herinnerde Jacob zich.

‘Precies… en misschien weten we nu waarom.’


Na een paar minuten wachten deed Jacqueline Donkers de voordeur van haar woning open.

‘Ik weet niet waar hij is.’

Peter van Opperdoes hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Wie?’

‘Mijn broer.’

‘Ach ja, natuurlijk. Die is gevlucht uit het ziekenhuis, dat is waar ook,’ hield de oude rechercheur zich van de domme. ‘Maar we komen niet voor hem.’

‘O nee?’

‘Nee hoor. We willen iets van jou weten.’

Ze leek wat in verwarring gebracht. De twee rechercheurs zwegen, met opzet. Ze wilden zien wat de reactie van Jacqueline was op die mededeling. Het leek te werken, want ze keek verward van de een naar de ander, deed uiteindelijk een stap opzij en liet hen binnen.

Het was vreemd voor Jacob om weer in de woning te zijn waar hij al eerder was geweest om een doorzoeking te doen. Toen waren zij daar heer en meester, maar nu gedroeg Jacqueline zich als een echte gastvrouw. Het contrast met hun vorige bezoek kon niet groter zijn.

‘Willen jullie koffie?’ vroeg Jacqueline.

Van Opperdoes glimlachte. ‘Nee, dank je.’

‘Heeft het geholpen, wat ik jullie verteld heb?

‘Jazeker. Maar aan de andere kant heeft het ook meer vragen opgeroepen.’

‘O? Echt waar?’ Ze leek verbaasd.

‘Je hebt geen antwoord gegeven op de vraag wie jouw broer heeft neergeschoten, maar indirect heb je dat antwoord misschien wel gegeven.’

‘Want?’

‘Want we hebben bij Bertje het wapen gevonden waarmee je broer is neergeschoten.’

Ze knikte langzaam.

‘Heeft Bertje je broer neergeschoten?’

Weer knikte ze langzaam. ‘Een zakelijke toestand. Peter werkte voor Bertje, en Bertje dacht dat Peter hem bestolen had. Ik bezwoer hem van niet, maar Bertje was woest… paranoia… en toen heeft hij hem neergeschoten, op straat. Tijdens een ruzie die uit de hand liep.’

‘En toen heb jij Bertje vermoord.’

Nu keek ze echt verontwaardigd. Ze zette grote ogen op en haar antwoord klonk hartgrondig en bijna beledigd. ‘Nee…!’

Загрузка...