Cathelijne de Wind, de schouwarts van de ggd, zat aan het bureau bij Peter van Opperdoes.
‘Ik snap het dilemma.’
Van Opperdoes trok zijn benen op en plaatste zijn voeten op de uitgeschoven onderste lade van zijn bureau.
‘Het is inderdaad een dilemma. We weten het precieze tijdstip waarop Peter Donkers is neergeschoten. Wat we moeten weten is of Bertje van de Dijk vóór of ná dat tijdstip is vermoord.’
‘Want als hij daarná is vermoord…?’ wilde Cathelijne weten.
‘Dan zou Bertje Peter Donkers hebben neergeschoten… waarna iemand anders hem heeft vermoord. Niet Peter, want die lag inmiddels in het ziekenhuis.’
Jacob vulde aan. ‘En dan heeft Jacqueline Bertje vermoord, omdat hij haar broer heeft neergeschoten.’
Cathelijne maakte aantekeningen in een boekje dat ze voor zich had liggen.
‘Dat klinkt als een logische gang van zaken. En wat als Bertje is vermoord vóór het tijdstip dat Peter Donkers is neergeschoten?’
Jacob kuchte. ‘Dan zou Peter Donkers Bert misschien vermoord hebben… waarna Jacqueline hem heeft neergeschoten uit kwaadheid vanwege de moord op haar vriend.’
Ze legde met een demonstratief gebaar haar pen neer. ‘Maar ook dat klinkt als een logische gang van zaken. Zolang je tenminste in het geval van moord iets als “logisch” kan betitelen…’
Van Opperdoes glimlachte.
‘Daarom heet het ook een dilemma. En daarom is dat tijdstip ook zo belangrijk. Is Bertje vermoord vóór of ná het neerschieten van Peter Donkers?’
Cathelijne had een lijntje in haar schrift getrokken. In het midden schreef ze ‘Donkers neergeschoten’ en links daarvan ‘Bert vermoord’ en rechts daarvan ook ‘Bert vermoord’. De mogelijkheden van wat er gebeurd zou zijn, schreef ze erbij. ‘In beide gevallen…’ besloot ze, ‘speelt Jacqueline Donkers een grote rol. Of ze heeft Bert vermoord… of ze heeft Peter neergeschoten nadat die Bert heeft vermoord’.
Van Opperdoes knikte tevreden. Cathelijne was een slimme vrouw, die zaken snel en logisch kon plaatsen. Maar nu zag hij haar aarzelen.
‘Dat tijdstip is dus cruciaal… maar wel een probleem. Als een lichaam in de open lucht ligt, ontwikkelen zich insecten. Ik werk wel samen met forensische entomologen… dat zijn zeg maar insectenbiologen… die me precies hebben voorgerekend hoe lang het duurt voordat er maden in een lichaam ontstaan, die zich omvormen tot vliegen. Dat is een proces dat tien tot twaalf dagen duurt… dus in dat stadium kan ik aan de hand van de ontwikkeling van het lichaam wel met enige nauwkeurigheid zeggen hoe lang iemand dood is. Maar het lichaam van Bertje van de Dijk lag in koud water. Dan denk ik niet dat ik aan die wetenschap iets heb. Daar wordt onderzoek naar gedaan, op body farms bijvoorbeeld.’
Jacob fronste. ‘Sorry?’
‘Body farms. Daar worden lichamen, en dan voornamelijk de staat van ontbinding, onderzocht. Lichamen die bedekt zijn met aarde, maar onder water worden aangetroffen. Maar ik weet dat niet uit mijn hoofd. Ik ga overleggen, en ik hoop iets te horen, maar ik geef je weinig kans op een helder tijdstip. Ik houd het op tussen de twee en drie weken geleden. Je zult op zoek moeten naar een externe factor. Een getuige die gezien heeft wanneer de auto in het water terecht is gekomen.’
Ze trommelde met haar vingers op het bureau, dacht diep na en vervolgde haar verhaal.
‘Misschien is het veel simpeler. Had hij geen horloge om? Misschien met een datumaanwijzing erin? Dat is stil komen te staan, toen het volliep met water?’
Jacob veerde op. Hij was uit de buurt gebleven van het lichaam, dus hij wist het niet.
Maar Van Opperdoes glimlachte.
‘Hij had inderdaad een horloge om. Waterdicht tot dertig meter,’ zei de oude rechercheur.
Jacob zakte weer terug in zijn stoel. Dat werd dus ook niks. Hoe konden ze uitvinden wanneer Bertje was vermoord?
Van Opperdoes nam een beslissing.
‘Er is nog een spoor dat we moeten volgen. Bertje van de Dijk is in een gestolen Ford Mondeo gevonden, waar valse kentekens op zaten.’
‘Je wilt weten waar die Ford gestolen is?’
‘En van wie. Denk aan Sherlock Holmes: je kunt pas een theorie bedenken als je alle feiten kent. Die feiten moeten we nog invullen.’
..
De woning waar Peter van Opperdoes en Jacob naartoe gingen, lag in Amsterdam Oost, aan het Oosterpark, waar aan de rand mooie, grote huizen stonden. Jacob wees naar de poster die voor de ramen hing van het huis waar ze moesten zijn: te koop.
Na langdurig aanbellen duurde het vervolgens een minuut voordat de deur werd opengedaan. Een man van middelbare leeftijd, met glad achterovergekamd donker haar, keek hen vragend aan.
‘Ja?’
Peter van Opperdoes trok zijn portemonnee tevoorschijn en klapte die open. Een beduimeld legitimatiebewijs werd zichtbaar.
‘Een goedemiddag. Meneer Wiggers?’
‘Dat ben ik, ja.’
‘Mogen we even binnenkomen?’
Wiggers aarzelde even, voordat hij de deur verder opende en plaatsmaakte voor de rechercheurs.
‘Ik ben bezig te verhuizen. Het is een beetje een rotzooi binnen.’
‘We zijn zo weer weg, denk ik.’
Wiggers ging hen voor naar een werkkamer, die uitkeek over het Oosterpark.
‘Fijn uitzicht heeft u hier.’
‘Ja, dat zal ik wel missen.’
Van Opperdoes zag de verhuisdozen klaarstaan. Op de werktafel voor het raam lagen nog wat brieven, waaronder veel blauwe enveloppen van de belastingdienst en een paar brieven met een logo van een incassobureau.
‘Maar u komt vast niet om van het uitzicht te genieten?’ vroeg Wiggers, die wat nerveus heen en weer keek naar de twee rechercheurs.
‘We hebben goed nieuws en slecht nieuws,’ antwoordde Jacob. ‘Het gaat over uw auto.’
Wiggers wist even niet wat hij moest zeggen. Hij deed zijn mond twee keer open, maar er kwam geen geluid uit.
‘Wat wilt u als eerste horen?’ wilde Van Opperdoes weten. ‘Het goede of het slechte?’
Weer lukte het Wiggers niet om iets te zeggen.
‘Het goede dan maar. Altijd positief beginnen.’
Nu leek het alsof Wiggers het zweet uitbrak. Hij knikte en zakte op de stoel bij de werktafel.
‘Uw auto is gevonden.’
Wiggers keek langs Van Opperdoes.
‘Dat is inderdaad goed nieuws. Wanneer eh… wanneer kan ik hem terugkrijgen?’
‘Dat is nou wat we noemen het slechte nieuws. De auto is total loss.’
‘Kapotgereden? Dat kan er ook nog wel bij.’
‘Hij is in het water terechtgekomen. Daar heeft hij een tijdje in gelegen.’
Wiggers knikte moedeloos. ‘Tja… wat zal ik zeggen?’
Van Opperdoes trok een opgevouwen A4’tje uit zijn binnenzak en vouwde dat uit.
‘Ik heb hier de aangifte die u heeft gedaan. Uw auto is drie weken geleden gestolen.’
‘Dat klopt.’
‘Uw auto stond hier voor de deur.’
‘Dat klopt ook. Ik heb hem ’s avonds geparkeerd en de volgende ochtend was mijn auto verdwenen. Dus hij is die nacht gestolen.’
Van Opperdoes keek Wiggers vriendelijk aan.
‘Is er ook in uw huis ingebroken, die nacht?’
Wiggers veegde met zijn hand over zijn haar.
‘Nee. Niet dat ik weet, tenminste. Hoezo?’
‘Omdat de contactsleutel gewoon in de auto zat, toen hij werd gevonden.’
De oude rechercheur bleef Wiggers vriendelijk aankijken, maar ondanks die blik leek Wiggers zich steeds ongemakkelijker te voelen.
‘U heeft uw huis te koop staan?’
Wiggers keek even naar de verhuisdozen en de poster op het raam.
‘Ja. Het eh… het werd me een beetje te duur hier. Dure buurt, groot huis. Ik heb iets anders gekocht. Kleiner huisje.’
Van Opperdoes keek Jacob aan. Jacob haalde even zijn schouders op.
‘Het kan…’ zei hij cryptisch tegen zijn collega.
‘Het kan zeker, Jacob. Mensen hebben nogal eens problemen, deze tijd. Crisis, banken die moeilijk doen. Incassobureaus.’
Wiggers viel ineens uit.
‘Vuile honden zijn het, die bureaus. Ze knijpen en ze knijpen tot er geen cent meer bij je te halen is. Je kan ze nog zo vertellen wat je situatie is… en zeggen dat je ze netjes zal betalen, maar ze hebben het fatsoen verdomme niet eens om hun brieven met een naam van een medewerker te ondertekenen… Je weet niet eens met wie je te maken hebt. Als je helemaal niets kunt, dan kun je nog altijd bij een incassobureau werken!’
‘Of bij parkeercontrole…’ zei Jacob zacht.
Na zijn uitbarsting greep Wiggers zich vast aan zijn bureau. Hij schoof de brieven van de belastingdienst en de incassobureaus op een stapeltje en legde die in een bureaula. Met ietwat angstige ogen keek hij Van Opperdoes aan.
Die legde zijn hand warm op de schouder van Wiggers.
‘Hoe heeft u die aangifte kunnen doen?’ vroeg hij.
‘Wat bedoelt u daarmee?’
‘Als ik in uw ogen kijk, zie ik een man die niet kan liegen. Dat zie ik niet zo vaak, in mijn werk.’
Wiggers keek weg, beschaamd.
‘Uw auto is niet gestolen. U heeft hem verkocht… en u heeft aangifte gedaan om het geld van de verzekering terug te krijgen. Waar of niet?’
Wiggers schoof achteruit in zijn stoel om onder de dwingende hand van Van Opperdoes uit te komen. Maar die bleef hem vasthouden.
‘Ja,’ piepte Wiggers. ‘Ik kon niet anders…’
Hoofdschuddend klopt Van Opperdoes hem op de schouder.
‘Gaat u maar even mee…’
Als een gebroken man zat Wiggers in de verhoorruimte.
‘Alles zat tegen. Mijn baan weg, mijn vrouw weg. Ik had niks meer, en toen kwam ik een man tegen die aanbood om mijn auto te kopen. Ik zou hem dan op kunnen geven als gestolen. Hij zei dat ze die auto toch nooit terug zouden vinden. Hij had het over iets met katten…’
Jacob hielp hem. ‘Omkatten.’
‘Dat zei hij, ja…’
‘Omkatten is het veranderen van de auto. Chassisnummer wegwerken… en een ander kenteken geven.’
Wiggers knikte begrijpend.
‘In ieder geval, er was geen risico voor mij, zei hij. Nou, dat had hij dus verkeerd gezien.’
‘Criminaliteit bestaat niet zonder risico, meneer Wiggers.’
‘Nee, dat is me nu wel duidelijk.’
Wiggers zat diep ineengedoken in zijn stoel.
De oude rechercheur wenkte. ‘Jacob, kom je even mee?’
In de aangrenzende kamer konden ze via een eenrichtingsspiegel Wiggers in de gaten houden. Hij bleef zitten zoals ze hem hadden achtergelaten, diep in elkaar gedoken en volkomen gebroken.
‘Wat denk je, zou hij zijn eigen auto hebben zien rijden en geprobeerd hebben die terug te krijgen?’
Van Opperdoes keek door de spiegel.
‘Daar heeft-ie de ballen niet voor, om het maar eens op z’n Amsterdams te zeggen. Hij zat in de problemen en heeft iets stoms gedaan. Dat is alles.’
‘Denk je?’
Van Opperdoes knikte langzaam.
‘Het enige wat ik wil weten van die man, is wie die auto van hem heeft gekocht.’
‘Dat weet ik niet…’
‘Meneer Wiggers, u heeft een afspraak gemaakt met iemand om uw auto te laten stelen. U heeft geld gekregen, en u heeft uw sleutel aan iemand afgegeven. Zo moeilijk kan het niet zijn.’
Wiggers verschoof ongemakkelijk op zijn stoel.
‘Toch is het zo. Ik kwam hem tegen in een café. Hij komt daar wel vaker, maar ik ken zijn naam niet. Ik zat met hem te praten… Ik had een paar biertjes op, ik ging denk ik nogal tekeer over incassobureaus en over de mensen die nog geld van me kregen, mensen die geen enkel begrip hebben voor de ellende waar iemand soms, buiten zijn schuld, in kan zitten. Toen stelde hij me voor… nou ja, dat dus… van mijn auto.’
‘Welk café was dat?’
‘Hier om de hoek, op de Linnaeusstraat. Kuiper. Leuke nieuwe tent, gezellig, daar niet van.’
‘Komt die man daar ook vaak?’
Van Opperdoes keek Jacob aan. ‘Het gaat niet werken om daar vanavond, of een paar avonden, te gaan zitten afwachten of er iemand komt. We moeten iets meer hebben.’
Jacob keek Wiggers aan.
‘Hoe goed kunt u hem omschrijven?’
Wiggers leek blij met een kans om zijn medewerking te verlenen. ‘Best wel goed, denk ik.’
Jacob stond op. ‘Ik ga even een telefoontje plegen.’
Binnen een halfuur kwam een man de verhoorruimte binnen met een enorm schetsblok, een notitieblok en een bak vol stiften en krijt. Jacob en Van Opperdoes gaven de twee mannen een kop koffie en gingen naar hun werkkamer.
In de verhoorruimte liet de tekenaar zijn notitieblok aan Wiggers zien. Het zat volgeplakt met door de tekenaar uitgeknipte foto’s uit bladen van hoofden en gezichten. Hij liet Wiggers steeds een ander gezicht aanwijzen, om zo tot een idee te komen van de man die hij moest gaan tekenen. Nadat hij een algemeen beeld had van wat voor ‘soort’ gezicht de onbekende koper van de auto had, liet hij Wiggers meer en meer details geven: ogen, wenkbrauwen, jukbeenderen, wel of geen snor, kleur haar, soort haar….
Daarna begon hij te schetsen, met in zijn ene hand een krijtje en in de andere een gom. Steeds als hij iets had getekend, vroeg hij of het goed leek. Klopte er iets niet, dan veegde hij het weg en begon overnieuw. Zo ontstond een tekening van de koper.
Na ongeveer anderhalf uur klopte de tekenaar op de afgesloten deur.
Jacob deed de deur open en liet Wiggers eerst terugbrengen naar de cel, beneden bij de wachtcommandant.
Alsof het een onbetaalbaar kunstwerk betrof, hield de tekenaar zijn tekening eerst voor zich, zodat Van Opperdoes en Jacob het resultaat nog niet konden zien.
‘Is het gelukt?’ vroeg Van Opperdoes met een glimlach.
‘Die meneer was zeer tevreden met het resultaat,’ sprak de kunstenaar zuinig. Toen draaide hij de tekening om.
Het gezicht van de neergeschoten Peter Donkers staarde hen aan.